ECLI:NL:PHR:2025:310

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
23/04768
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 6 december 2023 de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, bedreiging met zware mishandeling en valsheid in geschrift. De verdachte heeft op 23 april 2021 met zijn auto in de richting van twee slachtoffers gereden, met de intentie hen te schrikken. De verdachte verklaarde dat hij op een halve meter voor de slachtoffers is gestopt, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet geloofwaardig was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod. Het cassatieberoep van de verdachte richtte zich tegen de bewezenverklaring van de poging zware mishandeling. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, concludeerde dat het middel faalt, omdat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd is en de verdachte geen belang heeft bij cassatie. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04768

Zitting11 maart 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 6 december 2023 de verdachte wegens (1) primair
“poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd”, (1) subsidiair
“bedreiging met zware mishandeling”en (3)
“valsheid in geschrift”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk en met aftrek conform artikel 27 lid 1 Sr. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft het hof een proeftijd van twee jaren verbonden, alsmede bijzondere voorwaarden. Verder is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr opgelegd, inhoudende een contactverbod. Van de bijzondere voorwaarden en van voornoemde maatregel is de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen. Daarnaast is een in beslag genomen voorwerp verbeurdverklaard, zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel, geef ik allereerst de bewezenverklaring en de bewijsconstructie van het hof ten aanzien van feit 1 weer.

De bewezenverklaring en bewijsconstructie van het hof ten aanzien van feit 1

4. Ten laste van de verdachte is door het hof onder 1 bewezen verklaard dat:
“1. Hij op 23 april 2021 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenauto in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden/afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
Hij op 23 april 2021 te [plaats] , [gemeente] , [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een personenauto in de richting van die [slachtoffer 3] te rijden.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
1. De verklaring van de verdachte.
a. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2022 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 23 april 2021 kwam ik [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen toen ik terugkwam van het activiteitencentrum. In de auto onderweg naar het activiteitencentrum deed ik al een schietgebedje dat ik ze niet tegen zou komen. Met [stichting] hebben wij afspraken gemaakt dat ik op bepaalde tijden kom zodat wij elkaar daar niet zouden ontmoeten. Misschien kunt u ook teruglezen in het dossier dat ik ze tien dagen eerder ook al ben tegengekomen. Toen ben ik ook op ze ingereden, maar anderhalve meter voor ze gestopt. Ik was ziedend op die gasten.
Het enige wat ik op 23 april wilde is hen schrik aanjagen met als doel om de aanrandingen en betastingen van mijn ex-partner te beëindigen. U houdt mij de verklaring van [slachtoffer 3] en de andere getuigen voor. Ik ben een paar meter via de stoep richting [slachtoffer 1] gereden. Hij zei dat ik het op hem had gemunt. Dat klopt. Hij heeft mijn ex-partner misbruikt. Het klopt dat toen [slachtoffer 1] de weg op sprong ik van koers veranderde. Ik ben een halve meter voor hem gestopt.
Ik heb geen wroeging of spijt uitgaande van het resultaat. Die mannen hebben hun verdiende loon gekregen.
b. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2023 verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik zag hen lopen op de stoep, ze waren in aantocht. Ik zette mijn auto in de rijrichting van [slachtoffer 1] om hem schrik aan te jagen. Ik ben met mijn wielen op de stoep gereden. Toen ontstond er een goede rijrichting. Het was een snelheid om [slachtoffer 1] schrik aan te jagen. Het was sneller dan stapvoets. Stapvoets zou geen schrik hebben aangejaagd. Ik heb dat eerder gedaan.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 april 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700 2021123042-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 24 april 2021 afgelegde verklaring van [verdachte] :

Ik moet eerlijk zeggen dat ik een waas voor mijn ogen kreeg toen ik die misbruiker zag. Ik volgde de hoofddader [slachtoffer 1] (het hof verstaat: [slachtoffer 1] ). Ik stuurde dus zijn richting op. Ik heb hem volgens mij niet geraakt, maar als ik hem geraakt zou hebben dan zou het een schampschotje zijn. Ik heb het op hem gemunt om hem de schrik op het lijf te jagen.
3. Een proces-verbaal aangifte d.d. 24 april 2021 van de politie. Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021123100-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 23 april 2021 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :

Op 23 april 2021 liep ik samen met [slachtoffer 2] in [plaats] , [gemeente] . Ik zag dat er een auto de stoep op reed, waar wij liepen. Ik ben vervolgens de weg op gesprongen. De bestuurder van de grijze auto gaf gas op het moment dat hij de stoep opreed. Op het moment dat ik de weg op sprong, zag ik dat de bestuurder ook van koers veranderde. Ik zag dat hij mijn richting op kwam. Ik zag dat de bestuurder [verdachte] was. Toen ik op de weg liep raakte de raakte de auto met zijn spatbord mijn bovenbeen. Ik was erg geschrokken.
4. Een proces-verbaal aangifte d.d. 23 april 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021123105-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 23 april 2021 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :

Op 23 april 2021 liep ik met [slachtoffer 1] in [plaats] . Ik zag een zwarte Suzuki over de straat in onze richting rijden. Ik weet dat die Suzuki van [verdachte] is. Ik hoorde dat hij gas bij gaf. Ik zag dat [verdachte] zijn auto met de wielen de stoep opstuurde. Ik moest mij tegen de heg aan terugtrekken anders had hij over mijn voeten heen gereden. Hij reed vervolgens de stoep af richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij opzij moest springen. Ik denk dat hij ongeveer 20 tot 30 km per uur reed.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 april 2021 Van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700 2021123100-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 24 april 2021 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :

Op 23 april 2021 fietste ik in [plaats] . Ik zag hier [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan. Ik ben bij hun gestopt. Ik zag dat er een donkere auto aan kwam rijden. Ik zag dat de auto best hard de stoep op reed. Ik zag dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] allebei moesten wegspringen om niet geraakt te worden. Op het moment dat de bestuurder werd aangesproken zag ik dat de bestuurder [verdachte] was.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 april 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700 2021123100-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 24 april 2021 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :

Op 23 april 2021 was ik aan het wandelen in [plaats] . Ik zag aan de overkant van de kruising dat er een man weg moest springen voor een auto. Dit was een zwarte hogere auto. Ik zag dat de bestuurder met zijn auto de stoep af kwam rijden. Hij zwalkte van rechts naar links. Het was voor mij wel duidelijk dat de bestuurder de persoon die daar stond probeerde te raken. Ik zag dat deze persoon een paar keer weg moest springen om niet geraakt te worden. Ik zag later pas dat het [slachtoffer 1] was die bijna werd aangereden.
7. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 7 juni 2021, opgemaakt en ondertekend door de arts [betrokkene 3] . Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze arts:

Anamnese en onderzoek:
Datum SOEP Omschrijving
28-4-2021 S EEB: 2x moedwillig aangereden door auto. Heeft pijn heup/knie.afgelopen vrijdag aangereden moedwillig. na ac bij eten afhalen bijverlaten zaak, pijn re lies
O o pijnlijke re heup geen beperkingen knie soepel hematoom aanwezig
E trauma
8. Een proces-verbaal aangifte d.d. 23 april 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021123042-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 23 april 2021 afgelegde verklaring van [slachtoffer 3] :

Op 23 april 2021 liep ik op het trottoir nabij de [a-straat] te [plaats] . Op een meter of twintig voor mij zag ik een tweetal mannen en een vrouw praten. Ik herkende één van hen als [slachtoffer 1] . Ik zag en hoorde dat er ineens van achter mij een auto aan kwam rijden. De auto was de stoep op geknald en rakelings langs mij gereden. Ik voelde de luchtdruk veranderen toen hij langs mij reed. Ik vermoed dat de auto 20 a 30 km per uur reed. Ik ben hierdoor heel erg van slag en ik ben echt heel erg geschrokken. Ik zag dat de auto recht op [slachtoffer 1] af reed en dat hij van de stoep afsprong.
[…]
Bewijsoverweging
De verdachte heeft verklaard dat hij het had gemunt op [slachtoffer 1] om hem de schrik op het lijf te jagen. Met die intentie is hij met een waas voor zijn ogen de stoep opgereden en rakelings langs [slachtoffer 3] gereden die hierdoor van slag was en erg geschrokken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn poging [slachtoffer 1] te bedreigen, hetgeen naar het oordeel van het hof heeft geleid tot een poging zware mishandeling, bewust de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat bij andere nabije, voetgangers als [slachtoffer 3] de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd (het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) ook zou worden gepleegd. De verdachte heeft zich jegens [slachtoffer 3] dan ook schuldig gemaakt aan bedreiging.”
6. Verder bevat het arrest van het hof de volgende nadere bewijsoverweging:
“De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij niet de intentie had om iemand daadwerkelijk aan te rijden. Hij stelt dat hij hen (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) enkel schrik wilde aanjagen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 april 2021 zag de verdachte de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in [plaats] lopen. Beide aangevers liepen in de [a-straat] op de stoep. Naar eigen zeggen was de verdachte boos op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omdat hij hen verantwoordelijk hield voor het vermeende misbruik van zijn ex-partner [betrokkene 4] . Ondanks dat de verdachte de aangevers al maanden probeerde te ontwijken, koos hij er die dag voor om de confrontatie aan te gaan met de bedoeling om beide slachtoffers schrik aan te jagen. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat zij niet langer zijn ex-partner zouden misbruiken. De verdachte stuurde zijn auto de stoep op en reed in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij is hij eerst rakelings langs aangever [slachtoffer 3] gereden die eveneens op korte afstand van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de stoep liep. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] konden vervolgens ternauwernood voor de auto van de verdachte wegspringen. Nadat [slachtoffer 1] de straat op was gesprongen, veranderde de verdachte van richting en reed hij opnieuw in de richting van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft [slachtoffer 1] met het spatbord van zijn auto tegen zijn rechter bovenbeen geraakt. Uit medische informatie van de huisarts blijkt dat [slachtoffer 1] blauwe plekken had op zijn rechter bovenbeen.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto een halve meter voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stilstand heeft gebracht, dat hij hen bewust heeft geprobeerd te ontwijken en heeft ontkend daarbij iemand te hebben geraakt. Hij was wel met een snelheid die harder was dan ‘stapvoets’ de stoep opgereden omdat stapvoets rijden geen indruk zou hebben gemaakt, zo was hem tien dagen daarvoor gebleken toen hij ook op ze was afgereden. Hij wilde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] alleen maar laten schrikken en had niet de bedoeling om hen daadwerkelijk aan te rijden.
Het hof heeft echter geen reden om aan de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te twijfelen. Deze verklaringen vinden steun in de medische informatie van de huisarts van [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 3] . De verklaring van de verdachte wijkt daar wat betreft de beschrijving van zijn rijgedrag – los van zijn intenties – ook niet essentieel vanaf.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dat de verdachte met dat doel willens en wetens is ingereden op deze slachtoffers kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Op grond van de verklaring van de verdachte is wel duidelijk geworden dat hij bewust de stoep is opgereden richting de beide aangevers. Gelet op het gericht rijden met een personenauto met een snelheid die harder was dan stapvoets in de richting van een of meer voetgangers, die zich op de stoep bevinden en die ten opzichte van een auto als ‘zwakkere’ en kwetsbare verkeersdeelnemers gelden, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte bewust het risico heeft genomen dat de aangevers niet op tijd zouden kunnen wegspringen en dat de verdachte hen met zijn auto zou kunnen raken en daarbij ernstig zou kunnen verwonden. Hierbij merkt het hof bovendien op dat de verklaring van de verdachte dat hij voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou zijn gestopt, geen ondersteuning vindt in de verklaringen van de getuigen zelf. Door zo dicht langs hen te rijden en één van hen (in het geval van [slachtoffer 1] ) te raken heeft hij, wat er verder zij van de door hem gestelde rijvaardigheid, volstrekt geen geloofwaardige veiligheidsmarge aangehouden. De verdachte heeft ook verklaard dat hij een waas voor zijn ogen kreeg toen hij één van de aangevers zag.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte door het genoemde risico te nemen, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers bewust heeft aanvaard. Daarmee heeft zijn gedrag (tenminste) voldaan aan de eis van voorwaardelijk opzet op het delict (poging tot) zware mishandeling. Het hof verwerpt het verweer. [1]

Het middel en de toelichting erop

7. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, inhoudende de poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zulks doordat de verdachte met een personenauto in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is “
ingereden/afgereden”.
8. In het middel wordt geklaagd dat uit de verklaring van de verdachte die voor het bewijs is gebezigd volgt dat de verdachte op een halve meter voor [slachtoffer 1] is gestopt en dat hij de intentie had die [slachtoffer 1] (slechts) angst aan te jagen, terwijl uit de bewijsoverwegingen van het hof kan worden opgemaakt dat van deze verklaring niet wordt uitgegaan. Vanwege deze tegenstrijdigheid is ’s hofs oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad onbegrijpelijk, althans is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed, aldus de stellers van het middel.

De beoordeling van het middel

9. Blijkens zijn bewijsoverwegingen gaat het hof uit van de volgende toedracht. Op 23 april 2021 zag de verdachte de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen, waarna hij besloot de confrontatie aan te gaan met de bedoeling om beide slachtoffers schrik aan te jagen. Daartoe stuurde de verdachte zijn auto de stoep op en reed hij in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (waarbij hij eerst rakelings langs [slachtoffer 3] reed). [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] konden ternauwernood voor de auto van de verdachte wegspringen. Daarbij is [slachtoffer 1] de straat op gesprongen. Vervolgens veranderde de verdachte van (rij)richting en reed hij opnieuw in de richting van [slachtoffer 1] . Daarbij heeft de verdachte met het spatbord van zijn auto [slachtoffer 1] rechterbeen geraakt (waardoor [slachtoffer 1] blauwe plekken op zijn rechterbeen heeft opgelopen).
10. Verder overweegt het hof dat het geen reden heeft om aan deze lezing – gebaseerd op de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 3) en [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 4) – te twijfelen. Deze verklaringen worden ondersteund door de medische informatie (bewijsmiddel 7), de verklaring van [slachtoffer 3] (bewijsmiddel 8) en het feit dat de verklaring van de verdachte daarvan wat betreft de beschrijving van zijn rijgedrag – los van zijn intenties – ook niet essentieel afwijkt, aldus het hof.
11. Daarmee gaat het hof voorbij aan de lezing die het hof als volgt heeft samengevat:
“de verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto een halve meter voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stilstand heeft gebracht, dat hij hen bewust heeft geprobeerd te ontwijken en heeft ontkend daarbij iemand te hebben geraakt. Hij was wel met een snelheid die harder was dan ‘stapvoets’ de stoep opgereden omdat stapvoets rijden geen indruk zou hebben gemaakt, zo was hem tien dagen daarvoor gebleken toen hij ook op ze was afgereden. Hij wilde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] alleen maar laten schrikken en had niet de bedoeling om hen daadwerkelijk aan te rijden”.
12. De stellers van het middel vestigen de aandacht op het feit dat uit de gebezigde bewijsmiddelen – te weten de verklaring van de verdachte onder bewijsmiddel 1 – volgt dat de verdachte op een halve meter afstand van [slachtoffer 1] is gestopt, terwijl de bewijsoverwegingen van het hof uitwijzen dat van deze verklaring niet wordt uitgegaan maar dat in plaats daarvan aansluiting wordt gezocht bij de lezing van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (welke onder andere door medische informatie en getuige [slachtoffer 3] wordt ondersteund).
13. Gelet op het voorgaande heeft het hof een onderdeel van de verklaring van de verdachte, dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring, ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen. Over deze tegenstrijdigheid in de bewijsvoering klagen de stellers van het middel dan ook terecht. De verdachte heeft m.i. echter geen belang bij cassatie, nu de bewezenverklaring bij weglating van de verklaring(en) van de verdachte op dit onderdeel alsnog toereikend is gemotiveerd. [2] Het hof heeft immers voldoende begrijpelijk uiteengezet op basis waarvan het de verklaring van de verdachte over het al dan niet raken van aangever [slachtoffer 1] onaannemelijk acht, zodat daarmee ook het voorwaardelijk opzet toereikend is gemotiveerd.
14. Het middel faalt.

Slotsom

15. Het middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Arrest hof, p. 5-7.
2.Vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1167, en HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176. Zie tevens A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,