Conclusie
Nummer22/04303
De procedure
mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 2.253,27, bestaande uit € 753,27 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade (‘smartengeld’), vermeerderd met wettelijke rente, alsook een daarmee corresponderende verplichting ex artikel 36f Sr opgelegd, en de vordering voor het overige afgewezen.
De zaak
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotitie naar voren gebracht dat de verbaliseringsplicht is geschonden en dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat er verbalisanten ter plaatse waren nadat de mishandeling heeft plaatsgevonden en dat zij geen proces-verbaal hebben opgemaakt, waardoor objectief bewijs over wat zich destijds heeft afgespeeld ontbreekt.
De toelichting op het eerste middel van de verdachte
Het eerste middel: de deelklacht onder (a)
Het eerste middel: de deelklacht onder (b)
[verbalisant] heeft op 2 juli 2018 [getuige] telefonisch gehoord en in dit gesprek heeft de getuige verklaard dat hij aan de politie alles heel uitgebreid heeft verteld.” Daarnaast betogen de stellers van het middel dat de verdediging er ter terechtzitting op heeft gewezen dat de verdachte heeft waargenomen dat de politieagenten niet alleen met [getuige] en met hem hebben gesproken, maar ook met omstanders die het gebeuren hadden waargenomen, en dat deze agenten daarvan aantekeningen hebben gemaakt in een aantekeningenboekje.
dat, voor zover uit het dossier kan worden opgemaakt,de assistentievan de agentenzich kennelijk heeft beperkttot het invullen van het schadeformulier.”
gesprokenmet de verdachte en [getuige] . Of [getuige] ook “
alles heel uitgebreid” met hen heeft besproken, betreft evenwel een perceptie die het hof bij [getuige] laat. Het hof heeft deze getuigenverklaring in zoverre niet tot uitgangspunt van zijn beraadslagingen gemaakt, omdat “
dit niet kan worden geverifieerd”. Een dergelijke weging is m.i. voorbehouden aan de feitenrechter.
van het door henopgespoorde strafbare feitof van hetgeen door hentot opsporing is verricht of bevonden”.
Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te lateningeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen,oordeelredelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing.”
dat het opsporingsambtenaren alleen dan vrijstaat het opmaken van een proces-verbaal achterwege te latenindien hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevondenredelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing.”
nietis vervuld, geeft het bestreden oordeel geen blijk van miskenning van het hiervoor weergegeven toetsingskader.
Het eerste middel: de deelklacht onder (c)
allebetrokkenen van wie vaststaat dat zij over het ten laste gelegde uit eigen wetenschap een verklaring konden afleggen, weliswaar niet ter plekke, maar op latere momenten in het onderzoek alsnog zijn gehoord. ’s Hofs oordeel dat daarmee compensatie is geboden op een wijze die beantwoordt aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging, acht ik niet onbegrijpelijk.
De namens de benadeelde partij voorgestelde klachten
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.079,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,27. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
de absurd lange duur van de procedure”, en dat de hertraumatisering extra compensatie rechtvaardigt;