Conclusie
ne bis in idem.Ik kom daar na het weergeven van de relevante onderdelen uit het arrest op terug.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Beginselen behoorlijke procesorde in verband met "hetzelfde feit"
2. Aanleiding VSO
3.Omschrijving van het geschil/de onzekerheid
5.Feiten
Dat bij de in onderdeel 1.1. genoemde vennootschappen sprake is van het niet volledig verantwoorden van een deel van de omzetten in de fiscale aangiften vennootschaps- en omzetbelasting in de jaren 2012 tot en met 2016.
6.Gevolgen
8.Invordering
Totaal wordt € 3.700.000 betaald door partij A. Op partij A rust de verplichting er voor zorg te dragen dat inzake het/de in de overeenkomst overeenkomen totaalbedrag een bedrag van € 3.000.000 binnen de wettelijke betalingstermijn van 2 weken is bijgeschreven op de rekening van de ontvanger vanaf dé datum van ondertekening van deze overeenkomst. Deze betaling is bedoeld voor de naheffing omzetbelasting 8504.86.142.B01 die voortkomt uit deze VSO. Voor de betaling van het resterende bedrag ad € 700.000 zijn separate afspraken gemaakt met de ontvanger. De afspraken worden vastgelegd in een door de ontvanger af te geven uitstelbeschikking.
- [medeverdachte] ( [BSN 1] ), [a-straat 1] , [plaats]
- [betrokkene] ( [BSN 2] ), [b-straat 1] , [plaats]
- De in onderdeel 1.1 van deze overeenkomst genoemde vennootschappen.”
ne bis in idem-beginsel heeft verworpen.
eerste deelklachtis gericht tegen hetgeen het hof overweegt over de juridische aard van de feiten, meer in het bijzonder tegen de overweging dat de feiten “anders dan de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is betaald” worden bedreigd met gevangenisstraf. De stellers van het middel merken op dat ook voor het feit waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geldt dat dit feit met een gevangenisstraf wordt bedreigd “en zelfs met een strafmaximum dat twee jaren hoger ligt” (onder 4.4 van de schriftuur). Zij nemen daarbij tot uitgangspunt dat de in de strafzaak relevante feiten vallen onder het bereik van het eerste lid van art. 69 AWR en het feit waarvoor “de boete is belopen” onder dat van het tweede lid van art. 69 AWR.
tweede deelklachtheeft eveneens betrekking op de juridische aard van de feiten en bevat een klacht over de wijze waarop het hof de relevante rechtsgoederen heeft gewogen. Daarbij maken de stellers van het middel geen bezwaar tegen de meer algemene overwegingen over de uiteenlopende rechtsbelangen (in de vierde alinea van onder in de hierboven weergegeven overweging). Wel klagen zij over het gegeven dat het hof bij het bepalen van het rechtsbelang van de ten laste gelegde feiten heeft betrokken "het manipuleren van de administratie door daaraan stukken of informatie te onthouden, dan wel daarin onjuiste of valse informatie op te nemen”, dit omdat dat onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen is verklaard (onder 4.5 van de schriftuur). Deze deelklacht miskent dat de vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de bewezenverklaring voorafgaat en dat bij een
ne bis in idem/una via-verweer daarom niet bepalend is wat later bewezen wordt verklaard, maar wat ten laste is gelegd.
derde deelklacht. De redenering van de stellers van het middel lijkt mij om te beginnen te zijn dat sprake is van een sterke onderlinge verwevenheid tussen de gedragingen die ten grondslag liggen aan de vaststellingsovereenkomst en die welke de grondslag vormen voor de tenlastelegging.
Omdatgeen adequate administratie werd bijgehouden, kon er ook geen juiste aangifte worden gedaan, zo lijkt mij de gedachte te zijn (onder 4.6 en 4.7 van de schriftuur). In dat verband wordt in de schriftuur ook opgemerkt dat de overweging van het hof dat “er een verschil zou zijn in tijd en uitvoering” niet overtuigt, omdat het ene “een noodzakelijk uitvloeisel van het andere” zou zijn (onder 4.8 van de schriftuur). Deze klachten komen mij ongegrond voor. De “noodzakelijkheid” van het verband tussen het in valse of vervalste vorm voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of het niet voeren of bewaren van een administratie overeenkomstig de daaraan vanwege de belastingwetten gestelde eisen ontgaat mij.