ECLI:NL:PHR:2025:350

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/02989
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1984, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2024 tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.G. Vos. Het middel van cassatie richt zich tegen de bewezenverklaring, waarbij de verklaring van het slachtoffer als voldoende steunbewijs wordt beschouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van het slachtoffer voldoende is ingebed in andere bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van de moeder van het slachtoffer en de verklaring van de verdachte zelf. De bewezenverklaring betreft ontuchtige handelingen gepleegd tussen 1 juli 2018 en 1 augustus 2019 met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De conclusie van de advocaat-generaal is dat het beroep moet worden verworpen, omdat de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en betrouwbaar zijn beoordeeld en voldoende steun vinden in het dossier. De zaak benadrukt de toepassing van de unus testis-regel in het strafrecht, waarbij de verklaring van één getuige voldoende kan zijn als deze goed wordt onderbouwd met ander bewijs.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/02989

Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1. De verdachte is bij arrest van 24 juli 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens
"met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen"veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.G. Vos, advocaat in Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel keert zich tegen ’s hofs oordeel dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij in de periode gelegen tussen 1 juli 2018 tot en met 1 augustus 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten/aanraken van het met kleding bedekte geslachtsdeel van die [slachtoffer] ."

De bewijsvoering

5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zedenrechercheurs, gesloten op 11 september 2019, p. 12-17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] maar zijn achternaam moet ik even opzoeken. Zijn achternaam is [naam] . Vorige keer twijfelde ik aan het huisnummer maar het is: inderdaad nummer [1] .
Hij is schaakleraar op [A] in [plaats] bij een schaakvereniging op donderdag. Hij doet het ook op vrijdagavond in [B] , een winkelcentrum in [plaats] . Wat ik van de jongens begreep is dat hij nu geen baan heeft. Hij woont op de [a-straat 1] in [plaats] . Hij rijdt in een zilvergrijze BMW. Hij is de buurman van een oud vriendinnetje van mij [betrokkene 2] . Haar twee zoontjes gingen daar regelmatig gamen. Haar zoontje [betrokkene 3] is bevriend met [betrokkene 4] en zo kwam het dat mijn kinderen daar ook gingen gamen. Haar andere zoon heet [betrokkene 5] .
[verdachte] heeft aan mijn zoon [slachtoffer] gezeten. [slachtoffer] heeft mij verteld dat het misbruik in de zomer van vorige jaar heeft plaatsgevonden. Ik zat met mijn kinderen [slachtoffer] en [betrokkene 1] in de auto. In de auto vertelde [slachtoffer] mij dat [verdachte] vorig jaar in zijn broek had gezeten. Hij vertelde dat hij bij [verdachte] thuis in [plaats] aan het gamen was toen. [verdachte] vroeg toen aan [slachtoffer] of ze samen naar boven zouden gaan om te gamen. [verdachte] zei toen boven tegen [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Weet je wat ik grappig vind? [verdachte] ging toen met zijn hand in de broek van [slachtoffer] , tussen de onderbroek en de broek. Hij heeft toen tegen zijn piemel getikt. Na deze autorit [betrokkene 5] ik samen met [slachtoffer] boven gaan zitten om te praten. Ik heb dit gesprek opgenomen.
Er was een keer bij ons thuis dat [verdachte] [betrokkene 4] kwam ophalen voor schaakles: [slachtoffer] deed de deur open en schrok toen en wilde niet mee. Hij verzon een excuus om snel bij [verdachte] weg te kunnen.
Verder herinner ik mij nog dat [slachtoffer] abrupt stopte om naar [verdachte] te gaan.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een uitgewerkte geluidsopname, opgemaakt door [verbalisant 3] , verbalisant, gesloten op 7 oktober 2019, p. 19 - 21 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van een ontvangen geluidsfragment van [aangeefster] van een gesprek tussen haar en haar zoon [slachtoffer] , heb ik deze geluidsopname nageluisterd en zoveel mogelijk letterlijk weergegeven.
[slachtoffer] : Ik ging bij [verdachte] spelen en toen gingen we allemaal gamen. Ik ging naar boven met [verdachte] om daar te gamen. Uiteindelijk ging hij ineens aan mijn onderbroek zitten en toen zei hij: 'Kijk, dit is grappig. Weetje waar ik altijd heel erg om moet lachen?’. En toen hij bij me ergens bij mijn piemel drukken en toen zei hij: ‘Daar moet ik altijd heel erg om lachen.’ Hij deed zijn hand wel in mijn broek, maar niet in mijn onderbroek. Daarna durfde ik daar niet meer te komen en elke keer als ik hem zag, wou ik wegrennen. Ik schaamde me er heel erg voor om het er over te hebben. Ik ben nooit meer bij hem naar binnen gekomen. Ik durfde gewoon niet.
[aangeefster] : Waarom heb je dit nooit tegen mij gezegd, lieverd?
[slachtoffer] : Ik schaam me hier echt dood voor, mam!
3.
Een voorlopige samenvatting studioverhoor van [slachtoffer], opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent, gesloten op 30 oktober 2019, p. 30-32, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op een dag wilde ik bij de buurman van een vriendin van mijn moeder gamen: Dit kon niet beneden, want daar waren andere kinderen aan het gamen. De buurman zei toen dat we ook boven konden gaan gamen, dus ik ging mee naar boven. Hij vertelde mij toen dat hij altijd erg moet lachen als iemand in zijn broek drukt daar. Hij ging in mijn broek. Niet in mijn onderbroek, maar hij voelde in mijn broek. Hij zei toen tegen mij: 'Vind je dit spannend en lekker?'. Ik vond het ontzettend eng en ik was helemaal rood. Hij vertelde mij dat hij er zelf altijd om moest lachen als iemand daar bij hem voelde. Dat hij het daarom ook bij mij deed. Als ik de buurman daarna nog zag of tegenkwam, dan ging ik de andere kant op. Ik vond het zo erg wat mij is overkomen. Ik durfde er lang niets over te zeggen.
Verder verklaarde [slachtoffer] dat de buurman [verdachte] had gevoeld en gedrukt op zijn piemel en er tussen. Op de vraag van [verdachte] of [slachtoffer] moest lachen, had [slachtoffer] gezegd dat hij niet moest lachen. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat [verdachte] niet de rits van zijn spijkerbroek opendeed, maar dat hij tegen zijn buik aan drukte en zijn broek in ging. Daarna ging [verdachte] op zijn buik liggen en moest [slachtoffer] op de onderkant van zijn rug tekenen, terwijl [slachtoffer] op [verdachte] zijn rug zat. [slachtoffer] verklaarde ook dat toen er iemand de trap op liep [verdachte] gelijk reageerde. [slachtoffer] moest direct van hem af en [verdachte] deed snel zijn kleren weer goed en ging normaal zitten. [slachtoffer] dacht dat het zes a zeven maanden geleden is gebeurd.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , hoofdagent resp. brigadier, gesloten op 11 januari 2022. p. 51-60, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat mijn buurjongens wel eens kwamen gamen. Zij namen [betrokkene 4] en [slachtoffer] wel eens mee om te komen gamen. Als [betrokkene 4] en [slachtoffer] langskwamen, kwamen ze altijd met mijn buurjongens [betrokkene 5] en [betrokkene 3] . Ik meen me te herinneren dat [slachtoffer] niet zo vaak is langs geweest. Ze kwamen in ieder geval nooit alleen. [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en [slachtoffer] hebben een hut gebouwd op mijn zolder. Er stond geen gameconsole op zolder, maar daar gingen de kinderen wel op hun telefoon gamen. Ik heb ook wel in die gamehut gezeten en dan speelde ik ook een spel op mijn telefoon mee.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , brigadiers, gesloten op 28 augustus 2019, p. 9-10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betrokkene: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2007.
Waar is het gebeurd: [plaats] , woning [verdachte]
Wanneer is het gebeurd: Tussen juli 2018 en 1 augustus 2019
6.
Een voorlopige samenvatting studioverhoor van [betrokkene 4], opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent, gesloten op 30 oktober 2019, p. 25-27, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kom praten over [verdachte] .”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring, voor zover thans relevant, als volgt nader gemotiveerd:
“Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeelde verklaringen van [slachtoffer] .
Aangeefster heeft verklaard dat niet alleen [betrokkene 4] en [slachtoffer] maar ook andere nog jonge kinderen regelmatig gameden bij verdachte. Op een gegeven moment schrok [slachtoffer] toen verdachte voor de deur stond om [slachtoffer] ’s tweelingbroer [betrokkene 4] bij hen thuis op te halen voor schaakles. [slachtoffer] wilde toen niet mee en verzon een excuus om snel bij [verdachte] weg te kunnen. Uit de aangifte van [slachtoffer] ’s moeder blijkt ook dat [slachtoffer] van het een op het andere moment stopte met gamen bij verdachte en dat hij ineens niet meer mee wilde naar verdachte terwijl zijn broer [betrokkene 4] nog wel bij verdachte kwam. Deze plotseling sterk afwijzende reactie van [slachtoffer] richting verdachte geeft steun aan wat [slachtoffer] heeft verklaard over zijn schaamte en zijn angst en zijn beslissing om niet meer naar verdachte te gaan. Het hof ziet ook steunbewijs in de politieverklaring van verdachte zelf dat [slachtoffer] en [betrokkene 4] altijd met de buurjongens [betrokkene 3] en [betrokkene 5] waren, en in elk geval nooit alleen kwamen gamen. En dat [slachtoffer] niet zo vaak was langs geweest. Verdachte heeft ook verklaard dat [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en [slachtoffer] een hut bouwden op zolder van het huis van verdachte. Daar stond geen gameconsole maar daar werd wel gegamed op de telefoon en verdachte speelde dan op zijn eigen telefoon mee.
Alles overwegende vindt het hof in de aangifte van de moeder van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte zelf voldoende steun voor de verklaringen van [slachtoffer] . Daarmee zijn deze ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen. Aldus is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien het hof uit de bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen, acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode tussen 1 juli 2018 tot en met 1 augustus 2019 ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.

De toelichting op het middel

7. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Aangevoerd wordt dat (i) het door de moeder van het slachtoffer in haar aangifte beschreven
“voorval” [1] , alsmede (ii) de vaststelling dat de kinderen [2] een hut bouwden op de zolder van de woning van de verdachte (waar hij zelf ook kwam), onvoldoende is om als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. Het bestreden arrest kan daardoor niet in stand blijven, aldus de steller van het middel.

De bespreking van het middel

8. Het hof heeft geoordeeld dat de – als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeelde – verklaringen van het slachtoffer in toereikende mate steun vinden in de aangifte van zijn moeder (bewijsmiddel 1) en de verklaring van de verdachte zelf (bewijsmiddel 4), en het heeft zijn oordeel van een nadere motivering voorzien. [3]
9. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik het volgende in aanmerking genomen. De verklaring van de moeder betreft, anders dan de steller van het middel propageert, meer dan alleen een ‘de auditu-verklaring’, en bevat ook eigen waarnemingen. [4] Zo verklaart de moeder (a) dat het slachtoffer op een gegeven moment schrok toen de verdachte aanbelde om haar andere zoon ( [betrokkene 4] ) op te halen voor schaakles, (b) dat het slachtoffer een excuus verzon om
“snel bij (de verdachte) weg te kunnen”, en (c) dat zij zich nog herinnert dat het slachtoffer
“abrupt stopte om naar (de verdachte) te gaan”.
10. Het hof heeft uiteengezet dat de verklaring van de moeder – waarin zij de schrik-, en plotseling sterk afwijzende reactie van haar zoon beschrijft – een eigen waarneming bevat van de door haar bij het slachtoffer opgemerkte fysieke en/of emotionele gemoedstoestand, enige tijd na het vermeende misbruik, welke gepaard ging met een gedragsverandering (het ontwijken van de verdachte). [5] , [6] De verklaring van de moeder is in lijn met de verklaringen van het slachtoffer, die meedeelde dat hij zich schaamde, dat hij angstig was als hij de verdachte tegenkwam en dat hij nadien nooit meer naar de verdachte is toegegaan. [7] Aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof doet, anders dan de steller van het middel ingang wil doen vinden, bovendien niet af dat het hof geen (concrete) vaststellingen heeft gedaan over het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en het moment waarop de moeder haar observaties heeft gedaan. Daarbij heb ik (mede) in aanmerking genomen dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij lang niet over het misbruik durfde te praten (omdat hij zich ervoor schaamde). [8]
11. Daarnaast acht ik niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte zelf, de verklaring van het slachtoffer ondersteunt (de klacht onder (ii)). Hoewel in de cassatieschriftuur terecht wordt opgemerkt dat de (enkele) vaststelling
“dat er hutten werden gebouwd op de zolder van de woning van (de verdachte) en dat (de verdachte) daar ook kwam”op zichzelf onvoldoende is om de verklaring van de verdachte te kunnen kwalificeren als steunbewijs, [9] gaat de steller van het middel eraan voorbij dat deze vaststelling in samenhang moet worden beschouwd met hetgeen de verdachte verder heeft verklaard – bijvoorbeeld dat [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] weleens langskwamen, maar dat het slachtoffer zelf niet zo vaak is langs geweest –, alsook met de overige vaststellingen van het hof (de verklaring van de moeder in het bijzonder), en dat al deze omstandigheden tezamen maken dat het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende zijn ingebed in overig bewijs.
12. Al met al acht ik het oordeel van het hof dat aan het bewijsminimumvoorschrift is voldaan, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
13. Het middel faalt.

Slotsom

14. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De steller van het middel doelt, gelet op zijn cassatieschriftuur (p. 12), klaarblijkelijk op de passage uit de aangifte van de moeder van het slachtoffer waarin zij het volgende ‘voorval’ beschrijft:
2.Het slachtoffer, zijn tweelingbroer [betrokkene 4] , en de twee buurjongens van de verdachte ( [betrokkene 5] en [betrokkene 3] ).
3.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
4.Volledigheidshalve merk ik op (i) dat de beschrijving van het door de moeder in haar aangifte waargenomen ‘voorval’ (zoals gerelateerd in voetnoot 1) mij niet ‘tegenstrijdig’ voorkomt, en (ii) dat op grond van het dossier mag worden aangenomen dat de moeder het ‘voorval’ waarover zij in haar aangifte verklaart daadwerkelijk zelf heeft gezien c.q. waargenomen, zodat het middel in zoverre faalt (zie de cassatieschriftuur, onder randnummer 13).
5.In gevallen waarin de getuige de aangever in een emotionele toestand treft (direct) na het vermeende delict, en/of die waarneming van emoties gepaard gaat met waarnemingen van de fysieke gesteldheid van de aangeefster (gedacht kan worden aan huilen, abnormale ademhaling en/of hartslag, zichtbare pijnbeleving), is sprake van een eigen waarneming die – onder omstandigheden – voldoende steun
6.De steller van het middel doet in zijn cassatieschriftuur een beroep op de conclusie van Harteveld voorafgaand aan HR 25 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:936 (art. 81 RO), waarin Harteveld opmerkt dat
7.Ik wijs in dit verband op de volgende verklaringen van het slachtoffer:
8.Ik wijs nogmaals op bewijsmiddel 2, waaruit blijkt dat de moeder van het slachtoffer haar zoon vraagt:
9.Zie bijv. HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189,