ECLI:NL:PHR:2025:399

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
23/00270
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met betrekking tot een geldbedrag van circa 200.000 Euro

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1968, bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2023 veroordeeld voor medeplegen van witwassen. Hij kreeg een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een geldbedrag van € 189.390,00 werd verbeurdverklaard. De verdachte had een geldbedrag van circa € 200.000,00 van zijn medeverdachte gekregen om om te wisselen in kleinere coupures. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel aanvoert dat de bewijsvoering niet aantoont dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld. De advocaat-generaal concludeert dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen vragen heeft gesteld over de herkomst van het geld en heeft geprobeerd een deel ervan te verstoppen voor de politie. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak van de medeverdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00270
Zitting1 april 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 23 januari 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (20-000773-20) wegens “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof een inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van in totaal € 189.390,00 verbeurdverklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak van de medeverdachte (23/00311). In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de verdachte de voor medeplegen van witwassen vereiste wetenschap had van de criminele herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag. Uit de bewijsvoering blijkt immers niet dat de verdachte wist hoe dit geldbedrag in een eerder stadium op de bankrekening van de medeverdachte terecht is gekomen.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 28 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.3
Het hof heeft onder meer de volgende bewijsmiddelen gebruikt (met weglating van dossierpagina’s):

2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 september 2017 (…) voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Vraag verbalisant:
Wat kunt en wilt u verklaren over het aangetroffen geld?
Antwoord verdachte:
Ik heb een hoeveelheid geld in bewaring gekregen van [medeverdachte] (
het hof begrijpt telkens: [medeverdachte]). Dat ging in totaal over € 200.000,00. Die € 200.000,00 lag daar niet. Er lag wel een deel van het geld op de [a-straat 1] in [plaats] . (...) [medeverdachte] heeft dat geld contant opgenomen in 2015. Dat waren bankbiljetten van € 500,00. [medeverdachte] wilde die bankbiljetten gewisseld hebben en ik had daar de mogelijkheid toe. [medeverdachte] heeft mij die bankbiljetten 2 weken geleden gegeven om die om te wisselen in kleine coupures.
Vraag verbalisant:
Waarom wilde [medeverdachte] het geld gewisseld hebben?
Antwoord verdachte:
Omdat bankbiljetten van € 500,00 moeilijk uit te geven zijn. Met kleinere coupures is hij flexibeler met wat hij ermee wil doen.
Vraag verbalisant:
Op welke wijze is het dan voor u mogelijk die biljetten te wisselen?
Antwoord verdachte:
Ik heb contacten die juist grote bankbiljetten wil hebben. Zo dacht ik dat geld te kunnen wisselen. Ik had al een gedeelte gewisseld maar nog niet alles.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 september 2017 (…) voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Vraag verbalisanten: Waar had u het geld liggen in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ?
Antwoord verdachte:
In de koelcel van de woning. In de kachel in die woning had ik iets meer dan € 14.000,00, waarvan € 9.000,00 aan bankbiljetten van 500 euro en zo'n € 5.000,00 aan bankbiljetten van 20 euro en ik meen € 60,00 euro aan bankbiljetten los. Die € 14.000,00 had ik in mijn tas op de stoel in de woonkamer staan toen ik die ochtend op de voordeur hoorde kloppen. Op een gegeven moment hoorde ik luid ’POLITIE’ roepen. Ik heb die € 14.000,00 vanuit mijn tas in die kachel gestopt. Het is een niet functionerende gietijzeren zwarte kachel. Ik wilde voorkomen dat zij (
het hof begrijpt: de politie) het konden vinden maar het was een kansloze actie.”
2.4
Het arrest van het hof bevat de volgende bewijsoverwegingen:

Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - zoals in het onderhavige geval -, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Aantreffen van het geldbedrag
Op 28 september 2017 is de politie de woning op de [a-straat 1] te [plaats] binnengetreden in verband met Opiumwet gerelateerde zaken. Er zijn daarbij verschillende pakketten met grote hoeveelheden geld, in totaal € 189.390,00 aangetroffen. Het geld werd gevonden in een koelcel (€ 173.050,00) en op verschillende plaatsen in de woon- /slaapkamer van de woning (€ 16.340,00), waarvan € 14.370,00 onder in een potkachel. De verdachte heeft verklaard dat hij geprobeerd had dit laatste bedrag in de potkachel te verstoppen. Het geld bestond uit 40 bankbiljetten van € 500,00 en verder uit kleine coupures van € 50,00, € 20,00 en € 10.00.
Voorts zijn er in de woning en de daarbij behorende loods verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA. GHB en hennep, en zijn goederen aangetroffen die op hennepteelt kunnen duiden. Ook werden legitimatiebewijzen van personen die verschillende drugsgerelateerde veroordelingen op hun naam hebben staan aangetroffen.
Vermoeden van witwassen
Het feit dat er een zeer grote hoeveelheid geld is aangetroffen in hoofdzakelijk kleine coupures in een koelcel en in een woonkamer, waarbij de verdachte een geldbedrag voor de voor de deur staande politie heeft proberen te verstoppen in een potkachel, in combinatie met de aangetroffen drugs en drugsgerelateerde goederen, is voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van voormeld geldbedrag.
Verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
De verdachte heeft verklaard dat hij € 200.000,00 van [medeverdachte] heeft gekregen. [medeverdachte] zou het geld in 2015 hebben opgenomen in bankbiljetten van € 500,00 en heeft het twee weken voor de aanhouding aan de verdachte gegeven om te wisselen in kleinere coupures. Daarbij heeft de verdachte niet gevraagd aan [medeverdachte] hoe hij aan dit geld kwam. [medeverdachte] wilde die bankbiljetten gewisseld hebben, omdat ze moeilijk uit te geven zijn. De verdachte had daar de mogelijkheid toe, omdat hij contacten had die de briefjes van € 500,00 wilden hebben.
[medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat het geld van hem is en dat hij dit in Spanje contant heeft opgenomen en naar Nederland heeft gebracht. Als reden voor het opnemen van het geld verklaarde [medeverdachte] dat hij banken niet vertrouwt, dat er maar € 100.000,00 verzekerd is bij een faillissement van de bank en dat hij al zijn uitgaven om die reden met contant geld doet. [medeverdachte] verklaarde dit te kunnen bewijzen met verschillende kwitanties, die hij aan de politie heeft verstrekt. Het betreffen 4 kwitanties van contante opnames in de periode van 15 september 2015 tot en met 8 juli 2016 van een totaal bedrag van € 194.500,00 van de bankrekening op naam van zijn onderneming [A] . Hij verklaarde dat hij op 20 september 2017 het geld in coupures van € 500,00 aan de verdachte heeft overgedragen om door hem te laten omwisselen en dat hij het in de tussentijd in een kluis heeft bewaard. Verder zou [medeverdachte] het geld op de datum dat de verdachte is aangehouden komen ophalen.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van [medeverdachte] en het betalingsverkeer in de betreffende periode geanalyseerd. In het dossier is onder meer een overzicht opgenomen van alle contante opnames en stortingen van en op de bankrekeningen van [medeverdachte] in de periode van 15 september 2015 tot en met 12 juni 2017. Hieruit blijkt dat er in die periode een bedrag van € 209.520,00 contant is opgenomen en dat er een bedrag van € 192.600,00 contant is gestort. Verder blijkt uit dit overzicht dat op 15 september 2015 een bedrag van € 22.500,00 is opgenomen van de bankrekening van [A] , maar dat eenzelfde bedrag op diezelfde datum is gestort op een privébankrekening van [medeverdachte] . Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie ook andere onderdelen van de verklaringen van verdachten getracht te verifiëren. [medeverdachte] heeft, ondanks dat hij verklaarde dat hij banken niet vertrouwt, heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachten
Door de verdachte en [medeverdachte] is tot op heden geen inzicht gegeven in de herkomst van de € 200.000,00, anders dan dat [medeverdachte] stelt dit geld op legale wijze verdiend te hebben. Het enkele opnemen van het geld van een Spaanse bankrekening door [medeverdachte] levert echter niet een verklaring op met betrekking tot de legale herkomst van het geld. Evenmin hebben zij een verklaring gegeven over de (legale) herkomst van de coupures waar de verdachte het geld voor heeft omgewisseld. Op deze essentiële punten zijn de verklaringen van de verdachten naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende aannemelijk en concreet geworden.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en [medeverdachte] aldus geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit zou blijken dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft voor zover mogelijk onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten en de herkomst van het geld, maar dit onderzoek heeft niets op kunnen leveren omtrent een legale herkomst daarvan. Gelet op de onderzoeksbevindingen van het Openbaar Ministerie is het hof daarbij, evenals de rechtbank, van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het contante geld dat bij de verdachte is aangetroffen, daadwerkelijk het geld van de door [medeverdachte] aangeleverde kwitanties betreft. Het verschil tussen de opnames en stortingen is vele malen kleiner dan de hoeveelheid aangetroffen geld en kan dus geen verklaring zijn voor het contant voorhanden hebben van dit geld. Voor het op 15 september 2015 opgenomen bedrag van € 22.500,00 geldt daarnaast nog dat op dezelfde dag exact hetzelfde bedrag is gestort op een andere rekening van [medeverdachte] .
Voorts acht het hof de verklaring dat [medeverdachte] een contant geldbedrag van € 200.000.00 in Spanje in 2015 van de bank zou hebben opgenomen en in een kluis zou hebben gestopt, om twee jaar later naar Nederland mee te nemen en om door een vriend te laten omwisselen in kleinere coupures zodat hij dit makkelijker kon uitgeven, enkel omdat hij banken niet vertrouwt en volgens hem bij faillissement van de bank niet meer dan € 100.000,00 is verzekerd, volstrekt ongeloofwaardig. [medeverdachte] heeft namelijk heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00. Tevens had [medeverdachte] het geld in Spanje van de bank direct in kleinere coupures kunnen laten opnemen.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
Wetenschap
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte geweten heeft dat het geld dat hij van [medeverdachte] kreeg teneinde om te wisselen in kleinere coupures, van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft immers geen vragen gesteld aan [medeverdachte] over de herkomst van het geld, terwijl daartoe - gelet op de omstandigheden waaronder en de reden waarvoor hij dat geld kreeg - alle reden was. Gelet op het proberen te verstoppen van een deel van dat geld voor de politie heeft de verdachte in ieder geval rekening gehouden met de aanmerkelijke kans dat dit geld onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig was.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is voorts sprake geweest van het medeplegen van witwassen, nu de verdachte en [medeverdachte] afspraken hebben gemaakt over het verschaffen en ontvangen van het geld, zodat sprake is geweest van het voorhanden hebben van het geld in nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
2.5
Voor een veroordeling op grond van art. 420bis Sr is vereist dat de verdachte “weet” dat het voorwerp ten aanzien waarvan hij een van de in dat artikel genoemde gedragingen heeft verricht onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. “Weten” brengt tot uitdrukking dat sprake is van opzet. Hieronder valt ook voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen het willens en wetens door de verdachte aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat hij een voorwerp verbergt (of een voorwerp verwerft enz.) dat uit misdrijf afkomstig is. [1]
2.6
Het hof heeft mijns inziens – in iets minder gelukkige bewoordingen – in zijn oordeel over de wetenschap van de verdachte tot uitdrukking gebracht dat de verdachte tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat hij van zijn medeverdachte kreeg teneinde om te wisselen in kleinere coupures van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft in dit verband overwogen dat de verdachte geen vragen heeft gesteld aan de medeverdachte over de herkomst van het geld, terwijl daarvoor – gelet op de omstandigheden waaronder en de reden waarvoor hij het grote geldbedrag kreeg – alle reden was, en dat de verdachte een deel van het geld heeft proberen te verstoppen voor de politie toen deze op het punt stond binnen te vallen. Het oordeel van het hof is daarmee toereikend gemotiveerd. Anders dan de steller van het middel, zie ik niet in waarom uit de bewijsvoering daarnaast ook moet volgen dat de verdachte wetenschap had of had kunnen hebben over de vraag
hoehet geldbedrag op de bankrekening van zijn medeverdachte terecht is gekomen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 26 januari 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [2] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven,
2.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.