2.4Het arrest van het hof bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - zoals in het onderhavige geval -, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Aantreffen van het geldbedrag
Op 28 september 2017 is de politie de woning op de [a-straat 1] te [plaats] binnengetreden in verband met Opiumwet gerelateerde zaken. Er zijn daarbij verschillende pakketten met grote hoeveelheden geld, in totaal € 189.390,00 aangetroffen. Het geld werd gevonden in een koelcel (€ 173.050,00) en op verschillende plaatsen in de woon- /slaapkamer van de woning (€ 16.340,00), waarvan € 14.370,00 onder in een potkachel. De verdachte heeft verklaard dat hij geprobeerd had dit laatste bedrag in de potkachel te verstoppen. Het geld bestond uit 40 bankbiljetten van € 500,00 en verder uit kleine coupures van € 50,00, € 20,00 en € 10.00.
Voorts zijn er in de woning en de daarbij behorende loods verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA. GHB en hennep, en zijn goederen aangetroffen die op hennepteelt kunnen duiden. Ook werden legitimatiebewijzen van personen die verschillende drugsgerelateerde veroordelingen op hun naam hebben staan aangetroffen.
Vermoeden van witwassen
Het feit dat er een zeer grote hoeveelheid geld is aangetroffen in hoofdzakelijk kleine coupures in een koelcel en in een woonkamer, waarbij de verdachte een geldbedrag voor de voor de deur staande politie heeft proberen te verstoppen in een potkachel, in combinatie met de aangetroffen drugs en drugsgerelateerde goederen, is voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van voormeld geldbedrag.
Verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
De verdachte heeft verklaard dat hij € 200.000,00 van [medeverdachte] heeft gekregen. [medeverdachte] zou het geld in 2015 hebben opgenomen in bankbiljetten van € 500,00 en heeft het twee weken voor de aanhouding aan de verdachte gegeven om te wisselen in kleinere coupures. Daarbij heeft de verdachte niet gevraagd aan [medeverdachte] hoe hij aan dit geld kwam. [medeverdachte] wilde die bankbiljetten gewisseld hebben, omdat ze moeilijk uit te geven zijn. De verdachte had daar de mogelijkheid toe, omdat hij contacten had die de briefjes van € 500,00 wilden hebben.
[medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat het geld van hem is en dat hij dit in Spanje contant heeft opgenomen en naar Nederland heeft gebracht. Als reden voor het opnemen van het geld verklaarde [medeverdachte] dat hij banken niet vertrouwt, dat er maar € 100.000,00 verzekerd is bij een faillissement van de bank en dat hij al zijn uitgaven om die reden met contant geld doet. [medeverdachte] verklaarde dit te kunnen bewijzen met verschillende kwitanties, die hij aan de politie heeft verstrekt. Het betreffen 4 kwitanties van contante opnames in de periode van 15 september 2015 tot en met 8 juli 2016 van een totaal bedrag van € 194.500,00 van de bankrekening op naam van zijn onderneming [A] . Hij verklaarde dat hij op 20 september 2017 het geld in coupures van € 500,00 aan de verdachte heeft overgedragen om door hem te laten omwisselen en dat hij het in de tussentijd in een kluis heeft bewaard. Verder zou [medeverdachte] het geld op de datum dat de verdachte is aangehouden komen ophalen.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van [medeverdachte] en het betalingsverkeer in de betreffende periode geanalyseerd. In het dossier is onder meer een overzicht opgenomen van alle contante opnames en stortingen van en op de bankrekeningen van [medeverdachte] in de periode van 15 september 2015 tot en met 12 juni 2017. Hieruit blijkt dat er in die periode een bedrag van € 209.520,00 contant is opgenomen en dat er een bedrag van € 192.600,00 contant is gestort. Verder blijkt uit dit overzicht dat op 15 september 2015 een bedrag van € 22.500,00 is opgenomen van de bankrekening van [A] , maar dat eenzelfde bedrag op diezelfde datum is gestort op een privébankrekening van [medeverdachte] . Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie ook andere onderdelen van de verklaringen van verdachten getracht te verifiëren. [medeverdachte] heeft, ondanks dat hij verklaarde dat hij banken niet vertrouwt, heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachten
Door de verdachte en [medeverdachte] is tot op heden geen inzicht gegeven in de herkomst van de € 200.000,00, anders dan dat [medeverdachte] stelt dit geld op legale wijze verdiend te hebben. Het enkele opnemen van het geld van een Spaanse bankrekening door [medeverdachte] levert echter niet een verklaring op met betrekking tot de legale herkomst van het geld. Evenmin hebben zij een verklaring gegeven over de (legale) herkomst van de coupures waar de verdachte het geld voor heeft omgewisseld. Op deze essentiële punten zijn de verklaringen van de verdachten naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende aannemelijk en concreet geworden.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en [medeverdachte] aldus geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit zou blijken dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft voor zover mogelijk onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten en de herkomst van het geld, maar dit onderzoek heeft niets op kunnen leveren omtrent een legale herkomst daarvan. Gelet op de onderzoeksbevindingen van het Openbaar Ministerie is het hof daarbij, evenals de rechtbank, van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het contante geld dat bij de verdachte is aangetroffen, daadwerkelijk het geld van de door [medeverdachte] aangeleverde kwitanties betreft. Het verschil tussen de opnames en stortingen is vele malen kleiner dan de hoeveelheid aangetroffen geld en kan dus geen verklaring zijn voor het contant voorhanden hebben van dit geld. Voor het op 15 september 2015 opgenomen bedrag van € 22.500,00 geldt daarnaast nog dat op dezelfde dag exact hetzelfde bedrag is gestort op een andere rekening van [medeverdachte] .
Voorts acht het hof de verklaring dat [medeverdachte] een contant geldbedrag van € 200.000.00 in Spanje in 2015 van de bank zou hebben opgenomen en in een kluis zou hebben gestopt, om twee jaar later naar Nederland mee te nemen en om door een vriend te laten omwisselen in kleinere coupures zodat hij dit makkelijker kon uitgeven, enkel omdat hij banken niet vertrouwt en volgens hem bij faillissement van de bank niet meer dan € 100.000,00 is verzekerd, volstrekt ongeloofwaardig. [medeverdachte] heeft namelijk heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00. Tevens had [medeverdachte] het geld in Spanje van de bank direct in kleinere coupures kunnen laten opnemen.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
Wetenschap
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte geweten heeft dat het geld dat hij van [medeverdachte] kreeg teneinde om te wisselen in kleinere coupures, van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft immers geen vragen gesteld aan [medeverdachte] over de herkomst van het geld, terwijl daartoe - gelet op de omstandigheden waaronder en de reden waarvoor hij dat geld kreeg - alle reden was. Gelet op het proberen te verstoppen van een deel van dat geld voor de politie heeft de verdachte in ieder geval rekening gehouden met de aanmerkelijke kans dat dit geld onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig was.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is voorts sprake geweest van het medeplegen van witwassen, nu de verdachte en [medeverdachte] afspraken hebben gemaakt over het verschaffen en ontvangen van het geld, zodat sprake is geweest van het voorhanden hebben van het geld in nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”