ECLI:NL:PHR:2025:411

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
23/05033
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en afwijzing van verzoeken tot getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en negen maanden wegens deelname als leider aan een criminele organisatie. De verdachte heeft cassatie ingesteld en één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt op de afwijzing van verzoeken tot het horen van vijf getuigen en het overleggen van verschillende bescheiden. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert tot verwerping van het beroep. De zaak heeft samenhang met andere zaken tegen medeverdachten, en de verdediging heeft verweer gevoerd over de rechtmatigheid van de uitlevering van de verdachte vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar Nederland. De verdediging stelt dat de verdachte geen eerlijke behandeling heeft gekregen, omdat er geen uitleveringsprocedure is gevolgd. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen en het overleggen van stukken afgewezen, omdat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken. De verdediging heeft herhaaldelijk aangedrongen op nader onderzoek naar de observatie van de verdachte in Dubai en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang. Het hof heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de verzoeken voldoende gemotiveerd is en dat er geen nieuw bewijs is dat de eerdere beslissingen zou kunnen ondermijnen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/05033
Zitting8 april 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 22 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam, parketnummer: 23-000214-22, wegens “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en negen maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven Iphone.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (23/05123), [medeverdachte 2] (24/00023), [medeverdachte 3] (24/00081) en [medeverdachte 4] (24/00085). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. D. Bektesevic, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat de afwijzing door het hof van de verzoeken tot het horen van vijf getuigen en de verzoeken tot het doen overleggen van bescheiden niet zonder meer begrijpelijk zijn, althans ontoereikend gemotiveerd.
2.2
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2022 het woord gevoerd overeenkomstig zijn overlegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. Die pleitnotities houden ten aanzien van de verzoeken waarop het middel ziet, het volgende in:
“Dubai
De verdediging heeft verweer gevoerd op het feit dat aan [verdachte] het recht op een uitleveringsprocedure is ontzegd. Hij is weliswaar uitgeleverd, maar de te doen gebruikelijke procedure werd niet bewandeld. [verdachte] heeft een brief aan de rechtbank overhandigd waarin hij heeft aangegeven dat de Dubai Police, c.q. [betrokkene 2] hem te kennen gaf dat Nederlandse autoriteiten Dubai informeerden dat [verdachte] tot de [organisatie] zou behoren, tot de “angels of death”. Dit laatste zou ten grondslag liggen aan het feit dat hij een bijzondere behandeling zou krijgen.
Ik verwijs naar de opmerkingen in eerste instantie.
Het OM stelt:
Daarbij merken wij, wellicht ten overvloede, op dat het belang aangaande de ‘Dubai-observatie’, in Marengo niet te koppelen is aan enig belang in Himalaya. Uit de reeds beschikbare stukken is duidelijk dat de actie puur en alleen was gericht op het opsporen van verde [betrokkene 1] , die in Marengo terecht staat. De actie is bovendien gestart na de TCI-melding dat mr. Meijering (die als raadsman in Marengo een van de medeverdachten bijstaat) bedoelde [betrokkene 1] in Dubai zou ontmoeten. Dat ook mr. Van Kleef zou meegaan bleek pas tijdens de observatie op Schiphol en dat hij [verdachte] in Dubai heeft ontmoet is pas achteraf gebleken. Enige link met het onderzoek Himalaya is er niet.
Is die link er niet?
De rechtbank merkt in haar vonnis op:
De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat Nederland betrokkenheid heeft gehad bij de (totstandkoming van de) beslissing van de VAE om de verdachte aan Nederland over te dragen.
Eventuele onrechtmatigheden in de procedure van de totstandkoming van die beslissing en/of in die beslissing zelf, kunnen dan ook niet aan Nederland worden toegerekend.
Op 28 november 2022 kon ik desgevraagd meedelen:
Geachte dames en heren,
Bij deze kan ik meedelen dat de verdediging persisteert. Verder wordt het OM verzocht om bij het OM dat het onderzoek Marengo doet, de resultaten van het rechtshulpverzoek en de bevindingen rondom het volgen van mij in Dubai op te vragen. Naar ik begrijp raken deze bevindingen direct de positie van client e een van de onderzoekswensen zoals in de appelmemorie geformuleerd.
Ik verblij inmiddels,
Met vriendelijke groet
Ik dien inmiddels te begrijpen dat er in in het onderzoek Marengo, dan wel het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] een PV zou bestaan dat betreft de ‘informatiedeling Verenigde Arabische Emiraten” met betrekking tot [betrokkene 1] d.d. 22 febr 2021.
In dat PV zou zijn opgenomen dat op 27 juni 2019 ( 4 dagen na de observatie van Meiering en van Kleef te Dubai) met de Dubai police wordt gedeeld dat :
“The connection between [verdachte] and [betrokkene 1] is that [verdachte] is a full member of the organized crime [organisatie] ”
Edelgrootachtbaar college: deze mededeling bevestigt hetgeen door de dubai police aan client is meegedeeld.
Overigens is [verdachte] geen verdachte in Marengo en evenmin gehoord in enige zaak gerelateerd aan [betrokkene 1] .
Eveneens is de LO door de RC te Amsterdam gehoord. Ook al is [verdachte] geen verdachte in Marengo, wordt wel een aantal mededelingen gedaan die hem betreffen:
Is daarover nog meer gezegd? Iets van: let daar ook op of [verdachte] is voor ons ook belangrijk. Is er iets meer over gezegd of is er alleen gezegd: het is [verdachte].
We hebben daarbij besproken of het zo zou kunnen zijn dat [verdachte] een relatie zou kunnen hebben met [betrokkene 1] of dat [verdachte] in het netwerk van [betrokkene 1] zou kunnen zitten. Daarbij heeft het team aangegeven dat dit zou kunnen. Dat heb ik doorgegeven aan DP.
En
Ik heb nog een paar korte vragen over de volgorde der dingen. Nog even over de keuze om op Van Kleef te gaan, mochten Meijering en Van Kleef uit elkaar gaan. Ik houd u een passage voor uit uw proces-verbaal onder het kopje ‘ontmoeting Dubai‘(p. 308): “Op donderdag 20juni...t/m...de voorkeur uitging naar Van Kleef.” Moet ik het zo begrijpen dat die vraag en keuze voor Van Kleef kwam nadat Van Kleef en [verdachte] samen waren gezien? Ik lees uw proces-verbaal zo dat eerst blijkt dat Van Kleef en [verdachte] hadden afgesproken en dat er vervolgens is gevraagd: hey, als er een splitsing is, wie moet er dan gevolgd worden? Staat u dat ook zo bij?
Ik probeer na te denken, maar het is lang geleden. Ik heb zelf geen inhoudelijke discussie gehad over het hoe en waarom. Ik heb alleen een vraag gesteld vanuit DP. Ik weet niet exact welk moment dat is geweest. Ik weet alleen dat het opsporingsteam in Nederland toen een keuze heeft gemaakt nadat ik die vraag stelde. Ik kan mij niet meer herinneren wanneer ik die vraag exact heb gesteld.
Het ( marengo) onderzoeksteam vond het nodig om de raadsman van [verdachte] te volgen, indien deze zich van Meijering af zou splitsen?
Het gaat mij er even om dat die kwestie aan de orde kwam nadat was vastgesteld dat Van Kleef en [verdachte] een ontmoeting met elkaar hadden?
Ik weet dat niet. Het opsporingsteam weet dat.
Ik meen dat de mededeling van de AG dat er geen relatie is tussen Marengo en Himalaya lijkt onjuist.
Ik meen dat de verdediging het recht niet ontzegd kan worden om hier onderzoek naar te doen.
Ik persisteer in de verzoeken zoals in de appel memorie geformuleerd. Verder meen ik, dat alle relevante stukken uit Marengo c.q. het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] dienen te worden gevoegd, althans ter inzage voorgelegd.”
2.3
Ter terechtzitting van 16 december 2022 heeft de raadsman hier mondeling nog het volgende aan toegevoegd:
“De liaison officier is niet gehoord over [verdachte] , maar heeft wel een aantal dingen over [verdachte] gezegd waarover ik had willen doorvragen.
Met ‘DP’ wordt ‘Dubai Police’ bedoeld.
In een krantenartikel is de link gelegd met Iran. De VAE voelen een dreiging vanuit Iran. Dus door de mededeling vanuit Nederland [verdachte] hoort bij [betrokkene 1] , lijkt het er welhaast op dat [verdachte] deel zou uitmaken van een terroristische organisatie. Het Openbaar Ministerie komt er niet mee weg te zeggen dat de verdenking tegen [verdachte] pas in oktober 2019 bestond; die bestond al veel eerder. Ik verwijs naar mijn pleitnotities op een van de regiezittingen in eerste aanleg. Het Openbaar Ministerie komt er niet mee weg door te zeggen dat ze niet verantwoordelijk zijn voor wat Dubai doet. Ik verwijs naar de uitspraak Stojkovic: de verzoekende staat is verantwoordelijk.
De verdediging wil verweer voeren over de verkrijging van [verdachte] vanuit Dubai. [verdachte] noemde het ook wel een ‘ontvoering’. Er was geen inhoudelijke uitleveringsprocedure en het was dus zonder rechten. In de zaak Marengo komt een aantal feiten over [verdachte] naar boven. De verdediging wil daar onderzoek naar doen omdat die mogelijk direct gevolg hebben gehad op het handelen dan wel het nalaten te handelen in Dubai, hetgeen een vormverzuim in de zin van een schending op het recht op een eerlijk proces kan opleveren. De verdediging wil daar verweer op kunnen voeren en moet dat handen en voeten kunnen geven, Daarom verzoek ik uw hof om het Openbaar Ministerie opdracht te geven in het onderzoek Marengo dan wel het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] na te gaan welke stukken een connectie hebben met [verdachte] . Ik kan niet aan die stukken komen. De stukken die ik nu overhandig geven al een beeld van die connectie.
In mijn appelschriftuur heb ik verzocht om de communicatie tussen Nederland en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) over [verdachte] . Verder wil ik de in de appelschriftuur genoemde getuigen horen, waaronder de liaison officier in Dubai, de teamleider van het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , Harderwijk, dan wel de toenmalige officier van justitie. Ik wil vragen wat voor dwangmiddelen er zijn ingezet en welke informatie op welk moment is gedeeld. We beschikken nu over een overzicht in de zaak Marengo, maar dat is niet alles wat er is, want [verdachte] is na [betrokkene 1] aangehouden.”
2.4
Het hof heeft op 21 december 2022 als volgt beslist op deze verzoeken:

Onderzoekswensen met betrekking tot de observatie in Dubai

2.Het hof wijst afde verzoeken tot:

- het voegen van stukken uit de zaak Marengo met betrekking tot de observatie in Dubai;
- het verstrekken van alle communicatie tussen Nederland en de VAE over [verdachte] ;
- het laten opmaken van een overzicht van ingezette dwangmiddelen in de VAE;
- het laten opmaken van een overzicht welke informatie op welk moment niet welke (justitiële) autoriteit is gedeeld.
Daartoe overweegt het hof dat in eerste aanleg uitgebreid is stilgestaan bij deze observatie en op welk (tijds)moment [verdachte] in de onderhavige zaak als verdachte is aangemerkt. Vooralsnog is, gelet op de gegeven onderbouwing van het verzoek, de noodzaak van het verzochte niet gebleken.
Voor het horen van de in dit kader verzochte getuigen valt vooralsnog, gelet op het vorenstaande, niet in te zien wat de relevantie is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
3. In het licht van voorgaande overweging
wijsthet hof dan ook
afde verzoeken tot het horen als getuige van:
- mr. J. Lucas;
- mr. E. Harderwijk;
- de liaison officier in Dubai die daar in juni 2019 werkzaam was;
- de teamleider van het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] ;
- [betrokkene 2] ;”
2.5
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van 17 november 2023 heeft de raadsman van de verdachte voornoemde verzoeken herhaald. Het hof deze verzoeken in zijn arrest als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte door de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) is uitgeleverd aan Nederland, terwijl hem in de VAE geen uitleveringsprocedure is vergund, hetgeen het directe gevolg is geweest van door Nederland aan de autoriteiten van de VAE verstrekte informatie. Er is hierdoor sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
In dit verband heeft de raadsman primair, teneinde deze stelling (verder) te onderbouwen, ter terechtzitting van het hof van 17 november 2023 het verzoek gedaan een zestal personen als getuige te horen en om een aantal stukken te ontvangen.
Het hof beschouwt dit verzoek als een verzoek om tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting over te gaan en beoordeelt dit verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium, waarbij het hof als volgt overweegt.
Op de zitting van 16 december 2022 heeft de raadsman hetzelfde verzoek gedaan. Het hof heeft dit verzoek op 21 december 2022 afgewezen, omdat gegeven de gang van zaken in eerste aanleg en de onderbouwing van het verzoek de noodzaak van het verzochte niet was gebleken. De raadsman heeft bij zijn hernieuwde verzoek eenzelfde onderbouwing gegeven als aan zijn eerdere verzoek. Het hof blijft bij zijn eerdere beslissing en oordeelt dat ook thans de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
Het hof stelt vast dat de raadsman thans het verzoek heeft uitgebreid, in die zin dat ook wordt verzocht “ Verbalisant 1267, LO bij het URC van de LE ” te horen. Dit verzoek is verder niet anders onderbouwd dan het herhaalde verzoek dat hiervoor is besproken. Ook ten aanzien van deze getuige is het hof de noodzaak tot het horen niet gebleken. De verzoeken van de verdediging worden afgewezen.”
2.6
De steller van het middel vindt de afwijzing van de verzoeken door het hof te summier. Die bestaat inhoudelijk uit niet meer dan de overweging dat in eerste aanleg uitgebreid is stilgestaan bij de observatie van de advocaten in Dubai en op welk (tijds)moment de verdachte in de onderhavige zaak als verdachte is aangemerkt. De verzoeken van de verdediging houden bovendien niet zo zeer verband met de observatie en/of het moment waarop de verdachte als verdachte is aangemerkt, maar veel meer met de vraag of de door de Nederlandse autoriteiten verstrekte informatie juist is en, zo niet, of dat de autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten heeft bewogen om de verdachte feitelijk uit te leveren.
2.7
Voor zover de steller van het middel hiermee betoogt dat het hof de strekking van de verzoeken heeft miskend, faalt het middel. Uit de samenvatting van het standpunt van de raadsman in de hiervoor geciteerde overweging van het hof blijkt immers dat het hof die strekking niet heeft miskend.
2.8
Zowel in de afwijzing op 21 december 2022 als in de afwijzing in het arrest van 22 december 2023, verwijst het hof naar de gang van zaken in eerste aanleg. Het vonnis van de rechtbank in de onderhavige zaak dateert van 19 januari 2022 en houdt – voor zover voor de bespreking van het middel relevant – het volgende in:

2.1 Het verzoek in verband met de Dubai-observatie
De raadsman heeft op de zitting van 3 juni 2021 het verzoek gedaan om de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitvoering van onderzoekshandelingen, te weten het horen van een achttal personen als getuige en het toevoegen aan het dossier van diverse stukken.
De onderbouwing van dit verzoek is vermeld op pagina’s 6-15 van de op die zitting voorgedragen pleitaantekeningen. Kort gezegd, komt het erop neer dat de verdediging nader onderzoek nodig acht naar (i) de observatie van de raadsman en zijn voormalig kantoorgenoot mr. N.C.J. Meijering naar en in Dubai in juni 2019 en (ii) de gevolgen daarvan voor de verdachte.
De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en de stukken in handen van de rechter-commissaris te stellen, teneinde de vermelde onderzoekshandelingen te verrichten.
De rechtbank beoordeelt dit verzoek aan de hand van het noodzaakscriterium en overweegt als volgt.
Op de zitting van 16 september 2020 heeft de raadsman een soortgelijk verzoek gedaan. Bij beslissing van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:8072) heeft de rechtbank dit verzoek gemotiveerd afgewezen.
Die afwijzing kwam er in de kern op neer dat het verzochte onderzoek niet van belang is voor enige in de onderhavige zaak te nemen beslissing, nu onvoldoende is onderbouwd dat de bewuste observatie heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen met name de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat ook onvoldoende is onderbouwd dat het onderzoeksteam en de zaaksofficieren van justitie op de hoogte waren van deze Dubai-observatie.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman thans geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het nadien gewezen arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) niet dwingt tot een ander oordeel. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden dat de Dubai-observatie van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Dat wat de verdachte in zijn handgeschreven verklaring heeft opgemerkt over de gang van zaken rondom zijn aanhouding in Dubai, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank blijft dan ook bij haar eerdere beslissing, met dien verstande dat de rechtbank de motivering met het volgende aanvult.
Bij op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 21 oktober 2020 heeft (ook) de zaaksofficier van justitie mr. Van Kampen verklaard, dat zij niet is gekend, betrokken en/of geïnformeerd in/bij/over de Dubai-observatie.
Uit het op ambtseed/-belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van rechercheurs 533 en 172 van 23 september 2020 – overgelegd door de raadsman op de zitting van 19 februari 2021 – volgt dat, voorafgaand aan de Dubai-observatie, tegen de zogenoemde Liaison Officer in Dubai is gezegd dat mr. Meijering in Dubai ook andere cliënten kan bezoeken, maar dat het onderzoeksteam uitsluitend belang heeft bij een ontmoeting waarbij [betrokkene 1] aanwezig is.
Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat in Dubai twee ontmoetingen zijn waargenomen door de Dubai Police, namelijk een ontmoeting op 20 juni 2019 tussen de raadsman en (naar later bleek) de verdachte en een ontmoeting op 21 juni 2019 tussen de raadsman, mr. Meijering, de verdachte en een vierde man. Van de werkzaamheden van de Dubai Police is geen verslag ontvangen.
Samenvattend
De Dubai-observatie in juni 2019 heeft plaatsgevonden in het kader van het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] , verdachte in het Marengo-proces.
Tijdens die observatie zijn twee ontmoetingen waargenomen tussen (onder meer) de raadsman en de verdachte.
De verdachte was op dat moment (nog) geen verdachte in de onderhavige megazaak. Evenmin had de raadsman zich als zodanig in deze zaak gesteld.
Het onderzoeksteam en de drie zaaksofficieren van justitie waren niet op de hoogte van de Dubai-observatie.
De verdachte is op 1 oktober 2019 als verdachte aangemerkt in de onderhavige megazaak en op diezelfde dag is de aanhouding (buiten heterdaad) van verdachte bevolen.
Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden naar de verblijfplaats van de verdachte, die bij het. onderzoeksteam en de zaaksofficieren van justitie niet bekend was, waartoe diverse BOB-middelen zijn ingezet en een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd.
Nadat in december 2019, uit een tapgesprek, bleek dat de verdachte zich in Dubai bevond, is de verdachte door Interpol wereldwijd gesignaleerd en is hij vervolgens door de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) aangehouden en overgedragen aan Nederland (zie hierna, onder 3).
Van enig verband tussen enerzijds de Dubai-observatie en anderzijds het aanmerken van de verdachte als verdachte in de onderhavige megazaak en/of de aanhouding van de verdachte in Dubai en overdracht aan Nederland, is niet gebleken, althans dit is niet aannemelijk geworden.
Het verzoek tot nader onderzoek wordt dan ook afgewezen.”
2.9
Uit deze overweging van de rechtbank kan worden afgeleid dat in eerste aanleg ongeveer dezelfde verzoeken zijn gedaan als in hoger beroep. In de kern komt het erop neer dat de verdediging nader onderzoek wil naar de observatie in juni 2019 in Dubai en naar de gevolgen die deze heeft gehad voor de verdachte. De rechtbank heeft in zijn vonnis van 19 januari 2022 uitgebreid aandacht besteed aan de verzoeken tot nader onderzoek. In dat kader heeft de rechtbank vastgesteld dat de observatie van de advocaten in juni 2019 heeft plaatsgevonden in het kader van het onderzoek naar de verblijfplaats van [betrokkene 1] . Tijdens die observatie zijn twee ontmoetingen waargenomen tussen de raadsman van de verdachte en de verdachte, maar hij was op dat moment nog geen verdachte in de onderhavige zaak en de raadsman had zich evenmin nog gesteld. Bovendien waren het onderzoeksteam en de zaaksofficieren in de onderhavige zaak niet op de hoogte dat deze observatie plaatsvond. Vervolgens is de verdachte op 1 oktober 2019 aangemerkt als verdachte en heeft er onderzoek plaatsgevonden naar de verblijfplaats van de verdachte, waarna hij – na een internationale signalering door Interpol – door de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten is aangehouden en overgedragen aan Nederland. De rechtbank heeft op grond hiervan geoordeeld dat er van enig verband tussen de observatie en het aanmerken van de verdachte als verdachte in de onderhavige megazaak en/of de aanhouding van de verdachte in Dubai en overdracht aan Nederland, niet is gebleken, althans dat dit verband niet aannemelijk is geworden.
2.1
Door in de afwijzing van 21 december 2022 erop te wijzen “dat in eerste aanleg uitgebreid is stilgestaan bij deze observatie en op welk (tijds)moment [verdachte] in de onderhavige zaak als verdachte is aangemerkt” en in het arrest van 22 december 2023 te verwijzen naar “de gang van zaken in eerste aanleg”, heeft het hof kennelijk het oog gehad op het voorgaande. Dat het hof tegen de achtergrond van die uitgebreide motivering van de rechtbank heeft geoordeeld dat de noodzaak van het verzochte – ook gelet op de onderbouwing van de verzoeken in hoger beroep – niet is gebleken, acht ik niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is op grond van het voorgaande bovendien toereikend gemotiveerd.
2.11
Het middel faalt.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden indien de Hoge Raad uitspraak doet na 22 april 2025. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG