ECLI:NL:PHR:2025:422

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
23/00542
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweerexces in mishandelingszaak met geweldsincident

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor mishandeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte heeft een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren opgelegd gekregen, met een proeftijd van één jaar. De zaak draait om een geweldsincident dat plaatsvond op 25 augustus 2015, waarbij de verdachte en de benadeelde partij in een conflict verwikkeld raakten. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweerexces, maar het hof heeft dit beroep verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte de eerste was die geweld gebruikte door de benadeelde met kracht tegen de borst te duwen, waardoor deze ten val kwam. De verdachte heeft vervolgens de benadeelde mishandeld, terwijl de benadeelde op zijn beurt ook geweld heeft gebruikt. Het hof concludeerde dat de benadeelde uit noodweer handelde, maar dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces toekwam, omdat hij niet handelde ter verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal overgenomen en het cassatieberoep verworpen, waarbij ook is vastgesteld dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, maar zonder verdere rechtsgevolgen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00542
Zitting8 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 30 januari 2023 (parketnummer 21-001138-17) de verdachte voor "
mishandeling" veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Verder heeft het hof een beslissing genomen over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
1.2
Het cassatieberoep is op 13 februari 2023 ingesteld namens de verdachte. Blijkens de daarvan op 2 december 2024 opgemaakte akte partiële intrekking cassatieberoep, is het beroep niet gericht tegen de vrijspraak van het primair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging).
1.3
J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Met het middel wordt opgekomen tegen de verwerping van het beroep op noodweerexces.
1.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

2.Het middel

2.1
Het middel omvat diverse (motiverings)klachten die zijn gericht tegen de verwerping van het beroep op noodweerexces.
2.2
Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik eerst de bewijsconstructie, alsmede de wijze waarop het hof het verweer heeft samengevat en verworpen, weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is (subsidiair) bewezen verklaard dat:
“hij op 25 augustus 2015 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde]
- naar de grond te duwen en
- in een houdgreep te nemen en
- terwijl die [benadeelde] op de grond lag tegen de rug en het lichaam te trappen.”
2.4
De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (…) inhoudende de aangifte van [benadeelde] (…):
Op 25 augustus 2015 ben ik, [benadeelde] , omstreeks 22:30 vanuit mijn woning te voet vertrokken. Ik bevond mij met mijn hondje op de [b-straat] te [plaats] . Ik wilde daar ter hoogte van een kruising met de [a-straat] aldaar gelegen over gaan steken om mijn wandeling voort te zetten in diezelfde straat. Ik zag dat er een personenauto in de [b-straat] reed. Ik was voornemens om over te steken. Ik zag op het laatste moment het voertuig ineens naar voor de bestuurder gezien links sturen, de [a-straat] in. Ik zag dat hij geen richting aangaf. Ik zag dat het voertuig, nadat hij mij passeerde, direct de eerstvolgende straat links in sloeg. Ik ben hierop achter het voertuig aangelopen om hem op zijn rijstijl aan te spreken. Ik maakte ondertussen een gebaar met de bedoeling: ‘Wat doe je nou?’ met mijn beide handen in de lucht. Voordat hij de [a-straat] inreed, was de reactie van de bestuurder hierop dat hij zijn middelvinger uitstak.
Toen ik bij de auto aankwam zag ik dat de bestuurder was uitgestapt. Ik zag de bestuurder naast de auto aan de bestuurderszijde staan. Ik zag op de grond een grote sporttas staan. Ik maakte hierop de opmerking: ‘Waar ben jij mee bezig?’ Ik hoorde de bestuurder vervolgens in het Engels zeggen: ‘You are coming out of the dark.’ Op de manier waarop hij dit zei merkte ik dat hij geïrriteerd was.
Vervolgens heb ik in het Engels tegen de bestuurder gezegd dat hij zijn knipperlicht had moeten gebruiken. Hierop kreeg ik in het Engels te horen: ‘Fuck off’, waarop ik nogmaals in het Engels herhaalde dat bij zijn knipperlicht moest gebruiken. Uit het niets kreeg ik een duw. Nadat de bestuurder mij een duw gaf, kreeg ik een aantal krachtige klappen. Ik zag dat hij met twee armen tegen mijn borstkas aan duwde. Ik voelde, direct daarop dat de duw met kracht was, het gevolg van de duw was dat ik uit balans raakte. Ik voelde krachtige stompen tegen de bovenkant van mijn lichaam. Door deze stompen voelde ik pijn prikkels door mijn lichaam.
Door het duwen en slaan van de bestuurder ben ik op de grond gevallen. Ik voelde pijn door mijn hele lichaam. Toen ik op mijn zij op de grond lag probeerde ik mij te verweren. Ik hield mijn armen dichtbij mijn hoofd om mijn hoofd te beschermen. Terwijl ik op de grond lag kreeg ik nog klappen van de bestuurder. Ik weet niet precies hoeveel. Al deze klappen waren op mijn bovenlichaam gericht. Ik voelde bij elke klap pijn door mijn bovenlichaam.
Toen ik overeind was gekomen is de bestuurder mij wederom te lijf gegaan. Het gevolg hiervan was dat ik wederom op de grond was beland. Ik voelde op dat moment zoveel angst dat ik alleen maar bezig was mij te weren van de klappen. Op het moment dat ik voor de tweede keer op de grond lag, zag en voelde ik dat de bestuurder mij een aantal keren schopte. Deze schoppen kwamen met kracht op mijn hele lichaam. Ik was alleen maar bezig mijn hoofd te weren van de schoppen.
Hierop ging de bestuurder op mij zitten. Hij pakte mijn jas vast en drukte mij nog meer naar beneden. Dit deed hij met zoveel kracht dat ik mij niet meer kon bewegen. Op het moment dat hij op mij zat, schopte iemand tegen mij aan. Dit waren twee à drie trappen. Ik voelde pijn. Toen de bestuurder mij losliet, kon ik opstaan. Toen ik opstond zag ik een vrouw met een schep. Deze stond ongeveer 2 meter van mij vandaan.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (…) inhoudende het verhoor van getuige [getuige] (…):
25 augustus 2015 omstreeks 22:10 zat ik als bijrijder bij mijn man [betrokkene 1] in de auto. Wij kwamen via de [a-straat] aanrijden. Mijn man wilde parkeren op een parkeerplaats vlak voor onze woning. Vlak voor de parkeerplaats zag ik twee mannen met elkaar staan praten. Ik zag dat ze midden op de weg stonden waardoor wij er niet langs konden. Ik omschrijf deze mannen als volgt:
Man 1:
- Heel licht getint
- 180-185 centimeter lang
- 35-40 jaar oud
- kort zwart haar
- blauwe spijkerbroek
- grijze jas.
Man 2:
- Blank
- 180-185 cm lang
- 50 jaar oud
- lichte kleur haar.
Ik zag dat dit praten heel erg snel over ging in duwen. Ik zag dat ze toen ook al heel snel elkaar begonnen te slaan. Ik zag toen ook dat man 2 iets in zijn hand had. Ik zag dat beide mannen elkaar met de vuist sloegen maar ik weet niet met welke hand ze dat deden. Ik zag dat beide mannen op een gegeven moment op de grond lagen. Ik zag dat het slaan toen nog steeds doorging.
Ik zag dat man 1 toen opstond. Ik zag dat hij man 2 nog een paar keer met zijn rechterbeen trapte. Ik zag dat er een vrouw aan kwam lopen met een schep in haar hand op het moment dat mijn man nog vlakbij de Vechtende mannen stond. Ik zag dat zij uit de richting van de hoekwoning kwam waar de voordeur open stond.
Ik omschrijf de vrouw als volgt:
- Heel licht getint
- 170-175 centimeter lang
- 30-35 jaar oud
- donker haar tot over haar schouders
- tandenborstel in haar mond.
Ik zag dat ze de schep met beide handen vasthield. Ik zag dat ze de schep zo vasthield dat het schepgedeelte in de lucht wees. Ik zag vervolgens dat de vrouw man 2 met de schep sloeg terwijl hij nog op de grond lag.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (…) inhoudende de beschrijving van de dashcambeelden (…).
Op 26 augustus 2015. bekeek ik beeldmateriaal van een vechtpartij. Van deze beelden heb ik het volgende bevonden.
Ik zag dat de datum op de beelden 2015/08/25 weergaven. De tijd was 10:12:00 uur. Om 10:12:00 uur zag ik op de beelden het voertuig een straat in rijden. Ik zag dat het voertuig twee mensen naderde. Ik zag dat er een licht bruinkleurige hond bij stond. Ik zag dat beide mensen in een gevechtshouding stonden.
Verdachte 1, deze bleek later de aangehouden verdachte: [verdachte] . Ik herken [verdachte] omdat ik de aangifte van hem had opgenomen.
Om 10:12:08 uur zag ik verdachte 2 met zijn rechterhand een slaande beweging maken richting het hoofd van verdachte 1. Ik zag dat verdachte 1 werd geraakt aan zijn gezicht. Ik zag dat verdachte 1 met zijn rechterhand een slaande beweging maakte richting verdachte 2.
Om 10:12:14 uur zag ik verdachte 1 met zijn rechterbeen een schoppende beweging maken richting verdachte 2. Ik zag dat verdachte 2 werd geraakt op zijn linker bovenbeen. Ik zag dat verdachte 2 vervolgens met rechts en links stoten gaf tegen verdachte 1.
Om 10:12:20 uur zag ik verdachte 1 de jas van verdachte 2 pakken. Ik zag dat verdachte 1 trok en duwde aan verdachte 2.
Om 10:12:29 uur zag ik verdachte 2 op zijn zij geduwd worden door verdachte 1 en ten val raakte. Ik zag dat verdachte 1 de kleding vasthield van verdachte 2. Ik zag dat verdachte 1, verdachte 2 in een houdgreep hield. Ik zag dat verdachte 2 niets meer kon doen. Ik zag dat verdachte 1 een tijdje op verdachte 2 lag.
Om 10:12:45 uur zag ik twee mensen het beeld op komen. Ik zag dat 1 persoon een schep in zijn handen hield. Ik kan deze persoon als volgt omschrijven:
Verdachte 3.
Geslacht: Vrouw
Postuur: Slank
Bijzonderheden: schep in haar handen
Om 10:12:46 uur zag ik verdachte 1 en 2 nog op de grond liggen. Ik zag dat verdachte 3 met de schop een slaande beweging maakte richting verdachte 2. Ik zag dat verdachte 2 werd geraakt op zijn bovenbeen.
Om 10:12:54 uur zag ik dat verdachte 3 met opzet op de rechterknie stond van verdachte 2, welke nog op de grond lag. Ik zag dat de knie van verdachte 2 met kracht door verdachte 3 tegen de grond werd gedrukt. Ik zag dat verdachte 1 opstond en een trap gaf tegen de rug van verdachte 2. Ik zag dat verdachte 2 weerloos op de grond lag.
Om 10:12:57 uur zag ik verdachte 2 opstaan. Ik zag dat verdachte 2 onvast ter been was. Ik zag dat verdachte 2 vervolgens weer omviel. Ik zag dat verdachte 1 aan de linkerzijde stond. Ik zag dat verdachte 2 weer poogde om op te staan. Ik zag dat verdachte 1 hem weer op de grond duwde.
Om 10:13:07 uur zag ik dat verdachte 1 een schop gaf tegen het gezicht van verdachte 2. Ik zag dat verdachte 2 nog op de grond lag. Ik zag dat verdachte 2 met zijn bovenlichaam omhoog bewoog en begon te zitten. Ik zag dat verdachte 2 zijn handen opstak en naar voren richtte. Ik zag dat hij hiermee bedoelde, ik geef over, hou op. Ik zag aan de lichaamstaal van verdachte 2 dat hij wou dat het gevecht ophield.
Ik zag verdachte 2 uit beeld verdwijnen. Ik zag verdachte 1 en 3 met elkaar praten.
4. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Op het moment dat [benadeelde] en ik elkaar kruisten was ik twee straten voor mijn huis, op een afstand van ongeveer 110 tot 130 meter van mijn woning.
Ik vertelde hem meerdere malen, drie keer, dat hij naar huis moest gaan. "Go home."...
Het was op de stoep voor mijn huis.
2.5
Het hof heeft ten aanzien van het bewijs en het gevoerde verweer – met weglating van een voetnoot – het volgende overwogen:
“(…)
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de mishandeling. De verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). Het dicht op de verdachte gaan staan en het schreeuwen van [benadeelde] was bedreigend. [benadeelde] weigerde weg te gaan nadat de verdachte hem had gezegd dat hij naar huis moest gaan. [benadeelde] bleef staan, blokkeerde de weg en zocht de confrontatie. Vervolgens heeft [benadeelde] de verdachte geslagen en gestoken, waarmee sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft zichzelf verweerd door [benadeelde] in een houdgreep te nemen en hem later nog eens weg te duwen.
(…)
De feiten en omstandigheden
Het gerechtshof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de politie, waaronder verschillende verklaringen, een proces-verbaal van beschrijving van filmbeelden, en het verhandelde ter terechtzitting stelt het gerechtshof het volgende vast.
[benadeelde] wandelde in de avond van 25 augustus 2015 met zijn hond in zijn woonplaats [plaats] . Ter hoogte van de kruising met de [a-straat] kruiste een van voren komende auto zijn pad, naar links sturend in de richting van de [a-straat] , zonder richting aan te geven. De auto reed vervolgens verder de [a-straat] in. Zowel [benadeelde] als de bestuurder van de auto hebben op dat moment geagiteerde gebaren naar elkaar gemaakt.
Ongeveer 110 meter verderop in de [a-straat] sprak [benadeelde] de bestuurder aan. De bestuurder, de verdachte, was toen uitgestapt, stond naast zijn auto aan de bestuurderskant op de stoep. Op de grond stond een grote sporttas. Tussen [benadeelde] en de verdachte werd op boze wijze over het verkeersgedrag van de verdachte gecommuniceerd. [benadeelde] kwam dichtbij de verdachte staan en vroeg waar hij mee bezig was, waarop de verdachte in het EngeIs antwoordde. [benadeelde] zei vervolgens in het Engels dat de verdachte zijn knipperlicht moest gebruiken. De verdachte antwoordde met
“Fuck off”en ook
“Go home”. Als reactie daarop herhaalde [benadeelde] dat de verdachte zijn knipperlicht moest gebruiken. De verdachte heeft [benadeelde] daarop met twee handen tegen de borstkast een krachtige duw gegeven. [benadeelde] viel als gevolg van die duw op de grond.
Nadat [benadeelde] overeind kwam, zijn hij en de verdachte wederom tegen over elkaar komen te staan en heeft het gevecht tussenbeide zich vervolgd. Op beschikbare dashcambeelden waarvan het gerechtshof – anders dan de advocaat-generaal – niet kan vaststellen dat de beelden zijn geregistreerd direct aansluitend op het opkrabbelen van [benadeelde] , is zichtbaar dat er vervolgens over en weer geweld is gebruikt. Niet is vast te stellen wie onmiddellijk na het opstaan van [benadeelde] in die situatie geweld gebruikt. Zichtbaar op die camerabeelden is wel dat [benadeelde] op een zeker moment de verdachte een slaande beweging met, in zijn hand, zijn sleutel richting het gezicht van de verdachte gaf. Vervolgens gaf de verdachte als reactie een klap terug. Het gevecht gaat verder, zichtbaar is dat de verdachte [benadeelde] sloeg en schopte. [benadeelde] werd daarna wederom naar de grond gewerkt door [verdachte] . Daaropvolgend zette de verdachte zijn armen om het bovenlichaam van [benadeelde] waardoor laatstgenoemde in een houdgreep kwam te liggen. De verdachte lag toen een periode schuin bovenop [benadeelde] .
[betrokkene 2] kwam vervolgens aangelopen met een schop. [betrokkene 2] raakte vervolgens met de schep de achterkant van het bovenbeen van de op de grond liggen [benadeelde] . Voorts ging [betrokkene 2] op de knie van [benadeelde] staan en drukte deze tegen de grond. De verdachte stond daarna op en gaf een trap tegen de rug van [benadeelde] . Op dat moment lag [benadeelde] weerloos op de grond. [benadeelde] probeerde op te staan, maar werd door de verdachte weer naar de grond geduwd. Nadat de verdachte een schop gaf tegen het gezicht van [benadeelde] , stak [benadeelde] zijn handen omhoog om uiteindelijk op te staan en weg te gaan. De verdachte en [betrokkene 2] bleven ter plaatse met elkaar praten.
Beoordeling van de feiten
Het gerechtshof heeft de bovenstaande feiten beoordeeld aan de hand van hetgeen de Hoge Raad in zijn zogenoemde noodweerarrest heeft overwogen (…).
Toegepast op hetgeen het gerechtshof heeft vastgesteld wordt het volgende overwogen. Alle stukken uit het dossier in samenhang bezien acht het gerechtshof het aannemelijk dat [benadeelde] in het tussenbeide ontstane gevecht uit noodweer heeft gehandeld. [benadeelde] heeft van meet af aan consequent verklaard over hetgeen is voorgevallen. Het gerechtshof heeft daarbij gelet op hetgeen [benadeelde] kort na het gebeurde diezelfde avond tegenover de politie vertelde en hetgeen hij in het ziekenhuis over de toedracht heeft verteld. Hetgeen [benadeelde] over het treffen met de verdachte vertelde ten tijde van zijn eerste verhoor op het politiebureau de volgende ochtend komt daarmee overeen. Daarbij komt dat [benadeelde] ook letsel heeft dat past bij zijn verhaal dat hij naar de grond is geduwd en tegen het lichaam is geslagen. Bij de spoedeisende hulp is door een arts vastgesteld dat de verdachte een gebroken rib, kneuzingen over zijn lichaam, schaafplekken op zijn rechterknie en tenen en een wondje op zijn vinger heeft. Het gerechtshof slaat daarom acht op hetgeen [benadeelde] heeft verteld over het gebeurde en ook over het ontstaan van het gevecht.
Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachte toen [benadeelde] hem aansprak op het verkeersgedrag met het krachtig duwen met beide handen tegen de borst, als eerste geweld heeft toegepast. In die situatie waarin [benadeelde] en de verdachte communiceerden over het verkeersgedrag van verdachte, stond [benadeelde] weliswaar dicht tegenover de verdachte, maar naar het oordeel van het gerechtshof leverde dat in de gegeven situatie niet een zodanig dreigende situatie op dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr in de richting van de verdachte.
De verdachte heeft gesteld uit noodweer te hebben gehandeld. Het gerechtshof volgt de verdachte niet in zijn beroep op noodweer. Het treffen tussen de verdachte en [benadeelde] is aangevangen met een verbale uitwisseling van argumenten. De verdachte geeft in die verbale uitwisseling [benadeelde] en zodanige krachtige duw dat laatstgenoemde ten val komt. De verdachte is daarmee het gevecht aangevangen. In het daaropvolgende gevecht waarbij partijen elkaar over en weer raken althans dat proberen, heeft [benadeelde] uit noodweer gehandeld. Nadat [benadeelde] is opgestaan kon van hem niet worden gevergd dat hij zich, gelet op de agressie van verdachte, onttrok aan verdachte omdat hij zich daarbij onverdedigbaar kwetsbaar zou opstellen tegen verdergaande in het gevecht dominante agressie van de verdachte. De verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard dat de verdachte in zijn ogen niet sterk was. Het gerechtshof heeft op basis van de beschrijving van de camerabeelden vastgesteld dat de verdachte ook verreweg het meeste geweld toe heeft gepast. Daarbij past ook dat op de beelden goed zichtbaar is dat de verdachte de richting van het gevecht bepaalt en [benadeelde] opdrijft terwijl beiden in gevecht zijn. [benadeelde] heeft daarover ook verklaard dat hij gelet op de agressie van [verdachte] angst had.
Aldus komt de verdachte niet een beroep op noodweer toe nu het geweld dat [benadeelde] in het gevecht richting de verdachte toepaste in de gegeven situatie niet wederrechtelijk was.
Het gerechtshof is concluderend van oordeel dat de verdachte geen beroep op noodweer of (extensief) noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.”
2.6
Met het middel wordt, als gezegd, opgekomen tegen (de motivering van) de verwerping van het beroep op noodweerexces.
2.7
Volgens de steller van het middel heeft het hof
ten eersteverzuimd de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden bij zijn oordeel te betrekken, in die zin dat a) juist aangever [benadeelde] de confrontatie zou hebben opgezocht door niet ‘slechts dichtbij’ de verdachte te staan, maar ‘zodanig dichtbij dat zijn gezicht dat van verzoeker bijna raakte (door de verdediging
face kissinggenoemd)’, en b) [benadeelde] tussen de verdachte en het huis van de verdachte stond, terwijl het donker was, in een verlaten, doodlopende straat, waarbij hij geen gevolg gaf aan de woorden van de verdachte “Go home”.
Ten tweedeheeft het hof, volgens de steller van het middel, ontoereikend gemotiveerd waarom aangever [benadeelde] uit noodweer handelde (welk oordeel in de weg staat aan het doen slagen van het namens de verdachte gedane beroep op noodweerexces). Daartoe wordt naar voren gebracht dat de verwerping van het beroep op noodweerexces niet uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kan volgen. Er zouden bovendien op onbegrijpelijke wijze feiten en omstandigheden niet zijn betrokken bij het oordeel. In dat licht wordt aangevoerd dat de door de aangever gemaakte slaande beweging met een sleutel – een getuige ‘dacht’ overigens ‘aan een mes’ – in zijn hand meer omvat dan een slaande beweging in de richting van het gezicht van de verdachte, namelijk een rake slag met letsel aan het voorhoofd tot gevolg (waarna ook in de borst van de verdachte zou zijn gestoken). Het niet betrekken van deze feiten en omstandigheden bij het oordeel leidt volgens de steller van het middel ertoe dat het oordeel dat de aangever heeft gehandeld uit noodweer, waardoor aan de verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces meer toekomt, niet begrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd. In dit kader wordt ook benadrukt dat het hof niet c.q. te summier zou hebben uitgewerkt waarom van aangever [benadeelde] niet kon worden gevergd dat hij zich onttrok aan de situatie. De verdachte riep immers meerdere keren “
Go home” en “
Fuck off” en maakte gebaren met een soortgelijke strekking. Verder zou uit niets blijken dat als [benadeelde] weg zou zijn gelopen hij achterna zou worden gezeten of zou worden belaagd. Dat er sprake zou zijn geweest van een verschil in kracht en/of angst bij [benadeelde] doet aan het een en ander niet af, aldus de steller van het middel. [1]
2.8
In het kader van de beoordeling van het beroep op noodweerexces heeft het hof stilgestaan bij de kwestie wanneer (het voor die beoordeling relevante deel van) de confrontatie aanving c.q. door wie het initiatief werd genomen tot de eerste zodanig dreigende situatie die kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Uit de overwegingen van het hof volgt dat de aangever weliswaar dicht tegenover de verdachte stond, maar dat dit “
in de gegeven situatie niet een zodanig dreigende situatie op(leverde) dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr”. Niet het door de aangever dicht bij de verdachte staan (wat m.i. mede omvat ‘heel dichtbij’, zodanig dichtbij dat de gezichten elkaar bijna raakten, oftewel het door de verdediging aangeduide ‘
face kissing’) en hem op boze toon aanspreken op zijn verkeersgedrag heeft het hof aangemerkt als aanvang van de confrontatie, maar het door de verdachte krachtig duwen met beide handen tegen de borst van de aangever, waardoor de aangever ten val kwam. Mede gelet op het feit dat het oordeel van de feitenrechter omtrent de aannemelijkheid van een beroep op een strafuitsluitingsgrond nauw is verweven met waarderingen van feitelijke aard (zodat het oordeel in cassatie – desgevraagd – niet anders dan op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst) is het oordeel van het hof, inhoudende dat de gedragingen van de verdachte het initiatief opleveren voor de eerste zodanig dreigende situatie die kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Dat het hof in aanvulling op het reeds gebezigde “
in de gegeven situatie” niet expliciet de duisternis en de verlaten, doodlopende straat als zodanig in zijn overweging heeft genoemd, doet daar niet aan af. Evenmin doet daaraan af dat de verdachte eerder zou hebben gezegd “
Go home”. (Op dit laatste punt kom ik hierna, in randnr. 2.10, nog terug).
2.9
Naar aanleiding van a) het niet onbegrijpelijke oordeel dat het niet de aangever maar de verdachte was die het initiatief nam tot de eerste zodanig dreigende situatie die kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, en b) de vaststelling dat de aangever tegen die aanranding uit noodweer handelde, is het hof tot de gevolgtrekking gekomen dat aan de verdachte, met betrekking tot zijn handelingen die nadien waren gericht tegen de verdedigingshandelingen van de aangever, geen geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. In lijn met hetgeen is vooropgesteld in het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake noodweer en noodweerexces van 22 maart 2016 heeft het hof geoordeeld dat handelen uit noodweer(exces) niet mogelijk is ingeval de aanranding waartegen de verdachte zich genoodzaakt achtte te moeten verdedigen niet wederrechtelijk was. [2] Kort gezegd: geen noodweer(exces) tegen noodweer. Immers, omdat iemand die in noodweer handelt rechtmatig handelt, is noodweer(exces) als reactie daarop ontoelaatbaar. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het vaststellen van de volgorde van de feiten, alsmede de overige omstandigheden van het geval. [3]
2.1
Bij die beoordeling heeft het hof, als gezegd, in aanmerking genomen dat het gevecht is aangevangen met de door de verdachte gegeven krachtige duw die leidde tot het (de eerste keer) ten val komen van de aangever. Het hof heeft niet miskend dat er nadien over en weer (gevechts)handelingen zijn verricht. Zo heeft het hof nadrukkelijk aandacht besteed aan een door de aangever gemaakte slaande beweging met een scherp voorwerp in de hand – waarbij het hof uitgaat van een sleutel – alsmede aan een in reactie daarop door de verdachte uitgedeelde klap en verder slaan en schoppen. (Onder andere) de door de aangever gemaakte slaande beweging met het scherpe voorwerp is volgens het hof een handelen uit noodweer, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat het een verdedigingshandeling is die onder het bereik van artikel 41 lid 1 Sr valt. In dat oordeel ligt besloten dat de gedraging strekt tot verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (met inbegrip van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor), alsmede dat die gedraging daartoe geboden is en de verdediging noodzakelijk is. [4] M.i. heeft het hof op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden – mede bezien in het licht van de aan de feitenrechter toekomende selectie- en waarderingsvrijheid van het aanwezige bewijsmateriaal – tot dat niet onbegrijpelijke oordeel kunnen komen. In het midden latend of met het scherpe voorwerp (slechts) is gezwaaid of (ook) daadwerkelijk is geslagen (al dan niet met letsel tot gevolg), heeft het hof, door mede te overwegen dat na de door de verdachte uitgedeelde krachtige duw met twee handen sprake was van dominante agressie bij de verdachte, een disbalans in geweldgebruik, een kenbare richting/regie die de verdachte bepaalde, een verschil in kracht tussen de verdachte en de aangever, een door de verdachte opdrijven van de aangever, angst bij de aangever als gevolg van de agressie van de verdachte en een (mede daarom) niet van de verdachte kunnen vergen dat hij zich zou onttrekken aan de situatie, niet onbegrijpelijk kunnen oordelen dat het handelen van de verdachte hetgeen is bepaald in artikel 41 lid 1 Sr, waaronder de impliciete proportionaliteits- en subsidiariteitseis, niet doorkruist. Zodoende heeft het hof het, “
alle stukken uit het dossier in samenhang bezien”, aannemelijk kunnen achten dat de aangever in het ontstane gevecht in een noodweersituatie heeft gehandeld, hetgeen eraan in de weg staat dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Dat eerder – voorafgaand aan de eerste duw, terwijl de interactie nog slechts verbaal was – door de verdachte “
Go home” en “
Fuck off” zou zijn gezegd of gebaren met eenzelfde strekking zouden zijn gemaakt doet aan het voorgaande niet af. Immers: de noodweersituatie was ten tijde van het roepen van “
Go home” en “Fuck off” nog niet aangevangen en hield in die zin onvoldoende verband met hetgeen daarna zou volgen, te weten het gevecht dat plaatshad nadat de aangever naar de grond was gewerkt. Ook het gegeven dat door de verdachte een gebaar zou zijn gemaakt waaruit de strekking “
Ga nou weg, joh” zou volgen, doet, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden die de verhoudingen tussen de verdachte en de aangever, en de dominante agressiviteit van de verdachte nader inkleuren, niet af aan ’s hofs oordeel.
2.11
Samenvattend heeft het hof op grond van de genoemde vaststellingen geoordeeld dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat hij niet handelde ter verdediging tegen een ogenblikkelijke ‘wederrechtelijke’ aanranding. Aan dat oordeel heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat in de hiervoor weergegeven situatie de aangever zelf uit noodweer handelde nadat hij met twee handen krachtig tegen de borstkas was geduwd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Hierbij roep ik andermaal in herinnering dat het oordeel van de feitenrechter omtrent de aannemelijkheid van een beroep op een strafuitsluitingsgrond nauw is verweven met waarderingen van feitelijke aard, wat met zich brengt dat de toets in cassatie beperkt is.
2.12
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op artikel 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
3.2
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf, te weten een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar, kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden (en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden). [5]
3.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Datgene wat in de schriftuur onder de randnummers 24-25 en 44-49 is aangevoerd, laat ik buiten beschouwing. M.i. gaat de steller van het middel daarbij uit van een verkeerde lezing van het arrest.
2.Zie HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456,
3.Zie Ten Voorde, in:
4.In de laatste twee voorwaarden liggen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten.
5.Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,