Conclusie
Nummer23/01955
Het cassatieberoep
De middelen
Het procesverloop
Een nadere omschrijving van het tweede middel
De bespreking van het tweede middel
een subsidiair verzoek gedaan” strekkende tot “
het aanhouden van de onderhavige zaak zodat er een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg kan worden opgesteld”. Deze woorden kunnen bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een (voorwaardelijk) verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een proces-verbaal te laten opmaken.
nietwas meegedeeld dat de beroepstermijn loopt vanaf het moment van de uitspraak (en dus niet pas vanaf het moment waarop hij van de uitspraak bericht zou ontvangen). In de motivering van de ontvankelijkheidsbeslissing (zie randnummer 8) ligt echter besloten dat het hof – omwille van de discussie – is uitgegaan van de juistheid van het gestelde onder (i) en (ii). “
Dat op de zitting van 22 september 2022 tegen de verdachte zou zijn gezegd dat hij niet bij de uitspraak op 6 oktober 2022 aanwezig hoeft te zijn,” kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een omstandigheid die de overschrijding van de beroepstermijn verschoont. Het lag naar het oordeel van het hof “
hoe dan ook” – dus
ookals de verdachte ter terechtzitting
nietis meegedeeld dat de appeltermijn op de uitspraakdatum ingaat – op de weg van de verdachte om zich zo spoedig mogelijk na de uitspraak op de hoogte te stellen van het vonnis en tijdig te beoordelen of hoger beroep aangewezen was. Het voorgaande wijst uit dat en waarom de verzochte aanhouding overbodig c.q. nutteloos zou zijn geweest: ook al zou het proces-verbaal van de terechtzitting de stellingen van de verdediging bevestigen, voor de niet-ontvankelijkheidsbeslissing maakte het geen verschil. Als gevolg daarvan heeft het ontbreken van een uitdrukkelijke, gemotiveerde beslissing op het aanhoudingsverzoek de verdachte redelijkerwijze niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. [4]
Het eerste middel
“Bent u het oneens met de beslissing van de rechter dan kunt u binnen veertien dagen in hoger beroep (…) gaan.” [5]