ECLI:NL:PHR:2025:473

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/03571
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen afwijzing verzoek om geldelijke tegemoetkoming na onttrekking aan het verkeer van een auto

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de belanghebbende tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een verzoek om geldelijke tegemoetkoming werd afgewezen na de onttrekking aan het verkeer van haar auto. De rechtbank had op 9 juni 2023 de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van een Audi A1 Sportback toegewezen, maar het verzoek van de belanghebbende om een geldelijke tegemoetkoming werd afgewezen. De belanghebbende had de auto in 2019 gekocht via Marktplaats en was zich niet bewust van de problematische herkomst van het voertuig. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet onevenredig werd getroffen door de onttrekking, omdat zij geen contact had opgenomen met de verkoper na de inbeslagname en de auto was vernietigd. De belanghebbende stelde dat zij te goeder trouw had gehandeld en dat de rechtbank haar verzoek onvoldoende had gemotiveerd. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het middel slaagde, en dat de afwijzing van de geldelijke tegemoetkoming niet toereikend was gemotiveerd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling van het verzoek om geldelijke tegemoetkoming.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03571 B
Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[belanghebbende] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de belanghebbende

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 9 juni 2023 (raadkamernummer 22-016133) de vordering van de officier van justitie als bedoeld in art. 552f Sv strekkende tot onttrekking aan het verkeer van een auto, te weten een Audi A1 Sportback met het [kenteken] , toegewezen. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in art. 33c lid 2 en 3 Sr in verbinding met art. 36b lid 2 Sr, afgewezen.
1.2
Het cassatieberoep is op 18 augustus 2023 ingesteld namens de belanghebbende. H.M.A. van den Boogaard, advocaat te Uden, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat het middel slaagt.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt dat de onder randnr. 1.1 genoemde auto is vernietigd. Volgens een mutatierapport van de politie [1] is de auto door de belanghebbende in november 2019 gekocht, een jaar later, op 28 november 2020, onder de belanghebbende in beslag genomen en ongeveer anderhalf jaar daarna, in juni 2022, aangeboden aan een demontagebedrijf waarmee de politie Eenheid Oost-Brabant een samenwerkingsverband heeft. Over de vernietiging van de auto heeft de politie op 29 maart 2022 overleg gevoerd met de officier van justitie. Een door de officier van justitie afgegeven machtiging tot vernietiging als bedoeld in art. 117 Sv heb ik tussen de stukken niet aangetroffen. Van een last als bedoeld in art. 116 lid 2, onder c, Sv kan evenmin sprake zijn, omdat niet is gebleken dat de belanghebbende (schriftelijk) afstand heeft gedaan van de auto.
2.2
Gelet op het voorgaande kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat de auto is vernietigd op een wijze die is voorzien in art. 134 lid 2, onder b en c, Sv en dat het beslag door die vernietiging is beëindigd. De belanghebbende is daarom ontvankelijk in haar beroep in cassatie.
2.3
Volledigheidshalve merk ik op dat de belanghebbende ook ontvankelijk zou zijn in haar beroep in cassatie indien het Openbaar Ministerie wél op grond van art. 117 Sv een machtiging tot vernietiging van de auto zou hebben verleend en het beslag daardoor wel op grond van art. 134 lid 2, onder c, Sv zou zijn beëindigd. Een dergelijke beëindiging van het beslag staat namelijk niet in de weg aan onttrekking aan het verkeer van die auto bij afzonderlijke rechterlijke beslissing op vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in art. 36b lid 1, onder 4º, Sr. In dat geval strekt zo’n vordering ertoe te doen vaststellen of de auto zich leent voor onttrekking aan het verkeer. [2] De ontvankelijkheid van het cassatieberoep hangt in een geval als het onderhavige dus eigenlijk helemaal niet af van de vraag of het beslag op de auto al dan niet is beëindigd. [3]
2.4
Ten slotte nog een paar woorden over de tijdigheid van het beroep in cassatie. Een beschikking als bedoeld in art. 552f Sv moet onverwijld aan de belanghebbende, zo deze bekend is, worden betekend (art. 552f lid 5 Sv). De belanghebbende kan vervolgens binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie instellen tegen die beschikking (art. 552f lid 6 Sv).
2.5
In het onderhavige geval is de bestreden beschikking gegeven op 9 juni 2023. De “Akte van uitreiking” van de beschikking houdt in dat de beschikking op 11 augustus 2023 is uitgereikt aan een huisgenoot van de belanghebbende. Het cassatieberoep is op 18 augustus 2023 ingesteld. Dat is binnen veertien dagen na de betekening van de beschikking. Het cassatieberoep is derhalve tijdig ingesteld. Ook in zoverre is de belanghebbende ontvankelijk in haar beroep in cassatie.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank “ten onrechte” heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto. In samenhang met de op het middel gegeven toelichting, begrijp ik dat de steller van het middel vooral beoogt te klagen over de wijze waarop de rechtbank de afwijzing van het verzoek van de belanghebbende tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming heeft gemotiveerd. De kern van de klacht is dat de rechtbank ten onrechte heeft meegewogen dat de belanghebbende de auto via Marktplaats heeft gekocht, dat zij niet heeft getracht de schade op de verkoper te verhalen en dat de Staat geen voordeel heeft verkregen na de onttrekking aan het verkeer van de auto.
De procesgang
3.2
Chronologisch is de zaak – voor zover daarvan blijkt uit de in cassatie ter beschikking staande stukken – als volgt verlopen.
3.3
Op 28 november 2020 is onder de belanghebbende op grond van art. 94 Sv de onder randnr. 1.1 genoemde auto in beslag genomen in verband met een vermoeden dat de auto is omgekat.
3.4
Op 7 december 2020 rapporteert het Landelijk informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) – kort gezegd – dat de auto is voorzien van een valselijk aangebracht voertuigidentificatienummer (VIN), dat de auto tussen 2 en 3 mei 2018 in [plaats] is gestolen en dat de auto zowel qua interieur als exterieur (groten)deels is opgebouwd uit gestolen onderdelen.
3.5
Op 27 juli 2022 heeft de officier van justitie een vordering als bedoeld in art. 552f Sv ingediend, strekkende tot onttrekking aan het verkeer van de auto.
3.6
Op 19 augustus 2022 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank een aanvang gemaakt met de behandeling van de vordering onttrekking. Het proces-verbaal van deze raadkamerzitting houdt in:
“Het klaagschrift (
A-G: ik begrijp: De vordering onttrekking) wordt gelijktijdig behandeld met een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van betrokkene (
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende) betreffende de in beslag genomen auto.
De verdachte (A-G: ik begrijp: de belanghebbende):
De auto heb ik in 2019 voor € 17.000,- via Marktplaats gekocht van [betrokkene 1] . De afschriften van de betaling zitten bij het klaagschrift. Ik heb geen chassisnummer gecontroleerd. Ik heb wel navraag gedaan bij de verkoper en de gebruikelijke papieren ontvangen die bij de auto horen. De auto werd verkocht omdat er sprake was van emigratie naar Engeland.
De officier van justitie:
De auto voldoet niet meer aan de eisen die de Wegenverkeerswet 1994 stelt en dient aan het verkeer onttrokken te worden.
De raadsvrouw:
Cliënte is op geen enkele wijze op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in deze zaak. Zij heeft veel pogingen gedaan om aan informatie over haar auto te komen, maar dit is niet gelukt. Zij heeft hiervan een logboek bijgehouden
[opmerking griffier: klaagster (A-G: ik begrijp: de belanghebbende) overhandigt een door haar bijgehouden logboek]. Zij heeft vervolgens bij de RDW gezien dat de auto gesloopt is. Ze heeft niets strafbaars gedaan dus onttrekking aan het verkeer is niet hoogst waarschijnlijk. Volgens de Hoge Raad moet er een verband zijn met een strafbaar feit, wil een voorwerp onttrokken worden aan het verkeer. De auto dient teruggegeven te worden aan cliënte en de vordering tot onttrekking aan het verkeer dient te worden afgewezen. Indien de vordering wordt toegewezen dan dient cliënte gecompenseerd te worden met een bedrag van € 17.000,- en anders met de helft van dit bedrag.
Gelet op het feit dat de rechter de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552a Sv voor onbepaalde tijd heeft geschorst en op de samenhang tussen de onderhavige vordering en het klaagschrift van betrokkene, zal de rechter tevens de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd schorsen.”
3.7
Op 24 februari 2023 is de behandeling van de vordering onttrekking in raadkamer hervat en vervolgens wederom aangehouden. Het proces-verbaal van deze raadkamerzitting houdt het volgende in:
“Het klaagschrift (
A-G: ik begrijp: De vordering onttrekking) wordt gelijktijdig behandeld met een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van betrokkene (
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende) betreffende de in beslag genomen auto.
De rechter merkt op dat de zaak op 19 augustus 2022 is aangehouden voor onbepaalde tijd omdat destijds onduidelijk was of de auto reeds is vernietigd en dat inmiddels uit correspondentie (e-mail) van de officier van justitie van 30 augustus 2022 in de zaak met raadkamernummer 22-011166 blijkt dat de auto reeds is vernietigd.
Betrokkene:
Ik wist niet dat de auto was vernietigd.
De raadsvrouw:
Ik ben niet op de hoogte van de correspondentie die de (zaaks)officier van justitie heeft gevoerd. Ik heb de stukken die u, rechter, noemt, niet aangetroffen in het advocatenportaal.
De officier van justitie:
Het betreft in deze zaak zowel een ‘omgekat’ als ‘omgekit’ voertuig. Zowel de auto als de onderdelen mogen m.i. niet teruggegeven worden. Ik vraag mij af of [belanghebbende] belanghebbende is in de zaak met betrekking tot de vordering ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, omdat het in die zaak slechts gaat om de onttrekking aan het verkeer van de auto.
De rechter merkt op dat Allianz stelt dat [A] B.V. de eigendom van het voertuig op 11 juni 2018 aan hen heeft overgedragen en dat Allianz daarmee een belanghebbende is in deze zaak.
Interpolis, verzekeraar van de omgekitte auto, evenals de vorige eigenaar van deze auto hebben aan de officier van justitie te kennen gegeven dat zij niet als belanghebbenden behoeven te worden opgeroepen.
De raadsvrouw:
Het is daarnaast evident dat [belanghebbende] belanghebbende is in deze zaak. Het voertuig is onder haar in beslag genomen en zij heeft de auto te goeder trouw gekocht.
De officier van justitie:
Ik zal onze beslagadministratie op de hoogte stellen dat de raadsvrouw niet over de stukken beschikt en hen vragen om de stukken (eventueel fysiek) naar de raadsvrouw op te sturen.
De rechter:
Ik moet alle partijen helaas wijzen op het volgende probleem. De rechtbank heeft te laat opgemerkt dat Allianz een belanghebbende is in deze zaak. Uit de correspondentie van de zaakovj blijkt dat Allianz stelt de rechtmatige eigenaar te zijn van de auto. Allianz dient daarom als belanghebbende te worden opgeroepen en dat is helaas pas gisteren (23 februari 2023) gebeurd.
De griffier heeft vanochtend telefonisch contact opgenomen met Allianz en gebleken is dat de verantwoordelijke medewerkers bij Allianz op dit moment met verlof zijn en Allianz vandaag geen andere mogelijkheden had om vandaag ter zitting te verschijnen, maar dat zij als verzekeraar wel belang heeft ten aanzien van de zaken en graag ter zitting verschijnt. Mij rest vandaag dus geen andere keuze dan de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd.
De raadsvrouw:
Zoals gezegd beschik ik niet over alle stukken. Ik stel mij op het standpunt dat mijn cliënte door de gang van zaken ernstig wordt benadeeld. Zij heeft zelf heel veel moeite gedaan om te achterhalen wat er met de auto is gebeurd en is daarbij van het kastje naar de muur gestuurd, zoals u kunt zien in het op de vorige zitting overgelegde overzicht van haar verrichtingen. Zij heeft erop gerekend dat er vandaag een beslissing zou worden genomen op haar klaagschrift.
Gelet op het feit dat de rechter de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552a Sv voor onbepaalde tijd heeft geschorst en op de samenhang tussen de onderhavige vordering en het klaagschrift van betrokkene, zal de rechter tevens de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd schorsen.”
3.8
Op 9 juni 2023 is de behandeling van de vordering onttrekking in raadkamer hervat. In het proces-verbaal van deze raadkamerzitting is het volgende te lezen:

Raadsman:
Ik hoor u zeggen dat de auto vernietigd is. De auto is pas vernietigd nadat het verzoek tot teruggave is gedaan. Als niet aan het verzoek tot teruggave kan worden voldaan, kan er een vervangende vergoeding worden toegekend.
Officier van justitie:
De auto is vernietigd omdat die niet terug mag in het verkeer, hij is omgekat. Beslagene (
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende) is een pechvogel met deze aanschaf. Nu zij de auto van een particulier heeft gekocht, is er geen sprake van consumentenkoop en wordt zij niet als derde beschermd. De auto is binnen 3 jaar na de diefstal in beslag genomen en op grond van art. 3:86 lid 3 BW behoort de auto nog steeds toe aan [A] B.V. Klaagster (
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende) kan haar schade in een civiele procedure tegen de verkoper proberen te verhalen.
Klaagster:
Ik ben hier al 3,5 jaar mee bezig. Ik word door het Openbaar Ministerie en de politie van het kastje naar de muur gestuurd. Ik heb geen contact met de verkoper gehad. Ik kwam erachter dat de auto gesloopt is.
Raadsman:
Het gaat erom wanneer iemand eigenaar is geworden van een goed. De hoofdregel is dat op het moment dat een verkoper niet bevoegd is maar iemand te goeder trouw is, dat sprake is van een geldige overdracht. Daarvan is hier sprake. Het artikel (
A-G: ik begrijp: art. 3:86 BW) zegt ook dat de eigenaar van een roerend goed (…) dat wordt gestolen [dat goed] binnen drie jaar kan opeisen bij degene die het goed op dat moment in bezit heeft. De uitzondering daarop is als iemand het goed koopt in een reguliere winkel. In het licht van de goeder trouw is beslagene hier dus de eigenaar van de auto. De eigenaar had de auto binnen drie jaar kunnen opeisen maar dat is niet gebeurd. Er zit zelfs een e-mail uit 2022 bij de stukken waarin Alliance schrijft dat ze niet wisten van de inbeslagneming en dat ze dat wel hadden willen weten zodat ze de auto hadden kunnen opeisen. Cliënte is dus eigenaresse en rechthebbende van de auto geworden en gebleven. Zij verzoekt een schadevergoeding van €.17.00,00 (
A-G: ik begrijp: € 17.000,00) de aankoopprijs van de auto. U vraagt of dat de waarde is van een auto die omgekat blijkt te zijn. Zij heeft twee jaar in de auto gereden voordat die in beslag werd genomen en was er blij mee. Het Openbaar Ministerie bood de leasemaatschappij in eerste instantie aan de schade te herstellen. Subsidiair verzoekt cliënte € 10.000,00 als schadebedrag toe te wijzen.
Officier van justitie:
Beslagene komt niet voor compensatie in aanmerking omdat zij geen eigenares van de auto geworden is. De auto is rechtmatig in beslag genomen. Het strandt hier voor beslagene omdat [A] B.V. of de verzekeraar binnen drie jaar aanspraak kan maken op de auto. Het is niet relevant of en wanneer de auto feitelijk is opgeëist als het Openbaar Ministerie beslist over teruggave.”
3.9
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking hetgeen door de partijen is aangevoerd als volgt samengevat:

Verzoek
(…)
Door de officier van justitie is aangevoerd met betrekking tot het inbeslaggenomene dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een voertuig voorzien van een vals VIN niet meer terug in het verkeer mag. Nu de auto is opgebouwd uit gestolen onderdelen van verschillende auto’s en een vals VIN heeft, kan dit ook niet meer hersteld worden. De auto is inmiddels vernietigd. De auto is in beslag genomen onder [belanghebbende] . Nu zij de auto van een particulier heeft gekocht, is er geen sprake van consumentenkoop. De auto is binnen 3 jaar na de diefstal in beslag genomen en op grond van art 3:86 lid 3 BW behoort de auto nog steeds toe aan [A] B.V. Belanghebbende kan haar schade in een civiele procedure tegen de verkoper proberen te verhalen.
Standpunt van beslagene(
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende)
Beslagene wil compensatie nu zij buiten haar schuld gedupeerd is geraakt door de vernietiging van de auto waarvoor zij € 17.000,00 heeft betaald. Artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt wanneer iemand eigenaar wordt van een goed. Er is hier sprake van een niet bevoegde verkoper maar een koper die te goeder trouw is waardoor een rechtsgeldige overdracht heeft plaatsgevonden en beslagene de eigenaresse van de auto is. Inmiddels is gebleken dat de auto niet binnen 3 jaar na aankoop is opgeëist waardoor beslagene rechthebbende van de auto is. Beslagene heeft geen contact gezocht met de verkoper van de auto. Bij de schade dient uitgegaan te worden van de aankoopprijs van de auto te weten € 17.000,00. Subsidiair is het verzoek om € 10.000,00 als schadebedrag toe te wijzen.”
3.1
De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming afgewezen en heeft in dat verband het volgende overwogen:

Beoordeling
Uit het dossier is naar het oordeel van de rechter naar voren gekomen dat de onder beslagene (
A-G: ik begrijp hier en hierna telkens: de belanghebbende) [belanghebbende] in beslag genomen auto een gestolen auto van [A] B.V. ( [kenteken] ) betreft waarin een vals VIN is aangebracht. De auto is qua (…) interieur en exterieur grotendeels opgebouwd uit onderdelen van de auto van [aangever] ( [kenteken] ). De auto is dus omgekat. Gelet hierop is de rechter van oordeel dat het inbeslaggenomene vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien voornoemde
(A-G: auto)van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Nu de officier van justitie heeft aangegeven dat in deze zaak niet zal worden overgegaan tot verdere vervolging van beslagene en aldus geen rechterlijke uitspraak over het beslag zal volgen in een strafzaak, zal de rechter de vordering tot onttrekking aan het verkeer toewijzen.
Ingevolge artikel 36b, tweede lid en artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechter een vergoeding ter compensatie toekennen aan beslagene om te voorkomen dat deze onevenredig wordt getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. In onderhavige zaak heeft de officier van justitie ter zitting meegedeeld dat het onwaarschijnlijk is dat de Staat voordeel heeft verkregen omdat de auto is vernietigd. Voorts is van belang dat beslagene de betreffende auto via Marktplaats gekocht heeft en na de inbeslagneming geen contact met de verkoper heeft opgenomen teneinde verhaal te halen of navraag te doen naar de herkomst van de auto. Onder deze omstandigheden acht de rechter de beslagene niet onevenredig getroffen en zal zij er niet toe over gaan om aan de Staat op te leggen een compensatie aan beslagene te betalen.
Beslissing
De rechter (…)
wijst het verzoek van beslagene tot het toekennen van compensatie af.”
3.11
Op 18 augustus 2023 is namens de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank.
Het juridisch kader
3.12
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
-
Art. 33c lid 2 Sr:
“De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
-
Art. 36b lid 1, aanhef en onder 4°, en lid 2 Sr:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(…)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
(…)
2. De artikelen (…) en 33c, tweede en derde lid, (…) zijn van overeenkomstige toepassing.”
3.13
Art. 33c lid 2 Sr, dat ingevolge art. 36b lid 2 Sr van overeenkomstige toepassing is bij de onttrekking aan het verkeer (bij afzonderlijke rechterlijke beschikking), biedt de rechter de mogelijkheid om een vergoeding of geldelijke tegemoetkoming toe te kennen indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door de onttrekking aan het verkeer onevenredig zou worden getroffen. Of die belanghebbende door de onttrekking aan het verkeer onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen vergoeding of geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij
kanworden betrokken hoe de belanghebbende ze zich in relatie tot het onttrokken voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. [4]
De bespreking van het middel
3.14
Uit de hiervoor onder randnr. 3.10 geciteerde overwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft toegepast dat geldt bij een verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming op grond van art. 33c lid 2 Sr in verbinding met art. 36b lid 2 Sr. Voor zover in het middel daarover wordt geklaagd, faalt het.
3.15
Daarmee is echter nog niet gezegd dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming begrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd. Zoals ik hiervoor onder randnr. 3.1 heb aangegeven, wordt in het middel ook daarover geklaagd.
3.16
Gelet op het hiervoor geschetste juridisch kader ben ik het met de steller van het middel eens dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming niet toereikend heeft gemotiveerd. In het bijzonder behoeft nadere motivering waarom de belanghebbende, die niet is vervolgd voor heling of witwassen van de auto of onderdelen daarvan, door de onttrekking aan het verkeer van de auto niet onevenredig is getroffen. Daarbij neem ik in aanmerking dat door en namens de belanghebbende – met stukken onderbouwd – is aangevoerd dat zij de auto te goeder trouw heeft aangeschaft, dat zij destijds – ongeveer een jaar vóór de inbeslagname – € 17.000,- voor de auto heeft betaald en dat zij tijdens de koop bij de verkoper navraag heeft gedaan, van de verkoper de gebruikelijke (auto)papieren heeft ontvangen en van de verkoper heeft vernomen dat de auto werd verkocht wegens emigratie naar Engeland. De enkele omstandigheid dat de belanghebbende de auto via Marktplaats heeft aangeschaft is onvoldoende voor het oordeel dat zij door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen. [5] Voor zover de rechtbank met haar overweging dat de belanghebbende na de inbeslagneming geen contact heeft opgenomen met de verkoper van de auto “teneinde verhaal te halen” mocht doelen op de mogelijkheid om via het civiele recht de verkoper aansprakelijk te stellen voor de schade, merk ik op dat niet op grond van die mogelijkheid de verzochte geldelijke tegemoetkoming kan worden afgewezen. [6] Tot slot vermag ik niet in te zien waarom de omstandigheid dat de belanghebbende heeft nagelaten
na de inbeslagnemingbij de verkoper navraag te doen naar de herkomst van de auto zou maken dat de belanghebbende door de onttrekking niet onevenredig wordt getroffen. De belanghebbende heeft, nadat zij in kennis is gesteld van het feit dat haar auto was omgekat, daarvan op 4 januari 2021 aangifte gedaan bij de politie Amsterdam. Vervolgens heeft zij ingezet op teruggave van de auto door een advocaat in de arm te nemen en bij de rechtbank een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv in te dienen. Dat zij die weg heeft bewandeld betekent niet dat zij door de onttrekking van de auto, waarmee ze een jaar heeft gereden en waarvoor ze € 17.000,- heeft betaald, niet onevenredig is getroffen. Dat de Staat geen voordeel aan de vernietiging van de auto zou hebben gehad – het dossier verschaft daarover geen zekerheid – maakt dat niet anders.

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot
- vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de belanghebbende tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming;
- terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde de zaak enkel ten aanzien van de beslissing aangaande een geldelijke tegemoetkoming opnieuw te beoordelen en af te doen;
- verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Dit op 1 juli 2022 opgemaakte mutatierapport is gevoegd bij een e-mail die op 23 augustus 2022 door een administratief medewerkster beslag bij het arrondissementsparket Oost-Brabant is verzonden aan de rechtbank Oost-Brabant.
2.HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4905,
3.Vgl. de conclusie van A-G Knigge, randnrs. 4.3-4.4, vóór HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:545,
4.HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156,
5.Vgl. HR 16 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1688,
6.Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156,