Conclusie
advocaat: A.C. van Schaick
1.Inleiding en samenvatting
weetdat deze op een onjuiste feitelijke grondslag berust, m.i. geen bevoegdheid maar een
in-beginsel-verplichtingis (zie onder 4.6). Het cassatieberoep moet dus worden verworpen.
2.Feiten
3.Procesverloop
4.Bespreking van het cassatiemiddel
[…] /Gemeente Voorst, is de Hoge Raad teruggekomen van de eerdere, zeer strenge, maatstaf dat slechts wanneer sprake is van nieuwe omstandigheden van uitzonderlijke aard van een bindende eindbeslissing kon worden teruggekomen. [12]
verplichtingen niet van een bevoegdheid: als de rechter weet dat een eerdere beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag
moethij daarvan terugkomen, uiteraard met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor. Althans, zou slechts bij grote uitzondering van deze verplichting mogen worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een punt van ondergeschikt belang. Het belang dat rechterlijke beslissingen zoveel mogelijk berusten op een zo correct en volledig mogelijk vastgesteld feitencomplex is zo groot, dat niet is in te zien dat de rechter naar eigen inzicht zou kunnen beslissen of wordt teruggekomen van een eerdere beslissing,
in de situatie dat de rechter tijdens de procedure ermee bekend raakt dat die eerdere beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag.
[…] /Gemeente Voorstgeldt ook in hoger beroep. Daarbij kan het beginsel van concentratie van het processuele debat (‘de tweeconclusieregel’) in een voorkomend geval in de weg staan aan het terugkomen van een eerder gegeven bindende eindbeslissing. [18] Maar ook in hoger beroep geldt dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de rechter een einduitspraak doet waarvan zij weet dat die berust op incorrect vastgestelde feiten. [19]
[…] /GemeenteVoorst hier toepasselijk acht, waarom zijn eindbeslissing op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust, waarom het in deze zaak gerechtvaardigd is dat de bij het tussenarrest begrensde rechtsstrijd weer tot de eindbeslissing in rov. 4.6 wordt verbreed en waarom de formele en inhoudelijke bezwaren die [eisers] daartegen hebben aangevoerd in hun akte na tussenarrest (onder 53-59), worden verworpen.
Een afschrijving met datum 4 juni 2011 heeft een hoogte van EUR 6.600 en bevat de omschrijving ‘voor [zoon 1] ’. Dit bedrag is, ondanks de op het overzicht weergegeven afschrijving van de rekening met [rekeningnummer 3] van [eisers] , niet overgeboekt naar een persoonlijke bankrekening van [eisers] of de kinderen van [eisers] Hetzelfde geldt voor de afschrijving ter hoogte van EUR 7.569,70 met datum 1 juli 2013 en omschrijving ‘verrekening kosten [zoon 2] ’. [eisers] hebben geen van beide geldbedragen ontvangen en stellen zich daarom op het standpunt dat zij recht hebben op uitbetaling van beide bedragen. Het vorderingsrecht van [eisers] op het Familiefonds, voortvloeiend uit deze schenking, bedraagt daarom in totaal EUR 14.169,70.”
[rekeningnummer 2]al als producties bij conclusie van dupliek in conventie in eerste aanleg in het geding heeft gebracht (zie randnr. 11 van de antwoordconclusie inzake incidentele vorderingen in hoger beroep). Deze producties heeft hij bij de genoemde antwoordconclusies nogmaals overgelegd. Daarnaast heeft hij bij memorie van antwoord inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering in de hoofdzaak.
hiermee wordt bedoeld het saldo op [rekeningnummer 3] waar het geld van de schenking voor de kinderen stond tot 18 jaar, toevoeging A-G] waarbij wordt betrokken dat dit bedrag met vermelding van het rekeningnummer is opgenomen op blad 3 van de aangifte inkomstenbelasting van [eiseres 1] over 2012. Deze aangifte is weliswaar opgesteld door [verweerder 2] maar vast staat dat deze ter goedkeuring is gestuurd aan en ontvangen door [eiseres 1] (e-mail van [verweerder 2] van 19 december 2014) als ook dat deze daadwerkelijk en inhoudelijk door hen is bekeken. Dit blijkt uit de e-mail van dezelfde dag waarin [eiseres 1] inhoudelijke opmerkingen (over zorgtoeslag en voorraadboeking) maakt. Het hof heeft in de door [verweerder 2] overgelegde overzichten gezien dat op [rekeningnummer 2] d.d. 4 juni 2011 een bedrag van € 6.600 is bijgeschreven [
dit zijn dus de overzichten die [verweerder 2] al in eerste aanleg heeft overgelegd en nogmaals in hoger beroep, toevoeging A-G]. Ter zitting is dit aan partijen voor gehouden en hebben zij dit niet als zodanig betwist [
zie p. 25 en p. 26 van het proces-verbaal, toevoeging A-G]. Dit bedrag is dus voldoende verantwoord en in het vermogen van [eisers] gebleven. Het bedrag van € 16.879,61 als saldo per 1 januari 2012 is dus juist. Verder staat vast dat daarna € 10.000 is afgeschreven ten behoeve van [zoon 2] . Dan resteert een bedrag van € 6.879,61 te voldoen door het Familiefonds. In het betoog van [verweerder 2] (waaronder het betoog in de procedure in eerste aanleg) is niet duidelijk geworden dat dit bedrag bij de kinderen terecht is gekomen. Dat de kinderen overzichten hebben gekregen en daarmee instemden betekent niet dat dit bedrag ook door hen is ontvangen.”
Deze afboeking is ook al te zien op het overzicht dat door [eisers] als productie 52 bij de memorie van grieven is overgelegd en is ook als zodanig benoemd door [eisers] , zie randnr. 85, geciteerd onder 4.16, toevoeging A-G]. Ditzelfde bedrag is in het overzicht 2013 van [rekeningnummer 2] per dezelfde datum en met dezelfde omschrijving (‘verrekening kosten [zoon 2] ’) bijgeboekt.
waaromhet hof terug is gekomen op de eerder gegeven bindende eindbeslissing: het hof is ervan op de hoogte geraakt dat het restantsaldo voor [zoon 2] ter hoogte van € 7.569,70, net als het restantsaldo voor [zoon 1] , is overgeboekt naar [rekeningnummer 2] . Daarmee is het restantsaldo voor [zoon 2] , net als het restantsaldo voor [zoon 1] , in het vermogen van [eisers] gebleven en bovendien in mindering gebracht op de schuld van [eisers] aan het Familiefonds. Die schuld is het tekort op [rekeningnummer 2] (dat is ontstaan door het aflossen van de schuld van €185.000,-). In dit oordeel van het hof ligt daarmee besloten – zonder dat het er letterlijk staat, maar dat hoeft ook niet – dat het hof terugkomt op de eerder gegeven eindbeslissing omdat het anders uitspraak zou doen op een ondeugdelijke feitelijke grondslag.
waaromhet hof is teruggekomen van de eerdere eindbeslissing. De motivering van het hof is dus niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de stellingen van [eisers] onder randnrs. 53-59 van hun akte na tussenarrest. Het hof heeft ofwel voldoende gerespondeerd op deze stellingen ofwel het hof kon de stellingen onbesproken laten omdat het geen essentiële stellingen waren.
[rekeningnummer 2]geen deugdelijke onderbouwing wordt gegeven voor de stellingen van [verweerder 2] met betrekking tot de vordering van [eisers] op [verweerder 2] . Zo wordt gesteld dat geen bewijs wordt aangedragen dat daadwerkelijk gelden naar [eisers] dan wel naar [zoon 2] zijn overgemaakt. Het betoog komt er in de kern op neer dat er alleen
rekeningoverzichtendoor [verweerder 2] zijn overgelegd en geen
rekeningafschriftenen dat die overzichten alleen laten zien dat [verweerder 2] heeft geschoven tussen de rekeningen van het Familliefonds. Het hof heeft in het eindarrest op deze stellingen gerespondeerd door te oordelen dat met het overzicht van [rekeningnummer 2] waarop een bijboeking ter hoogte van € 7.569,70 met als omschrijving ‘verrekening kosten [zoon 2] ’ is te zien (onder gelijktijdige afschrijving van hetzelfde bedrag van [rekeningnummer 3] ) voldoende duidelijk blijkt dat voornoemd bedrag in mindering is gebracht op de schuld van [eisers] aan het Familiefonds. Dit bedrag is dus, net als het restantsaldo voor [zoon 1] , voldoende verantwoord en in het vermogen van [eisers] gebleven.