ECLI:NL:PHR:2025:525

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
11 mei 2025
Zaaknummer
23/02872
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar grootschalige beleggingsfraude met betrekking tot aandelen in [C] en [D]

In deze zaak, die onder de naam 'Onderzoek Zevenblad' bekendstaat, is de verdachte beschuldigd van grootschalige beleggingsfraude, ook wel boilerroomfraude genoemd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten zonder de vereiste vergunning, en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft meerdere feiten, waaronder de verkoop van aandelen in de bedrijven [C] en [D]. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten zonder vergunning, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat dit gebeurde zonder de vereiste vergunning. De verdachte heeft ook een rol gespeeld in de oplichting van beleggers door hen te misleiden over de aard van de aandelen en de verwachte rendementen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, maar heeft vastgesteld dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had om misdrijven te plegen, waaronder oplichting en valsheid in geschrift. De zaak heeft geleid tot een uitgebreide bewijsvoering, waarbij getuigenverklaringen en documenten zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte aan te tonen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van bepaalde feiten vanwege verjaring, maar heeft de overige veroordelingen bevestigd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02872
Zitting13 mei 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 13 juli 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-001123-20) wegens
onder 4 “
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd” en
onder 7 “
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr, en met verbeurdverklaring van zeventien documentordners.
Het hof heeft het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, voor zover de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden tussen 26 oktober 2010 en 14 juli 2011, en het hof heeft de verdachte vrijgesproken van wat hem onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste is gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde.
2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (23/02725) en [medeverdachte 2] (23/02902). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen. De samenhangende zaak tegen [medeverdachte 3] (22/03454) is in cassatie afgesplitst.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.M.A.J. Goris, advocaat in Rotterdam , heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak
4. De megazaak (‘onderzoek Zevenblad’) is door het hof (onder de strafmaatoverwegingen) als volgt samengevat (voetnoten zijn van het hof):
“ [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten zonder de vereiste vergunning en deelneming aan een criminele organisatie. Die organisatie had tot oogmerk het plegen van misdrijven, te weten: oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten zonder vergunning. De organisatie heeft zich door op die wijze te opereren gedurende langere tijd schuldig gemaakte aan beleggingsfraude, ook wel boilerroomfraude genoemd. Vele beleggers zijn opgelicht. Op professionele en georganiseerde wijze werd misbruik gemaakt van het vertrouwen van beleggers en werden aan hen producten verkocht die voor deze beleggers (doorgaans) niets opleverden, maar waarvan meerdere medeverdachten flink hebben geprofiteerd.” [1]
5. Het eerste middel heeft betrekking op de (partiële) verjaring van het onder 4 ten laste gelegde. Het tweede middel komt met drie deelklachten op tegen de bewezenverklaring van feit 4. Het derde middel komt, eveneens met drie deelklachten, op tegen de bewezenverklaring van feit 7.
6. Voordat ik overga tot bespreking van de middelen geef ik allereerst de bewezenverklaring, de (volledige) bewijsoverwegingen van het hof en de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen weer.
De bewezenverklaring, de bewijsoverwegingen van het hof en de gebezigde bewijsmiddelen
7. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezen verklaard dat:
“4. hij in de periode van 14 juli 2011 tot en met 30 juni 2013, in Nederland en in Duitsland, opzettelijk, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, in Nederland beleggingsdiensten heeft verleend, door het verkopen van aandelen in [A] AG aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ;
7. hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2013, in Nederland en in Duitsland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten: [verdachte] zelf, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [B] B.V. en andere(rechts)personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
= het plegen van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en
= het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht;
= het plegen van opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten in Nederland zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht.”
8. De bewijsoverwegingen van het hof met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten luiden als volgt:

“Bespreking van de ten laste gelegde feiten

[C] en [D] (feiten 1 en 2)
Aan de verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] is ten laste gelegd in feit 1 - kort samengevat - dat zij meermalen al dan niet in vereniging beleggers hebben opgelicht door hen te laten investeren in aandelen [C] Inc. (hierna: [C] ) en/of [D] Inc. (hierna: [D] ), en in feit 2 - kort samengevat - het al dan niet in vereniging meermalen vervalsen van geschriften en/of gebruik maken van vervalste geschriften.
Eerst zal worden ingegaan op het onder feit 2 ten laste gelegde vervalsen van stukken, dan op het gebruik maken van vervalste stukken en daarna zal de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting worden behandeld.
Feit 2. Het vervalsen van stukken die een rol spelen bij het verkopen van aandelen [C] (brochures, brieven en nieuwsbrieven)
Prospectus
In verband met het aanbieden van de aandelen [C] is een prospectus opgesteld (D-2638). Deze in het Engels opgestelde prospectus is op 27 september 2004 bij de AFM ingediend. Eveneens op 27 september 2004 is de Nederlandse vertaling van het ‘ [naam ] ’ (D-2639), hierna te noemen: het prospectus, ingediend bij de AFM. Op de websites van [E] ( [E] ) en [F] ( [F] ) was het prospectus te downloaden (AH-028ar, pag. 15/16).
Het prospectus (Engelstalige versie) is voorzien van een goedkeurende verklaring van accountantskantoor [G] . De in het prospectus opgenomen beschrijving van de overname van de wijngaard sluit aan bij hetgeen [betrokkene 1] daarover ten overstaan van het hof heeft verklaard. (proces-verbaal 23 maart 2023, p. 5) en bij hetgeen over de verwerving van de aandelen in het dossier is opgenomen (AH-028ae). Het hof gaat uit van de juistheid van de in het prospectus opgenomen informatie.
Valsheden
In de tenlastelegging zijn met betrekking tot de brochures, brieven en nieuwsbrieven de navolgende valsheden opgenomen:
a) de aandelen in [C] maken deel uit van een (nieuwe) aandelenemissie;
b) de inleg zou volledig of grotendeels worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of er zou(den) (bij de aankoop) (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering worden gebracht op de inleg;
c) met de inleg zou een (toren)hoog/goed/groot rendement en/of winst behaald worden;
d) het hoofddoel van [C] was om te investeren in wijn(goederen) met een hoog potentieel;
e) de aandelen [C] hadden een notering aan de NASDAQ;
f) [E] en/of [F] GmbH stonden onder toezicht van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
Voor de beantwoording van de vraag of deze schriftelijke uitlatingen in strijd met de waarheid zijn, dienen deze te worden vergeleken met de inhoud van het prospectus, waarvan hierboven is vastgesteld dat deze juist is.
In het prospectus is onder meer het navolgende opgenomen:
“4.1 Toegestaan kapitaal:
De Raad van Bestuur heeft in het totaal 150.000.000 gewone aandelen toegestaan. Momenteel blijven 45.937.163 gewone aandelen tegen een nominale waarde van 0,001 US dollar niet onderschreven. (…)
4.2
Omvang van onderschreven toegestaan kapitaal
De Raad van Bestuur heeft 104.062.837 gewone aandelen uitgegeven (…). De Raad van Bestuur heeft het recht om aandelenuitgiftes te doen gevraagd en gekregen, maar de Raad van Bestuur heeft geen aandelen in het overige toegestane kapitaal uitgegeven. De Raad van Bestuur heeft een totaal van 100.000.000 gewone aandelen uitgegeven in ruil voor de 105 hectare wijngaard en Landgoed, bekend als [H] in [plaats] met [I] LLC. Deze gewone aandelen zijn aan restricties onderworpen onder ‘Rule 144’; een deel van deze aandelen maken het voorwerp uit van deze openbare aanbieding."
(…)
“4.10 Aandeelhoudersstructuur
“Sinds de aandelenovereenkomst is [I] LLC de meerderheidsaandeelhouder van de vennootschap. De Bestuurder van [I] LLC is [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , hierna [betrokkene 1] te noemen). (…) [I] LLC, met hoofdzetel (…) Kaaimaneilanden RWI, bezit ongeveer 68.450.000 gewone aandelen. De leden van het Management van de onderneming hebben 26.510.000 gewone aandelen verkregen. Van deze 26.510.000 aandelen hebben [betrokkene 2] 24.960.000 en [betrokkene 3] 1.500.000 gewone aandelen gekregen.
Ongeveer 25.6% van de aandelen worden gehouden door de leidinggevenden en bestuurders van de vennootschap. Ongeveer 8.7% van het maatschappelijk kapitaal wordt gehouden door een klein aantal aandeelhouders. In het verleden zijn enkel betalingen gedaan door middel van uitgifte van gewone aandelen.”
Hieruit blijkt dat de aandelen [C] die (met tussenkomst van [E] en [F] ) te koop werden aangeboden, geen deel uitmaakten van een (nieuwe) aandelenemissie door [C] , maar bestaande aandelen waren, die door de eigenaar of eigenaren werden verkocht. De opbrengst ging niet naar [C] , maar naar de verkopende eigenaar of eigenaren.
In de (aanbiedings)brieven, brochures en nieuwsbrieven - die door [E] en/of [F] werden verzonden aan (potentiële) beleggers - stond echter:
Aanbiedingsbrief:
(…)
Een dezer dagen neem ik contact met u op om van gedachten te wisselen over deze karakteristieke en veelbelovende emissie
en in de brochure/folder die met de aanbiedingsbrief werd meegestuurd (D-094):
investeren in het marktpotentieel van [bijnaam wijngebied] wijnen (…)
Investeren in wijngoederen met hoog potentieel, daar draait het om bij [C] Inc. Deze aan de Nasdaq genoteerde holding … (…)
VISIE EN DOEL
Wat betreft het werkgebied Zuid-Afrika heeft [C] kortgezegd de volgende plannen.
Binnen vijf jaar een onderneming opbouwen., … (…)
EMISSIE EN INSCHRIJVING
[C] is voornemens de kapitaalbehoefte af te dekken met een aandelen emissie.
[C] Inc. is genoteerd aan de Nasdaq; Tickersymbol: ( [C] ) (…)
EMISSIEKANTOOR:
[E] (…).”
In de brochures en de (nieuws)brieven is dus in strijd met de waarheid vermeld dat het ging om een emissie a).
De mededelingen opgenomen achter b), c), d), e) en f) staan niet, of onvoldoende duidelijk, in een of meer van de in de tenlastelegging genoemde geschriften, dan wel zijn niet (met voldoende zekerheid) als vals aan te merken. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de vermeldingen dat het hoofddoel van [C] was om te investeren in wijn(goederen) met een hoog potentieel (d). Dit is vermeld in de brochure, maar niet staat vast dat dit onjuist is. Min of meer het zelfde geldt voor de mededeling dat de aandelen in [C] een notering hadden aan de NASDAQ (e). De aandelen waren genoteerd aan het OTCBB (Over The Counter Bulletin Board) dat tot de verkoop in 2005 een onderdeel was van NASDAQ en daarna van The NASD. Deze onderdelen zijn dus niet bewezen.
Na deze vaststelling komt de vraag aan de orde of [verdachte] en/of [medeverdachte 1] strafrechtelijk een verwijt te maken valt voor het opstellen van deze aanbiedingsbrief en de folder/brochure.
De rol van [verdachte]
Een aantal personen die in die periode werkzaam waren bij ' [K] ' heeft een getuigenverklaring afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt niet van enige betrokkenheid van [verdachte] bij het opstellen van die stukken. Ook overigens zijn daar geen aanwijzingen voor. [verdachte] treft op dit punt dan ook geen strafrechtelijk verwijt. [verdachte] zal worden vrijgesproken van de in feit 2 tenlastegelegde valsheid in geschrift voor wat betreft de [C] -stukken.
De rol van [medeverdachte 1]
verklaart in hoger beroep, naar de kern samengevat, dat hij in [plaats] voor [medeverdachte 4]
een kantoor bemande waar aandelen verkocht werden, dat hij inhoudelijk niet bij het verkoopproces betrokken was, dat de inhoud van de brochure en de (nieuws-)brieven hem als officemanager niet kan worden verweten omdat de prospectussen, brochures en nieuwsbrieven tot stand kwamen door of dienden te worden goedgekeurd door [medeverdachte 4] , dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het prospectus en ook dat hij zich daar niet mee bezig hield.
Op zichzelf is juist dat [medeverdachte 1] in [plaats] een kantoor bemande waar aandelen (onder andere: aandelen [L] , [C] en [D] ) werden verkocht en dat hij zelf geen aandelen heeft verkocht. De rest van zijn verweer is echter ongeloofwaardig, aangezien dit verweer wordt weerlegd door de verklaringen van diverse getuigen in onderling verband bezien.
Uit die door getuigen afgelegde verklaringen, die hierna, (kort samengevat) zijn opgenomen, blijkt immers dat [medeverdachte 1] de verkopers van de aandelen van informatie over de aandelen voorzag, dat hij betrokken was bij de totstandkoming van de inhoud van de brochures en (nieuws)brieven alsmede dat hij ervan op de hoogte was dat de inhoud van de brochure niet overeenkwam met de inhoud van het prospectus. Hij was daar door [verdachte] duidelijk op gewezen, gezien de door [verdachte] de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, proces-verbaal pagina 23/24 (welk proces-verbaal in het dossier van [medeverdachte 1] is gevoegd), inhoudende:
“De informatie over [C] en [D] in de prospectussen en de brochures bevatte verschillen. In de prospectussen stond dat het ging om bestaande aandelen in [C] respectievelijk [D] , die nog niet aan de man waren gebracht en te koop werden aangeboden. In de brochures stond vermeld dat het ging om emissies. (…) De beleggers is op papier en door verkopers voorgehouden dat het emissies van nieuwe aandelen betrof, maar dat was niet het geval. (…) Het prospectus van zowel [C] als [D] vermeldde de juiste informatie …(…) Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wel vragen gesteld over de verschillen. (…)”
De door [medeverdachte 1] gebagatelliseerde rol, te weten dat hij slechts officemanager was en dat hij zich buiten het faciliteren nergens mee bemoeide past voorts evenmin bij de door hem in de periode [E] / [F] ontvangen betalingen (zie AH-028ac pag. 73/74, genoemd wordt een totaalbedrag van € 1.877.256,47), betalingen die - zonder nadere te verifiëren uitleg - niet kunnen worden geduid als een normale vergoeding voor iemand die slechts facilitair werk verricht.
Voor wat betreft de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de totstandkoming van de inhoud van de
in de tenlastelegging genoemde stukken is de verklaring van de op 15 maart 2023 in hoger beroep gehoorde [getuige 1] , tekstschrijver bij ' [K] ', van belang. Hij verklaarde:
“(…) Het gaat om een zaak waarin mensen een aanbod werd gedaan te investeren in een wijngaard in Zuid-Afrika (…) Ik herinner me dat ik daar teksten voor heb geschreven. (…) Ik zal er ook wel eens met [medeverdachte 1] over gesproken hebben. [medeverdachte 1] kwam weleens langs in verband met dit project. De naam [medeverdachte 4] kan ik me herinneren. Ik heb hem één keer gezien. We zijn alleen voorgesteld aan elkaar. (…) Het zal een emissie geweest zijn, als dat in de brochure staat. Ik heb er zelf geen ‘emissie’ van gemaakt, want dat is een verschil. Als je als tekstschrijver over dat soort dingen schrijft, moet je je daarin verdiepen. Het woord ‘emissie’ zal ik dan wel doorgekregen hebben in de briefing. (…) Naast dit project, hebben we ook andere projecten gedaan voor [medeverdachte 1] . Het gaat dan om een kopermijn in Congo, investering in een Australisch bosbouwbedrijf en investeren in een bedrijf in Pachinko, een Japans spel. (…)”
De [getuige 2] , eveneens van ‘ [K] ’, verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep dat [getuige 1] de man van de inhoud is en dat aan [getuige 1] gevraagd moet worden of hij contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . De verklaring van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 18] (V10-03, p. 6), die verklaarde:
“De inhoud van de brochure en de nieuwsbrieven werd samengesteld door [medeverdachte 1] in samenwerking met een bedrijf in Nederland. (…)”
Voor wat betreft de informatievoorziening door [medeverdachte 1] aan de verkopers van de aandelen, wordt gewezen op de verklaring van [betrokkene 4] die op 21 november 2022 ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaarde:
“Het management was [medeverdachte 1] (…) [medeverdachte 1] was mijn leidinggevende. Hij was bedrijfsleider. Hij had de dagelijkse leiding. Die bestond uit het verschaffen van informatie. Als we een aandeel kregen dan kwam er iemand langs of [medeverdachte 1] vertelde ons de informatie over het bedrijf of het aandeel. (…) Hij (hof: [medeverdachte 4] ) verrichtte volgens mij geen werkzaamheden. (…) De informatie kwam meestal via [medeverdachte 1] bij compliance. (…) Met informatie over [C] werden wij geïnstrueerd. De informatie die over het product aan de klanten werd verstrekt kwam via compliance in de map terecht. Indirect kreeg ik de map vervolgens onder ogen en daarin stond wat er was verteld en welke informatie over het bedrijf was gegeven. (…) Ons is verteld, door [medeverdachte 1] , dat het om een aandelenemissie ging. (…) De informatievoorziening ging altijd via [medeverdachte 1] . (…)”
Ook wordt gewezen op de verklaring van [getuige 18] (V-10) die, eveneens op 21 november 2022 als getuige in hoger beroep gehoord, verklaarde:
“De aandelen [C] zijn zeker verkocht op basis van de informatie die [medeverdachte 1] ons heeft verteld. (…) Het staat voor mij vast dat ik de informatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] heb gekregen. (…) ”
Dat [medeverdachte 1] de door ‘ [K] ’ aan hem toegezonden stukken niet zou hebben gelezen en dat hem geen verwijt treft omdat de stukken dienden te worden goedgekeurd door [medeverdachte 4] , is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen eveneens onaannemelijk.
De [getuige 3] , zowel bij de FIOD als ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord, kan over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de in augustus 2004 verstuurde [C] brochure en aanbiedingsbrief niet uit eigen wetenschap verklaren. Hij heeft immers verklaard dat hij pas in 2005 is gaan werken voor [K] .
Gezien het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde - kort gezegd - [C] stukken door daarin het woord ‘emissie’ te laten opnemen.
Feit 2. het vervalsen van stukken voor zover het om stukken gaat die een rol spelen bij het verkopen van aandelen [D]
Met betrekking tot de valsheid zijn in de tenlastelegging, voor wat betreft [D] de navolgende mogelijke valsheden opgenomen:
-
a) de aandelen in [D] Inc. maken deel uit van een (nieuwe) aandelenemissie;
-
b) de inleg zou volledig of grotendeels worden besteed aan de aankoop van de aandelen en/of (bij de aankoop) zou(den) (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering worden gebracht op de inleg;
-
c) met de inleg zou een (toren)hoog/goed/groot rendement en/of winst behaald worden;
-
d) [D] Inc. was een houtverwerkende onderneming met uitstekende toekomstperspectieven;
-
e) de aandelen [D] Inc. hadden een notering aan de NASDAQ;
-
f) [E] en/of [F] GmbH stonden onder toezicht van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel dat de mededelingen opgenomen achter b), c) en f) niet, of onvoldoende duidelijk, in een of meer van de in de tenlastelegging genoemde geschriften staan. De onder d) opgenomen mededeling staat wel in de brochure, maar daarvan is niet vast te stellen dat deze onjuist is en dat de verdachte dat wist. Voor wat betreft de onder e) opgenomen notering aan de NASDAQ geldt hetzelfde als hiervoor in verband met deze mededeling over de aandelen [C] is overwogen, waarbij in de [D] -brochure nog is vermeld: “is genoteerd aan de Nasdaq (OTCBB)”.
Voor wat betreft de achter a) vermelde mededeling dat de aandelen [D] Inc. deel uit zouden maken van een aandelenemissie geldt het volgende.
In de [D] -brochures (D-2315 en D-2350) staat - voor zover hier van belang - :
de brochure (pag. 1015277 e.v.)
HET AANBOD
Om verdere expansie mogelijk te maken heeft [D] behoefte aan kapitaal. In het kapitaal dat hiervoor benodigd is wordt voorzien door middel van een aandelenemissie.Er worden in totaal 250 miljoen aandelen uitgegeven. [E] kan in totaal negen miljoen aandelen uitgeven tegen een vooraf vastgestelde koers van 1,25 dollar per aandeel. (Deze koers kan fluctueren als gevolg van veranderingen in de onderneming en op de markt).”
Uit AH-028af (het proces-verbaal van ambtshandeling onderzoek naar herkomst en status van de aandelen [D] Inc. die zijn verkocht door [E] en/of [F] en zijn geleverd aan Nederlandse beleggers) blijkt dat aan Nederlandse beleggers aandelen zijn verkocht en geleverd die in bezit waren van een aandeelhouder, [betrokkene 1] . Er is (derhalve) geen emissie van (nieuwe) aandelen. Dit blijkt tevens uit het aan de hand van gepubliceerde jaarverslagen opgemaakte schema opgenomen op pagina 9 van voornoemd proces-verbaal, waaruit naar voren komt dat er na 2005 (behoudens een emissie voor diensten in 2005 van 200.000 aandelen) geen mutaties zijn geweest, terwijl in de periode van 3 mei 2005 en 24 juli 2006 aan Nederlandse beleggers door [E] en/of [F] ruim 5.000.000 aandelen [D] zijn verkocht. Voorts wordt duidelijk dat [betrokkene 1] op 22 oktober 2004 (het hof begrijpt: voor zijn diensten als adviseur) 17.000.000 aandelen [D] krijgt/ontvangt, waarvan 8.000.000 op 29 november 2005 worden geregistreerd als vrij verhandelbaar. De resterende 9.000.000 aandelen [D] die hij kreeg zijn ‘restricted’.
Wat in de brochure staat, te weten dat het gaat om een aandelenemissie, is dus niet juist. [betrokkene 1] is de leverancier van de aandelen [D] die door [E] en/of [F] aan de Nederlandse beleggers zijn verkocht. Dit laatste blijkt tevens uit de omstandigheid dat het geld dat de Nederlandse beleggers ten behoeve van de aankoop van de aandelen [D] storten op de derdenrekening van [M] zich mengt met het geld dat door - onder andere - beleggers in aandelen [C] op die rekening wordt gestort waarna het geld langs omwegen belandt bij onder andere [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] (zie AH-028ac, pag. 3 en 73/74).
Na deze vaststelling komt ook hier de vraag aan de orde of [verdachte] en/of [medeverdachte 1] strafrechtelijk een verwijt te maken valt voor het opstellen van deze aanbiedingsbrief en de folder/brochure.
De rol van [verdachte]
Ook hier is het hof van oordeel dat [verdachte] geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, aangezien van enige betrokkenheid bij de totstandkoming van voornoemde stukken niet is gebleken.
De rol van [medeverdachte 1]
In het dossier ontbreekt het [D] -prospectus. [betrokkene 5] , de raadsvrouw van [verdachte] , heeft ter terechtzitting van 21 april 2023 een informatiebrochure over [D] , gesteld in de Engelse taal, overgelegd, die ook in het dossier van [medeverdachte 1] is gevoegd.
Op 9 mei 2023 heeft [betrokkene 5] het hof een e-mailbericht gezonden, met daarbij een kopie van de aan [betrokkene 1] geadresseerde eindfactuur d.d. 3 mei 2005 van [betrokkene 6] , alsmede een kopie van het die factuur begeleidende e-mailbericht d.d. vrijdag 13 mei 2005 eveneens gericht aan [betrokkene 1] , betreffende “ [D] ” waarin staat:
“As you know the prospectus was lodged with the AFM last week.”
Deze brief is gevoegd in het dossier van [verdachte] , alsmede (op verzoek van de raadsman van [medeverdachte 1] ) in het dossier in de zaak van [medeverdachte 1] .
Uit deze stukken moet worden afgeleid dat een [D] -prospectus op enig moment in de week van maandag 2 mei 2005 tot en met vrijdag 6 mei 2005 bij de AFM is gedeponeerd. Dit kan evenwel niet de door [betrokkene 5] op 21 april 2023 overgelegde informatiebrochure zijn geweest, want deze is in de Engelse taal opgesteld en hierin is op het oog niets terug te vinden over de specifieke aandelen die door de verdachten te koop zijn aangeboden.
Voor de rol van [medeverdachte 1] is ook ten aanzien van [D] de hiervoor reeds weergegeven verklaring van [verdachte] over de verschillen tussen de prospectussen en brochures relevant, inhoudende:
“De informatie over [C] en [D] in de prospectussen en de brochures bevatte verschillen. In de prospectussen stond dat het ging om bestaande aandelen in [C] respectievelijk [D] , die nog niet aan de man waren gebracht en ter koop werden aangeboden. In de brochures stond vermeld dat het ging om emissies. (…) De beleggers is op papier en door verkopers voorgehouden dat het emissies van nieuwe aandelen betrof, maar dat was niet het geval. (…) Het prospectus van zowel [C] als [D] vermeldde de juiste informatie …(…) Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wel vragen gesteld over de verschillen. (…)”,
Voor wat betreft de rol van [medeverdachte 1] bij de totstandkoming van de stukken verwijst het hof ook naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot [C] , waarbij [getuige 1] in hoger beroep heeft verklaard dat ‘ [K] ’ naast dit project, waarmee hij doelt op de [C] stukken, ook andere projecten voor [medeverdachte 1] heeft gedaan. [getuige 1] noemt als ander project onder andere een investering in een Australisch bosbouwbedrijf.
Dat [medeverdachte 1] ervan op de hoogte is dat het niet ging om een emissie van nieuwe aandelen en hij, ondanks deze wetenschap, in de brochure heeft laten opnemen dat het om een emissie gaat, blijkt ook uit de verklaring van [verdachte] . Voorts heeft [getuige 18] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat naar zijn weten [betrokkene 1] de aandelen regelde, dat dit aan hen was verteld en dat het zo algemeen bekend was.
Ook voor wat de [D] -aandelen betreft heeft [medeverdachte 1] zich in de tenlastegelegde periode dus schuldig gemaakt aan het meermalen opstellen van valse geschriften.
Zowel bij de [C] -stukken als bij de [D] -stukken is onvoldoende bewijs aanwezig dat [medeverdachte 1] het opstellen van valse geschriften tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd.
Feit 2. het gebruik maken van vervalste stukken door [verdachte] en [medeverdachte 1] bij het verkopen van aandelen [C] en aandelen [D]
De rol van [verdachte]
Niet gebleken is dat [verdachte] actief betrokken is geweest bij het verzenden van brochures en nieuwsbrieven. [verdachte] treft ter zake geen strafrechtelijk verwijt, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rol van [medeverdachte 1]
In juni 2004 heeft [K] van [EE] GmbH (de onderneming waarvan [medeverdachte 1] aandeelhouder en bestuurder is) de opdracht gekregen een brochure samen te stellen voor de introductie van het aandeel [C] , waarna in augustus 2004 de aanbiedingsbrief en de brochure zijn verstuurd naar meer dan 600 potentiële beleggers uit het adressenbestand van [E] . (1-OPV-002, pagina 9 en 10, AH-028z pagina’s 13 tot 17).
Duidelijk is dat de voornoemde beleggers hierdoor (op dat moment) onjuist zijn geïnformeerd. Anders dan door [medeverdachte 1] en [verdachte] gesteld werd het prospectus (slechts) toegestuurd als klanten daarom vroegen, aldus de verklaring van [betrokkene 4] (V22-03, pag. 2). Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaringen van diverse beleggers die zeggen geen prospectus te hebben gekregen, waarbij komt dat bij de onder de beleggers in beslag genomen stukken het prospectus steeds ontbreekt.
Gezien het vorenstaande mochten potentiële beleggers op de juistheid van de brochure(s) afgaan met betrekking tot het daarin vermelde woord ‘emissie’.
[getuige 18] (verklaring V10-02) heeft verklaard dat [betrokkene 7] (hof: [betrokkene 7] ), een voormalige secretaresse van [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ), zich bezig hield met het verzenden van brochures van de fondsen. In de regel, aldus [getuige 18] , ging [medeverdachte 1] bij haar langs om de brochures en de postzegels af te leveren voor verzending en [betrokkene 7] te betalen. [betrokkene 7] (verklaring G65-01) heeft, samengevat, verklaard dat zij voor wat betreft [E] , [F] en [EE] GmbH te maken heeft gehad met [medeverdachte 1] , dat hij vroeg of zij wat voor hem kon doen, dat de werkzaamheden die zij verrichtte bestonden uit het versturen van post, waaronder brochures aan potentiële klanten en dat [medeverdachte 1] haar betaalde.
Gezien deze verklaringen is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst. Dat hij dit samen en in vereniging met anderen heeft gedaan, is niet bewezen.
Feit 1. het in vereniging meermalen medeplegen van oplichting bij het verkopen van aandelen [C] en aandelen [D]
Het hof zal eerst beoordelen of sprake is van oplichting en van welke beleggers, waarna vervolgens zal worden gekeken welke verdachte(n) daarvoor verantwoordelijk is/zijn.
Hiervoor is (reeds) vastgesteld dat in de brochures die betrekking hadden op de verkoop van aandelen [C] en op de verkoop van aandelen [D] (hierna: de [C] brochure en de [D] brochure) die aan potentiële beleggers werden gestuurd ten onrechte was vermeld dat het om een emissie van aandelen ging, waarbij de illusie werd gewekt dat het (ingelegde) geld van de beleggers zou worden geïnvesteerd in de respectievelijke bedrijven.
Uit de verklaringen van aangevers die in deze aandelen hebben belegd moet, naar de kern samengevat, worden opgemaakt dat aan hen alleen een brochure werd toegestuurd en dat ze geen prospectus hebben ontvangen. Het verweer dat de aangevers het prospectus hadden moeten en kunnen lezen en daar ook voor hebben getekend wordt dan ook verworpen. Aan de aangevers werd door de verkopers ook verteld dat het een emissie van aandelen betrof, dus dat het geld dat zij voor de aandelen betaalden in de bedrijven werd geïnvesteerd. Voorts werd een (meer dan) goed rendement in het vooruitzicht gesteld.
Wat betreft de aandelen [C] blijkt uit het prospectus dat de aandelen, die (in het begin) voor ongeveer 1 US dollar per stuk werden verkocht, kort daarvoor waren uitgegeven tegen de inbreng van de activa van de wijngaard [H] met bijbehorend vastgoed ter waarde van 0,035 US dollar per aandeel. Deze activa waren (vooralsnog) de enige activa van [C] . De vennootschap had nog geen winst gemaakt. Dit betekent dat de waarde van de aandelen tegen de prijs waarvoor ze werden aangeboden nagenoeg uitsluitend werd bepaald door verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen. De vermelding in het prospectus dat het bij de aangeboden aandelen sprake is van "speculatieve aandelen" (par. 1.8.2) is dan ook, mede gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten, bepaald een understatement. Mede nu het geld van de beleggers niet ten goede zou komen aan de onderneming zelf en dus niet gebruikt zou worden voor expansie, was het in het vooruitzicht stellen van een (meer dan) goed te behalen rendement niet verantwoord en bedrieglijk. Dat aan de potentiële beleggers ook werd verteld dat beleggen natuurlijk risico inhoudt en ook dat het hier ging om aandelen met een hoog risico en sommige beleggers ook hoog opgeleid zijn, zoals de verdediging heeft aangevoerd, doet hier niet aan af.
Ook voor de aandelen [D] geldt dat anders dan werd voorgespiegeld er geen sprake was van een emissie en dat het geld dat beleggers inlegden niet naar het bedrijf ging.
De conclusie is dat beleggers het in artikel 326 Sr genoemde samenweefsel van verdichtsels is voorgehouden. De volgende vraag is wie daardoor zijn bewogen tot aanschaf. Als daarvan sprake is moet de vraag beantwoord worden wat de rol van [medeverdachte 1] en [verdachte] hierbij was.
De delictsomschrijving van oplichting houdt, kort samengevat, in dat iemand, derhalve een individu, door een oplichtingsmiddel moet zijn bewogen. Een en ander brengt mee dat niet snel tot een bewezenverklaring van een groep beleggers kan worden gekomen op basis van een algemene tenlastelegging. Dit kan slechts anders zijn als van een of meer in die tenlastelegging opgenomen bewezen verklaarde oplichtingsmiddelen (al dan niet in onderling verband beschouwd) zonder aarzeling kan worden aangenomen dat a) alle beleggers daarvan kennis hebben genomen en b) dat het niet anders kan dan dat zij zich daardoor ook allen hebben laten leiden aangezien zij de kern/de essentialia van de overeenkomsten bevatten.
Dit laatste geldt in deze zaak voor wat in feit 1) onder de navolgende gedachtestreepjes is opgenomen, te weten:
“te doen alsof (ten aanzien van de (aan hen voorgestelde investering/aankoop in/van) aandelen in [C] Inc. en/of [D] Inc.) sprake was van (een) bonafide (beleggings)product(en) en (aldus) voor te wenden en/of mede te delen dat
-
met hun inleg een (toren)hoog/goed/groot rendement en/of winst behaald zou worden.”
Dat dit als vaststaand kan worden aangenomen - ook zonder dat de afzonderlijke beleggers daarover zijn gehoord - wordt gebaseerd op de inhoud van de voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomsten aan de potentiële beleggers toegezonden aanbiedingsbrieven, brochures en nieuwsbrieven en gelet op hetgeen de verkopers van de aandelen hebben verklaard over de door hen met de potentiële beleggers gevoerde verkoopgesprekken.
In het licht van het vorenstaande zijn niet alleen van de in de tenlastelegging met name genoemde personen opgelicht, maar daarnaast ook een groot aantal niet met name genoemde personen.
Het hof merkt - ten overvloede - nog op dat een belegger alleen op het moment van de inleg kan zijn bewogen (en daarmee opgelicht). Een belegger die al is ingestapt kan niet door stukken die hij later ontvangt zijn bewogen tot zijn inleg. In de onderhavige zaak geldt dit voor nieuwsbrieven die door beleggers zijn ontvangen nadat koopovereenkomsten met betrekking tot aandelen [C] en aandelen [D] waren gesloten.
Resteert de vraag wat de rol van [medeverdachte 1] en [verdachte] hierbij was.
De rol van [medeverdachte 1]
[betrokkene 4] , een van de personen die betrokken was bij de verkoop van de aandelen [C] en [D] heeft, samengevat, verklaard dat [medeverdachte 1] zijn leidinggevende was en dat hij de informatie, die hij in gesprekken deelde met potentiële beleggers over de onderneming en de aandelen kreeg van [medeverdachte 1] , de leidinggevende.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 21 november 2022 als getuige gehoord verklaarde hij:
“ [medeverdachte 1] was mijn leidinggevende. Hij was de bedrijfsleider. Hij had de dagelijkse leiding die bestond uit het verschaffen van informatie. (…) Wij verkochten bestaande aandelen. Dat wist ik niet. Ik ben altijd overtuigd geweest van hetgeen ons verteld is en dat is dat wij emissies verkochten. (…) Wij vertelden de beleggers dat er een aandelenemissie was, … Het geld zou ten goede van het bedrijf komen. Dat lijkt mij ook logisch als je zegt dat er sprake is van een aandelenemissie. (…) Bij een emissie komt het geld ten goede aan het bedrijf. (…) Ons is verteld, door [medeverdachte 1] , dat het om een aandelenemissie ging. Ik was er niet van op de hoogte dat wij bestaande aandelen verkochten.
Ik kende de verschillen toen ook niet zo goed. De informatievoorziening ging altijd via [medeverdachte 1] . Tegen klanten vertelde ik dat er sprake was van een emissie en dat het geld naar het bedrijf zou gaan. (…) Ik dacht dat het geld van de verkochte aandelen naar het bedrijf ging. Ik heb dat ook verteld tegen klanten. Zo is het ons ook altijd gezegd.(…)”
[getuige 18] , eveneens betrokken bij de verkoop van de aandelen [C] en [D] heeft, samengevat, verklaard dat hij is aangenomen door [medeverdachte 1] , dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met de inhoud (V10-02, pag. 4), dat hij de aandelen verkocht op basis van informatie die hem door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] werd verteld, dat achteraf gezien de beleggers geen enkele kans hadden op koerswinst (V10-03, pag. 5), dat de aandelen verkocht werden namens de uitgevende bedrijven en het dus een nieuwe emissie en geen verkoop van aandelen van bestaande aandeelhouders betrof (V10-05, pag. 4).
[getuige 18] verklaarde in hoger beroep op 21 november 2022:
“Als een nieuwe klant zich meldde dan werd deze gebeld. Dat gebeurde bij mijn verkoopafdeling. (…) Ze werden vervolgens gebeld en kregen een brochure opgestuurd. Mensen werden geënthousiasmeerd … Als een deal was gesloten dan kregen die klanten per e-mail of fax een contract. (…)”
Gezien deze verklaringen van [betrokkene 4] en [getuige 18] is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het (doen) oplichten van beleggers, door de onjuiste informatie die hij gaf aan de verkopers in de wetenschap dat de verkopers deze zouden gebruiken om de beleggers te informeren over de aandelen. Het medeplegen van oplichting is niet bewezen. Daarvoor ontbreekt, gelet op de door de Hoge Raad gestelde criteria, (voldoende) wettig en overtuigend bewijs.
De rol van [verdachte]
heeft in eerste aanleg op de zitting van 3 en 4 februari 2020 verklaard (proces-verbaal pag.23/24):
“De informatie over [C] en [D] in de prospectussen en de brochures bevatte verschillen. (...) De beleggers is op papier en door verkopers voorgehouden dat het emissies van nieuwe aandelen betrof maar dat was niet het geval. Ik heb daarom zelf nooit tegen klanten uitgesproken dat het een emissie van nieuwe aandelen betrof. Het prospectus van zowel [C] als [D] vermeldde de juiste informatie en het prospectus hebben de beleggers gelezen. Daarvoor hebben zij getekend. Daarmee was voor mij de kous af en waren de beleggers voldoende voorgelicht."
Uit voornoemde verklaring van [verdachte] kan worden opgemaakt dat hij (op enig moment) op de hoogte was van het verschil van inhoud tussen de brochure en het prospectus en dat hij (nadien) klanten hierover niet heeft geïnformeerd. Niet kan echter worden vastgesteld - mede omdat de schriftelijke cliëntenprofielen in het dossier ontbreken - op welk moment [verdachte] op de hoogte raakte van het verschil en tegenover welke concrete beleggers hij heeft verzwegen dat de brochure foute informatie bevatte. Het moment van het op de hoogte raken is van groot belang omdat allemaal afzonderlijke oplichtingen ten laste zijn gelegd met alle een afzonderlijke pleegdatum. In dit verband is van belang dat van enige betrokkenheid van [verdachte] bij de totstandkoming van de prospectussen niet is gebleken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hij pas na de gereedkoming en het depot van het prospectus (door het op enig moment lezen ervan) van de onjuistheid van de brochure op de hoogte is gekomen. Bovendien zijn er voordat het [C] prospectus gedeponeerd was reeds aandelen [C] verkocht. Daarom is er ten aanzien van [verdachte] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastegelegde oplichting.
Feit 3. Oplichting beleggers [A] AG
[verdachte] is door de rechtbank ter zake van [A] alleen veroordeeld voor - zakelijk weergegeven - oplichting van de belegger [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) bij de verkoop van aandelen [A] AG (hierna: [A] ). Aangezien namens het openbaar ministerie geen appel is ingesteld, is in hoger beroep ten aanzien van [A] alleen nog deze belegger aan de orde.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] tezamen en in vereniging en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - [benadeelde 2] heeft voorgewend of meegedeeld dat
a) de aandelen [A] deel uitmaakten van een (nieuwe) aandelenemissie,
b) de inleg grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de aandelen,
c) vrijwel geen kosten of commissie (bij de beleggers) in mindering zouden worden gebracht op de inleg,
d) een hoog rendement behaald zou worden,
e) een overname en/of beursgang voorhanden is waardoor de aandelen in waarde gaan stijgen en
f) de werkelijke waarde van een aandeel [A] € 27,00 was en
g) de inleg ten behoeve van de aandelen in betrouwbare handen is omdat de inleg overgemaakt moet worden naar een bankrekeningnummer van een advocatenkantoor en/of een notariskantoor.
Oplichtingsmiddelen (b t/m g)
Het hof stelt voorop dat [benadeelde 2] zowel bij de politie, als bij de rechter-commissaris alsook ter terechtzitting van het hof heeft verklaard zich niet opgelicht te voelen door [verdachte] . [benadeelde 2] verklaarde benaderd te zijn door [verdachte] . [verdachte] heeft hem, aldus [benadeelde 2] , verteld dat [A] een goede belegging is . [benadeelde 2] gaat daar nog steeds vanuit. [verdachte] vertelde dat de aandelen na vier jaar het dubbele waard zouden zijn, minimaal. De bedoeling was dat de aandelen overgenomen zouden worden door een grote partij dan wel dat de aandelen naar de beurs zouden gaan. Met [benadeelde 2] is niet gesproken over een commissie.
[benadeelde 2] verklaart ook niet dat hem is medegedeeld dat de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de aandelen (b.) en/of dat er bij de aankoop (vrijwel) geen kosten en/of commissies in mindering zouden worden gebracht (c.). Verder blijkt uit de verklaring van [benadeelde 2] dat [verdachte] weliswaar heeft gewezen op de kans dat een overname zou plaatsvinden of een beursgang zou plaatsvinden, maar [benadeelde 2] verklaarde ook dat je dit nooit zeker weet en dat het 'natuurlijk een veronderstelling' is (d en e). Tenslotte verklaart [benadeelde 2] niet dat [verdachte] hem op enig moment heeft meegedeeld dat de waarde van het aandeel [A] € 27 was (f).
Dat de inleg ten behoeve van de aandelen in betrouwbare handen is omdat de inleg overgemaakt moet worden naar een bankrekeningnummer van een advocatenkantoor (g), is wellicht niet zonder meer logisch, maar nu het geld door de beleggers daadwerkelijk is overgemaakt naar het bankrekeningnummer van het advocatenkantoor, is deze mededeling in zoverre niet valselijk en/of in strijd met de waarheid gedaan.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat [benadeelde 2] door een van de oplichtingsmiddelen b t/m g is bewogen tot aankoop van de aandelen [A] .
Oplichtingsmiddel sprake van een emissie (a)
Resteert het onder (a) vermelde oplichtingsmiddel, het voorwenden dat de aandelen [A] deel uitmaakten van (nieuwe) aandelenemissie.
[benadeelde 2] verklaart bij de FIOD (G73-01) dat hijaanneemt
dat zijn geld zou worden belegd in [A] , maar hij verklaart bij het begin van zijn eerste verhoor niet dat er door [verdachte] gesproken is over een emissie. Pas na enig doorvragen van de FIOD verklaart [benadeelde 2] op de vraag of het nieuwe of bestaande aandelen waren:
"Nu vraagt u mij wat. Ik
denkdat het een nieuwe emissie was. Als het nieuwe aandelen zijn komt het geld in [A] terecht, zo zie ik het. Zo is het mij ook verteld. [A] had geld nodig om te groeien. Er is nooit tegen mij gezegd dat het bestaande aandelen waren. Mij is voorgehouden dat het een nieuwe emissie was. In mijn optiek is het het uitbrengen van nieuwe aandelen. Op deze manier kun je alleen maar nieuw geld aantrekken. Bestaande aandelen kopen leveren geen nieuw geld op. Zoals ik al eerder verklaarde ben ik dus van mening dat ik aandelen heb gekocht van het uitbrengen van een nieuwe emissie.”
Als [benadeelde 2] vervolgens bij de rechter-commissaris op 4 juli 2018 wordt geconfronteerd met dit deel van zijn FIOD-verklaring dat hij dacht dat het ging om nieuwe aandelen, verklaart hij:
"Ja, het was een startend bedrijf. Zo gaat dat meestal met starters. Die geven aandelen uit om zo te proberen aan geld te komen. Ik denk dat het zo in het gesprek met [verdachte] ook naar voren is gekomen. Zo ’n aankoop doe je natuurlijk niet zomaar. Maar het zou ook kunnen dat het om bestaande aandelen ging. Bij de tweede aankoop heb ik toch echt de indruk gekregen dat het ging om nieuwe aandelen. [verdachte] vertelde mij dat [A] het kapitaal wilde uitbreiden om te kunnen groeien.”
Tenslotte is [benadeelde 2] ook ter terechtzitting in hoger beroep op 16 november 2022 als getuige gehoord. Daar verklaart hij:
"Ik zie geen verschil tussen nieuwe of bestaande aandelen."
Het hof is op basis van de verklaringen van [benadeelde 2] onvoldoende overtuigd dat [verdachte] tegen [benadeelde 2] heeft gezegd dat sprake zou zijn van een emissie en ook niet dat [benadeelde 2] door het verschil tussen nieuwe of bestaande aandelen tot aankoop bewogen zou zijn. Nu het gebruik van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen niet bewezen is , moet [verdachte] worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting.
Feit 4. Handelen zonder vergunning [A]
Het hof neemt over de hieronder weergegeven overwegingen van de rechtbank (vonnis pagina 13) en maakt die overwegingen tot de zijne.
"Ingevolge het eerste lid van deze bepaling (hof: artikel 2:96 Wft) is het … verboden in Nederland zonder een daartoe door de AFM verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen. Onder het verlenen van een beleggingsdienst wordt blijkens artikel 1:1 Wft onder andere verstaan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten (sub a) en het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten (sub d). Uit hoofde van hetzelfde artikel worden als financiële instrumenten onder meer effecten aangemerkt en omvat de definitie van effecten mede verhandelbare aandelen en daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen. De aandelen in [A] zijn derhalve aan te merken als financiële instrumenten in de zin van de Wft."
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de beleggers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geadviseerd heeft aandelen [A] AG te kopen. Daarmee heeft hij beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verricht in de zin van het bepaalde in artikel 2:96 Wft.
[verdachte] wist dat dit gebeurde zonder de vereiste vergunning (D-257). Echter, anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de rol van [verdachte] bij het benaderen van andere beleggers door collega-verkopers onvoldoende substantieel geweest om hem als medepleger te kunnen kwalificeren. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder 4. ten laste gelegde feit. Gelet op het aantal bewezen beleggingsactiviteiten is voorts niet bewezen dat [verdachte] hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
[O] Ltd. (feiten 5 en 6)
Aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] is ten aanzien van [O] Ltd. (hierna [O] Ltd) tenlastegelegd dat zij beleggers hebben opgelicht en dat zij ten opzichte van beleggers gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift. Het hof zal eerst het gebruik van een vals geschrift bespreken, daarna de vraag of de beleggers zijn opgelicht en tenslotte ten aanzien van beide feiten de vraag of en in hoeverre [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] voor deze feiten strafrechtelijk verantwoordelijk moeten worden gehouden.
Is er bij de brochure ‘ [naam ] ’ (D-527) sprake van een vals geschrift?
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] wordt verweten dat zij van 1 juli 2012 tot en met 5 november 2013 opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten de brochure ‘ [naam ] ’ (D-527). Allereerst zal het hof nagaan of er in de brochure onjuistheden staan die als valsheden kunnen worden geduid. Deze vraag zal deels bevestigend worden beantwoord, waarna later in het arrest de vraag zal worden beantwoord of [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] te dier zake een strafrechtelijk verwijt valt te maken.
In de brochure zou in strijd met de waarheid staan dat:
a)
[O] Ltd. klein gestart was in 2002 en/of uitgegroeid was tot wereldspeler en/of
b)
[O] Ltd. verhandelbare, vrijwillige CO emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement en/of dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn en/of
c)
de focus van [O] was het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders en/of
d)
verwachte (wereldwijde) marktontwikkelingen en/of verplichtingen voor bedrijven en/of verwachte prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten, ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten en/of
e)
de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen (de Zwitserse toezichthouder), bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder b, c en d vermelde
In de brochure staat dat [O] Ltd vrijwillige emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement (b, eerste gedeelte). Binnen de organisatie van [O] Ltd werd echter het overgrote deel van de door beleggers geïnvesteerde gelden niet aan de inkoop van deze emissierechten besteed.
De beleggers betaalden € 8,- à € 9,- per emissierecht, terwijl deze emissierechten door [O] Ltd voor circa € 2,- werden ingekocht. Om alsnog tot een goed, volgens de brochure uitstekend, rendement op de belegging te komen, zouden de emissierechten derhalve eerst moeten verviervoudigen in waarde, waarna uit een nog verdere waardestijging het voorgespiegelde rendement zou kunnen worden gerealiseerd. Uit niets blijkt dat hierop een concreet vooruitzicht bestond en dit werd de beleggers niet meegedeeld. Aan de andere kant ging het hier om een speculatieve belegging, waarbij een grote waardestijging in de toekomst ook bepaald niet uitgesloten was en een ‘uitstekend’ rendement weliswaar niet waarschijnlijk, maar toch wel mogelijk was.
Ter illustratie, uit openbare bronnen (de veilingmonitor 2019 en 2022 van de Nederlandse emissieautoriteit) blijkt dat de veilingprijs van eenverplicht
emissierecht is de afgelopen jaren
is gestegen van € 5 in 2013 naar gemiddeld € 79,67 in 2022, oftewel een waardestijging van 1.600% in negen jaar. Verder worden op de site fairclimatefund.nl vrijwillige CO2-rechten inmiddels (2023) voor € 18 per ton verkocht aan bedrijven en particulieren.
Onder deze omstandigheden zullen de verdachten worden vrijgesproken van het onder b, eerste gedeelte vermelde.
Het hof acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde mededeling dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn (b, tweede deel), een valsheid betreft. Deze mededeling is daarvoor te algemeen.
Ook van dit deel van het onder b vermelde moeten de verdachten worden vrijgesproken.
Dat de focus (c) van [O] Ltd was gericht op het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders (in plaats van het optimaliseren van het eigen rendement) is welbeschouwd niet meer dan een doorzichtige reclame-uiting. Er zijn weinig bedrijven die publiekelijk zeggen dat niet hun product of dienstverlening (de vliegervaring van-, de fijne vakantie van- of bij beleggingen, het rendement van de klant) centraal staat bij het handelen van het bedrijf, maar de door het bedrijf te boeken winst.
Ten aanzien van het onder (d) vermelde wordt in de brochure weliswaar (ten onrechte) de suggestie gewekt dat de verwachte (wereldwijde) markt- en/of prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten, maar deze mededeling staat niet met zoveel woorden, in elk geval onvoldoende uitdrukkelijk, in dit geschrift. Ook ten aanzien van het onder (d) vermelde komt het hof tot een vrijspraak.
Verdere beoordeling van het onder a en e vermelde
Wel acht het hof bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde mededelingen dat (a) [O] Ltd klein was gestart in 2002 en uitgegroeid was tot een wereldspeler en (e) dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitätssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties (VN) goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, vals en in strijd met de waarheid waren.
Deze mededelingen stonden in de brochure ‘ [naam ] ’ (D-527), maar stemmen niet overeen met de werkelijkheid.
In de eerste plaats is [O] Ltd (a) niet in 2002 begonnen. Deze Engelse vennootschap is pas op 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) in het Engelse handelsregister. Op de tweede plaats valt [O] Ltd niet te kwalificeren als wereldspeler. Zij richtte zich, naast de activiteiten van [medeverdachte 6] in Engeland, alleen op de Nederlandse markt en verkeerde daarmee nog in een aanvangsfase.
Tot slot is de mededeling dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de genoemde Zwitserse toezichthouder, bij een door de VN goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register, eveneens vals en in strijd met de waarheid. Uit de bij de FIOD afgelegde verklaring van [getuige 4] (G-51-01, pag. 6), coördinator registratie emissiehandel bij de Nederlandse Emissieautoriteit, blijkt dat de VN registers goedkeurt voor het verplichte systeem van emissiehandel tussen landen (op basis van het Kyoto-protocol).
De VN keurt niet een register goed waarin zich vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bevinden en vrijwillige CO2 emissierechten kunnen bijgevolg niet worden gehouden in een register dat door de VN is goedgekeurd. Ook door deze mededeling is de werkelijkheid geweld aan gedaan.
Al met al is bewezen dat de brochure ten aanzien van het achter a en e vermelde valselijk is opgemaakt, waarbij het - gelet op de aard van de mededelingen - gaat om mededelingen die bestemd zijn tot bewijs van enig feit te dienen.
Opzettelijk gebruik van de brochure ’ [naam ] ’ (D-527)
De brochure is door de door [O] Ltd ingeschakelde verkopers gebruikt bij de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en daartoe aan potentiële beleggers verstrekt. Op de vraag of [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [verdachte] gebruik hebben gemaakt van dit valse geschrift zal - als reeds overwogen - later worden ingegaan. Eerst zal worden beoordeeld of zij als medeplegers betrokken waren bij oplichting van beleggers in vrijwillige CO2 emissierechten.
Medeplegen van oplichting middels [O] Ltd.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt verweten dat zij als medeplegers betrokken waren bij de oplichting van een groot aantal personen. In totaal is er middels [O] Ltd door 15 Nederlandse en drie Belgische beleggers, deels in meerdere aankopen, € 365.937,85 ingelegd. [2]
Van deze personen zijn in hoger beroep alleen beleggers [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] ,
[benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] en [benadeelde 11] nog aan de orde voor de drie verdachten.
Voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn daarnaast ook de beleggers [benadeelde 12] en [benadeelde 13] nog aan de orde.
De verdachten wordt verweten dat zij de beleggers door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Hoedanigheid van ervaren succesvolle beleggingsorganisatie
Bij het oplichtingsmiddel dat bestaat uit het aannemen van een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte(n) ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De valse hoedanigheid hield bij [O] Ltd in dat werd voorgewend dat sprake was een ervaren en succesvolle beleggingsorganisatie.
[O] Ltd schetst in de brochure (D-527) het beeld van een zeer succesvol bedrijf met tien jaar ervaring in de handel in emissierechten. Het bedrijf was zo succesvol dat het, ‘klein gestart’ in 2002, is uitgegroeid tot een ‘wereldspeler’. Bij de firma werkt een ‘bevlogen team van professionals’.
Deze presentatie als succesvolle (potentiële) wederpartij is er klaarblijkelijk op gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
[O] Ltd is in werkelijkheid helemaal geen succesvol bedrijf dat in tien jaar tijd is uitgegroeid tot een wereldspeler. [O] Ltd is pas sinds 25 juli 2012 opgericht en ingeschreven (D-559, p. 7) bij het Companies House in Cardiff, Engeland (D-559) door de agent ‘ [T] Ltd.’, derhalve nog geen vier maanden voordat de eerste belegger in oktober 2012 zijn emissierechten koopt.
Als directeur en enig aandeelhouder van [O] Ltd werd ingeschreven [medeverdachte 5] (D-559, pag. 2 en 3). [medeverdachte 5] is taxichauffeur en ontvangt een vergoeding voor het op zijn naam zetten van het bedrijf. [medeverdachte 5] werd slechts gebruikt als stroman, onder andere bij het op zijn naam openen van de ING-bankrekening van [O] Ltd in Nederland. Uit het feit dat deze katvanger [medeverdachte 5] tevens eigenaar was van [O] Ltd moet worden afgeleid dat het ook niet de bedoeling was dat [O] Ltd zich zou ontwikkelen tot echte waardevolle beleggingsorganisatie, maar slechts diende als oplichtingsvehikel.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren op de hoogte van de valse hoedanigheid van [O] Ltd. Uit de afgeluisterde telecommunicatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in combinatie met e-mailcorrespondentie, blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat [medeverdachte 5] slechts op papier directeur was van [O] Ltd.
Uit een telefoongesprek [...] tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] blijkt dat [medeverdachte 5] diezelfde dag nog 1.500 pond wil zien om zijn huur te betalen anders stopt hij er gelijk mee. Verder volgt uit e-mailcorrespondentie dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 6] communiceert (met [medeverdachte 1] in de cc) via het [e-mailadres] . [medeverdachte 2] stuurt op 22 november 2012 een bericht naar dit adres, met [medeverdachte 1] in de cc, welk bericht hij aanvangt met “Dear [medeverdachte 6] ” en waarin hij een aantal vragen stelt met onder andere vermelding van de namen “ [betrokkene 8] ” en “ [betrokkene 9] ”. Op diezelfde datum wordt vanaf dit e-mailadres gereageerd met onder meer de mededeling: “I am meeting with [medeverdachte 5] to collect post etc” (D-1306). Voorts wijst het hof op een e-mailbericht vanaf dit adres van 2 januari 2013, gericht aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waarin onder meer wordt gezegd: “ [medeverdachte 5] opened the letter for me today” en “need to attend the bank with [medeverdachte 5] , who I shall also see tomorrow” (D-1307).
Door het gebruik van [medeverdachte 5] als stroman moest kennelijk voor de buitenwereld verborgen blijven dat in werkelijkheid [medeverdachte 6] de leiding had over [O] Ltd in Engeland. Uit het hierboven genoemde tapgesprek (blz. 3/5) blijkt verder dat [medeverdachte 2] niet wil dat [medeverdachte 5] 100 of 200 k in handen krijgt via de ING-rekening en uit andere tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 5] direct 1.500 pond wil ontvangen omdat hij er anders - naar de kern samengevat – uitstapt. [3] In een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt besproken dat ze van ‘hem’ af willen ( [...] , pag. 2).
Ook van een ‘bevlogen team van professionals’ bij [O] Ltd is geen sprake. [medeverdachte 2] was de gevolmachtigde van de bankrekening van [O] Ltd en verzorgde de inkoop van de emissierechten bij de firma’s [P] en [Q] . Hij voerde de administratie van de verkopen aan de beleggers en probeerde volgens zijn eigen verklaring afnemers te vinden voor vrijwillige CO2-rechten, hetgeen echter (nog) niet zou zijn gelukt. [medeverdachte 2] is geen ‘professional’ op het terrein van beleggingen of CO2-rechten. Hij is pas medio 2012 begonnen met [O] Ltd en werkte daarvoor bij een bedrijf dat rubberboten verkocht (V16-02, p. 3).
De werkelijkheid met betrekking tot de 'persoon' van [O] Ltd, wat betreft haar hoedanigheid, was daarmee heel anders dan aan de beleggers is voorgespiegeld. [O] Ltd was geen beleggingsbedrijf, maar een oplichtingsvehikel, zonder geschiedenis, zonder bewezen trackrecord, zonder daadwerkelijke eigenaren en met een katvanger aan het hoofd.
Samenweefsel van verdichtsels
Het samenweefsel van verdichtsels zou hebben bestaan uit het valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van brochures, e-mails, orderbevestigingen en/of gesprekken, jegens de beleggers ten aanzien van de aan hen voorgestelde aankoop vrijwillige emissierechten voorhouden dat:
a. [O] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en/of al geruime tijd bestond en/of
b. de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige C02 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
c. vrijwillige C02 emissierechten een goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren en/of
d. over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren en/of
e. [O] Ltd zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven en/of over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset en/of
f. [O] Ltd vrijwillige C02 emissierechten inkocht voor een prijs rond de euro 8,00/euro 9,00 en/of voldoende emissierechten in voorraad had en/of emissierechten uit voorraad verkocht en/of
g. de prijs van vrijwillige C02 emissierechten als investeringsobject zoals die door andere aanbieders in rekening werd gebracht boven de euro 12,00 lag en/of
h. [O] Ltd onder toezicht stond van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
De hierboven vermelde mededelingen zouden in gesprekken met de beleggers en ook in de aan hen toegezonden/uitgereikte brochure ‘ [naam ] ’ zijn gedaan.
Vrijspraak van hetgeen onder c, d, e eerste deel, f, g en h staat vermeld
Niet is gebleken dat vrijwillige CO2 emissierechten geen goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren (c), of dat de mededelingen dat vrijwillige CO2 rechten over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren (d) onjuist waren. Dat geldt ook voor de mededeling dat [O] zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven.
[medeverdachte 2] heeft pogingen gewaagd emissierechten aan bedrijven te verkopen (e, eerste deel).
Voorts is van de in de tenlastelegging genoemde mededelingen f, g en h niet gebleken dat zij de genoemde beleggers hebben bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten voor de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en de afgifte van geldbedragen daarvoor.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zullen hiervan worden vrijgesproken.
Valsheid van het onder a, b en e, tweede deel vermelde.
Dat [O] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond (a) is zoals eerder vermeld onjuist. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat [O] Ltd geen groot verkoopkantoor was en dat het bedrijf geleid werd door een stroman.
Ook is onjuist dat (b) de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg. De verkopers hebben aan de beleggers - die een aantal emissierechten kochten tegen een van te voren overeengekomen aankoopprijs - verteld dat de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van de vrijwillige CO2 emissierechten en dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissies in mindering zouden worden gebracht. In totaal zijn aan de Nederlandse en Belgische beleggers 43.721 emissierechten verkocht voor € 365.937,85. De inkoopprijs van deze emissierechten was € 90.839,76. Dit betekent dat slechts 24,82% van de door kopers ingelegde gelden is besteed aan de inkoop van de emissierechten. [4]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat de inleg niet volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige emissierechten, reeds gelet op hun wetenschap van de inkoopprijs van deze rechten voor [O] Ltd en de verkoopprijs aan de beleggers. Uit de inhoud van onder [medeverdachte 2] in beslag genomen gegevensdragers blijkt verder dat door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een overzicht is opgesteld (‘ [bijnaam] ’ genoemd, naar de voornamen van verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ), waarin per belegger is aangegeven welke (aanzienlijke) bedragen uit diens inleg dienden te worden uitbetaald aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zijn medeverdachten en eventuele anderen die bij de verkoop aan de betreffende belegger waren betrokken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat het grootste deel van de door de beleggers ingelegde gelden, in strijd met de mededelingen daarover aan de beleggers, niet werd besteed aan de aankoop van vrijwillige C02 emissierechten, maar door hen en hun medeverdachten werd opgestreken.
Voorts was alleen [medeverdachte 2] de persoon binnen [O] Ltd die zou hebben geprobeerd emissierechten te verkopen aan bedrijven (offset), maar hij zou daar nog niet in zijn geslaagd. Daarom is in elk geval onjuist de mededeling dat [O] Ltd over een eigen offsetafdeling beschikte en een structureel rendement realiseerde op basis van de offset (e, tweede gedeelte).
Als de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de aan de beleggers gedane (deels dus leugenachtige) mededelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, is duidelijk dat bij de beleggers door dat samenweefsel een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen.
Zoals uit de verklaringen van de beleggers blijkt zijn de beleggers [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] door de oplichtingsmiddelen bewogen tot de aankoop van de emissierechten.
Voor wat betreft het oplichten van de belegger [benadeelde 9] wordt het navolgende overwogen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verzocht de belegger [benadeelde 9] te horen. Op het naar Zuid-Afrika uitgestuurde rechtshulpverzoek [benadeelde 9] te horen als getuige is geen reactie gekomen. Voor de vraag of [benadeelde 9] is opgelicht is haar eerder afgelegde verklaring van groot belang. Aangezien de verdediging die verklaring niet heeft kunnen toetsen is voor haar oplichting onvoldoende wettig bewijs hetgeen leidt tot vrijspraak op dit onderdeel.
Rol van [verdachte]
was zeer intensief betrokken bij de verkoop van de vrijwillige emissierechten, zowel vanuit zijn eigen kantoor in Duitsland alsook vanuit de kantoren in [plaats] en [plaats] .
Feit 5. De oplichting
De oplichting is tenlastegelegd als het gebruik maken van een valse hoedanigheid en met behulp van een samenweefsel van verdichtsels.
Het samenweefsel van verdichtsels zou hebben bestaan uit het valselijk en in strijd met de waarheid, in/aan de hand van brochures, e-mails, orderbevestigingen en/of gesprekken, jegens de beleggers ten aanzien van de aan hen voorgestelde aankoop vrijwillige emissierechten voorhouden dat:
a. [O] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en/of al geruime tijd bestond en/of
b. de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg en/of
c. vrijwillige CO2 emissierechten een goede investeringsmogelijkheid waren voor particulieren en/of
d. over het algemeen altijd hun waarde behielden en/of schaars waren en steeds schaarser werden waardoor (verkoop)prijzen zouden stijgen en/of (hoge) rendementen te behalen waren en/of
e. [O] Ltd zich bezighield met het offsetten van emissierechten bij bedrijven en/of over een eigen offsetafdeling beschikte en/of structureel rendement realiseerde op basis van offset en/of
f. [O] Ltd vrijwillige CO2 emissierechten inkocht voor een prijs rond de euro 8,00/euro 9,00 en/of voldoende emissierechten in voorraad had en/of emissierechten uit voorraad verkocht en/of
g. de prijs van vrijwillige CO2 emissierechten als investeringsobject zoals die door andere aanbieders in rekening werd gebracht boven de euro 12,00 lag en/of
h. [O] Ltd onder toezicht stond van de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten.
Het hof heeft eerder in het arrest vastgesteld dat alleen het onder a, b en e, tweede deel vermelde, in strijd met de waarheid is .
Nu niet blijkt dat de [verdachte] op de hoogte was van het feit dat [O] Ltd pas in 2012 is opgericht, geen wereldspeler was en dat directeur [medeverdachte 5] slechts een katvanger was, is niet bewezen dat [verdachte] op de hoogte was van devalse hoedanigheid
van [O] Ltd.
Voor wat betreft het samenweefsel van verdichtsels betekent dat eveneens een vrijspraak voor het onder (a) vermelde dat [O] Ltd een groot verkoopkantoor in emissierechten was en al geruime tijd bestond.
Ook blijkt niet dat [verdachte] ervan op de hoogte was dat binnen [O] Ltd alleen [medeverdachte 2] de persoon was die probeerde emissierechten aan de man te brengen, maar daar nog niet in was geslaagd en dat de mededeling dat [O] Ltd over een eigen offsetafdeling beschikte en een structureel rendement realiseerde op basis van de offset (e, tweede gedeelte.) daarom onjuist was.
[verdachte] was wel op de hoogte dat de mededelingen dat (b.) de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg onjuist waren (D-2111).
[verdachte] heeft van de nog aan de orde zijnde beleggers alleen contact gehad met [benadeelde 4] . Het hof zal [verdachte] vrijspreken voor wat betreft de overige beleggers nu niet blijkt dat [verdachte] op de hoogte was van wat andere verkopers aan de beleggers vertelden en de onder (b) gedane mededeling slechts mondeling (en niet via de brochure) aan beleggers zou zijn gedaan.
[benadeelde 4] heeft bij de FIOD verklaard dat hij het niet raar vindt dat [O] de rechten heeft ingekocht voor twee euro terwijl hij er zelf acht euro voor moest betalen. ‘Nee. Nu ik dit hoor, dat is handel’.’ Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde 4] verklaard dat er niet is gesproken over kosten voor de aanschaf of het onderhoud van de emissierechten en dat hij daar ook niet naar gevraagd heeft. Het hof acht dan ook niet bewezen dat [verdachte] [benadeelde 4] heeft opgelicht door mede te delen dat de inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van vrijwillige CO2 emissierechten en/of dat er (vrijwel) geen kosten en/of commissie(s) (bij de beleggers) in mindering zou(den) worden gebracht op de inleg. Nu alleen de belegger [benadeelde 4] nog aan de orde was betekent dit dat het hof [verdachte] vrij zal spreken voor wat betreft feit 5, de oplichting.
Feit 6. Medeplegen van gebruikmaken van een valse brochure (D-527)
Het hof stelt voorop dat er geen aanwijzingen zijn dat [verdachte] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het opstellen van de brochure. Aan de orde is dan nog het gebruikmaken van een valse brochure. In de brochure zou - aldus de tenlastelegging - in strijd met de waarheid staan dat:
a) [O] Ltd. klein gestart was in 2002 en/of uitgegroeid was tot wereldspeler en/of
b) [O] Ltd. verhandelbare, vrijwillige CO emissierechten aanbood met een uitstekend verwacht rendement en/of dat de rendementen van verhandelbare, vrijwillige emissierechten in potentie hoog konden zijn en/of
c) de focus van [O] was het optimaliseren van rendement op emissierechten voor investeerders en/of
d) verwachte (wereldwijde) marktontwikkelingen en/of verplichtingen voor bedrijven en/of verwachte prijsontwikkelingen en/of rendementen die golden voor (de handel in) verplichte emissierechten, ook golden voor de handel in vrijwillige emissierechten en/of
e) de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder, die onder het toezicht viel van de Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen (de Zwitserse toezichthouder), bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register.
Het hof heeft eerder in het arrest bepaald dat niet is bewezen dat de onder (b), (c) en (d) opgenomen mededelingen valsheden betreffen. Ook is reeds overwogen dat niet blijkt dat [verdachte] op de hoogte was van het feit dat [O] Ltd pas in 2012 is opgericht, geen wereldspeler was en dat directeur [medeverdachte 5] slechts een katvanger (a) was. De contacten met [O] Ltd. liepen via [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Tenslotte blijkt ook niet dat [verdachte] wist dat de mededeling dat de aangeschafte carbon credits werden bewaard onder de hoofdrekening van een beheerder (e), die onder het toezicht viel van (de Zwitserse toezichthouder) Verein zur Qualitatssicherung von Finanzdienstleistungen, bij een door de Verenigde Naties goedgekeurd internationaal Carbon Credit Register onjuist was.
Het hof komt tegen voornoemde achtergrond tot de conclusie dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (medeplegen van) gebruik van de valse brochure ‘ [naam ] ’ door de verzending aan de beleggers (feit 6).
Feit 7. Deelneming aan criminele organisatie
Voor bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband vereist, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon (ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Voorts is vereist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Dat oogmerk - waartoe in ieder geval het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend - zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Voor deelneming aan de hierboven bedoelde criminele organisatie is vervolgens nodig dat aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het misdadig oogmerk van de organisatie.
In ‘deelneming aan' ligt bovendien opzet besloten. Van opzet is sprake wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
In deze zaak is één criminele organisatie ten laste gelegd. Naar de advocaat-generaal terecht heeft betoogd, kan een organisatie in de loop van haar bestaan gevormd worden door verschillende deelnemers en zich aan verschillende strafbare feiten schuldig maken. Het hof verenigt zich dan ook niet met de uitleg die de rechtbank aan de tenlastelegging heeft gegeven. In die uitleg gaat het om diverse verschillende organisaties, met verschillende deelnemers en verschillende strafbare feiten, maar dat is in de tenlastelegging redelijkerwijs niet te lezen.
Het hof gaat derhalve uit van één criminele organisatie. [medeverdachte 1] heeft gedurende de gehele periode deze organisatie geleid en speelde een rol bij alle elkaar in tijd opvolgende strafbare activiteiten, te weten allereerst de verkoop van de aandelen [C] / [D] , vervolgens de verkoop van de aandelen [R] en [A] en daarna de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten.
Voor de overige deelnemers geldt dat zij aan een dan wel meer van die activiteiten (boilerrooms) die hierna in de tijd geplaatst worden, hebben deelgenomen.
[C] en [D]
Van 1 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 heeft een verkooporganisatie bestaan, eerst onder de naam [E] en later onder de naam [F] . Deze verkooporganisatie hield zich bezig met de verkoop van onder meer aandelen in [C] en [D] . Medewerkers met verschillende functies werkten op bedrijfsmatige wijze met elkaar samen. Zo werd bijvoorbeeld vanuit een speciaal daartoe opgezet kantoor in [plaats] door zogenoemde brochurebellers en verkopers telefonisch contact gelegd met potentiële beleggers. Ook werden potentiële beleggers thuis bezocht door verkopers en/of buitendienst- dan wel compliance-medewerkers.
Bij de verkoop van aandelen in [C] en [D] is steeds sprake geweest van oplichting en valsheid in geschrift. In de kern zijn de beleggers onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken bewogen tot de aankoop van aandelen teneinde te investeren in [C] en [D] , maar zijn de door beleggers overgemaakte gelden toegekomen aan de betrokkenen bij de criminele organisatie.
Deze strafbare feiten zijn in een gestructureerd samenwerkingsverband gepleegd en die samenwerking had een duurzaam karakter. Kortom, het samenwerkingsverband was een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van de misdrijven oplichting (artikel 326 Sr) en valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr).
Hierboven is overwogen dat de ten laste gelegde valsheid in geschrift en oplichting door [verdachte] niet bewezen is . Wel staat vast dat hij op enig moment wist dat de brochure heel andere informatie bevatte dan het prospectus. Vanaf dat moment was [verdachte] er mitsdien van op de hoogte dat er sprake was van het gebruik van valse geschriften en oplichting van beleggers. Hij heeft op dat moment niet onmiddellijk afstand genomen van de organisatie, maar is daarvan actief deel blijven uitmaken. Daarmee is zijn deelname aan de organisatie, die als oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en oplichting, gegeven.
[A] AG
Op 7 oktober 2009 hebben [medeverdachte 1] en [S] een overeenkomst gesloten over de verkoop van aandelen [A] . Naar aanleiding daarvan hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] een samenwerkingsverband opgericht ten behoeve van die verkoop. Gebleken is dat die verkoop plaatsvond zonder de vereiste vergunning krachtens de Wft en dat de deelnemers aan de organisatie dat wisten. Dat geldt ook voor [verdachte] . Hij is op zeker moment ook toegetreden tot de overeenkomst van 7 oktober 2009. Hiermee staat vast dat [verdachte] ook in deze periode opzettelijk aan de organisatie, die het oogmerk had zonder de vereiste vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, heeft deelgenomen.”
9. In de aanvulling op het verkort arrest van 13 juli 2023 heeft het hof de navolgende bewijsmiddelen opgenomen (betrekking hebbende op het onder 7 bewezen verklaarde feit):

“De verklaringen van de verdachte

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzittingen van 3 en 4 februari 2020, inhoudende:
In 2003 ben ik door [medeverdachte 1] benaderd met de vraag of ik voor [E] ( [E] ) in [plaats] (Duitsland) wilde gaan werken. In oktober 2003 ben ik voor [E] gaan werken. Onder andere [getuige 18] en [medeverdachte 8] werkten er toen al. Ik heb tot in het najaar van 2006 vanuit [plaats] gewerkt. In 2005 vond de overgang van [E] naar [F] GmbH ( [F] ) plaats. Dat gebeurde voor mijn gevoel sluipend. [E] en [F] hielden zich bezig met de verkoop van aandelen aan Nederlandse beleggers. Ik ben bij [E] begonnen als verkoper. Daarna ben ik servicemedewerker geworden. Vanuit beide functies had ik contact met klanten. [medeverdachte 1] was het aanspreekpunt binnen het kantoor in [plaats] . Hij regelde alles. Naast [medeverdachte 1] , was ook [medeverdachte 4] betrokken bij [E] en [F] . Ik heb hem meermalen in het kantoor in [plaats] gezien. Verder waren ook [betrokkene 4] en [benadeelde 10] in [plaats] werkzaam.
Door [E] / [F] zijn onder meer aandelen in [C] Inc. ( [C] ) en in [D] Inc. ( [D] ) verkocht. Ik heb mij in deze aandelen verdiept. Ik wist dat het niet om (eigenlijke) emissies ging, maar om de verkoop van bestaande aandelen. De informatie over [C] en [D] in de prospectussen en de brochures bevatte verschillen. In de brochures stond dat het ging om emissies. De beleggers is op papier door de verkopers voorgehouden dat het emissies van nieuwe aandelen betrof, maar dat was niet het geval. Het prospectus van zowel [C] als [D] vermeldde de juiste informatie. Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wel vragen gesteld over de verschillen. Ik kreeg van één van de twee te horen dat het om emissies van aandelen ging. Ergens klopte dat niet. Dat besefte ik ook wel.
(…)
Ik ontving voor mijn werkzaamheden voor [E] en [F] betreffende de aandelen in [C] en [D] , naast salaris, een commissie van een half tot één procent van de totale omzet van de verkoop van deze aandelen. Ik kreeg per rekening, maar ook contant betaald. Ik heb contante betalingen ontvangen van [medeverdachte 4] en van vrienden van [medeverdachte 4] uit [plaats] .

De beleggers en hun inleg in de aandelen [C] en/of [D]

• [getuige 5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 9 maart 2015, document G138-01, inhoudende als verklaring van [getuige 5] , wonende te [plaats] onder meer:
[E] / [F] hadden een kantoor in [plaats] (Duitsland). Ik heb contact gehad met [getuige 18] , [verdachte] , [betrokkene 4] en [benadeelde 10] .
[verdachte] heef mij de aandelen [C] aangeboden. Hij is op 13 september 2004 bij mij geweest. Daaraan voorafgaand heb ik enkele telefoongesprekken met [verdachte] gevoerd. Ik heb rond 19 augustus 2004 een brief ontvangen van [E] over de aandelen [C] . Ik heb de folder van [C] ontvangen en gelezen. Volgens mij was er een stuk grond aangekocht en werden er nieuwe aandelen uitgegeven om dat te bekostigen. Ik heb op 18 oktober 2004 € 500.000,- overgeschreven op een bankrekening ten name van [M] te [plaats] . Ik ben afgegaan op de verhalen die [verdachte] heeft verteld en op het verhaal in de folder. Toen de aandelen [D] in de belangstelling kwamen te staan werd ik weer gebeld door [verdachte] , die zei dat ze nu een heel mooi product hadden.
Het aanbieden van de aandelen [D] is gebeurd door een samenwerking tussen [verdachte] en [betrokkene 4] . [verdachte] is in het kader van deze aankoop éénmaal bij mij geweest. Het gebeurde regelmatig dat ik [verdachte] en [betrokkene 4] tegelijkertijd aan de telefoon had. [D] zou zich bezig houden met bosontginning en zou onder meer leveren aan de Australische regering. Ik heb een brochure van [D] ontvangen, die ik gelezen heb. Verder heb ik mondelinge informatie van [verdachte] ontvangen. Ik heb op 27 mei 2005 voor een miljoen euro aandelen [D] gekocht. Ik heb dit bedrag overgemaakt naar de bankrekening ten name van [M] .
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 17 juni 2015, document AH-028ai, onder meer inhoudende als bevindingen van de [verbalisant 1] :
Uit handen van [getuige 5] zijn de volgende stukken in beslag genomen:
- Brief gedateerd 19 augustus 2004 van [E] met de aankondiging van de inschrijving op aandelen [C] met bijgevoegd een brochure (3-luik) over [C] . Inc. (D-2325).
- Brochure (3-luik) van [D] Inc. (D-2350).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een fax van [E] van 23 september 2004, van [verdachte] , aan [getuige 5] , document D-2327, onder meer inhoudende:
Zoals afgesproken tijdens ons aangename telefoongesprek stuur ik hierbij de orderbevestiging, met betrekking tot de aankoop van de aandelen [C] Inc.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 24 september 2004, document D-2328, onder meer inhoudende:
De door [getuige 5] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 615.000 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 500.000,-, over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een fax van [E] van 21 april 2005 aan [getuige 5] , document D-2349, onder meer inhoudende:
Hartelijk dank voor uw interesse in de emissie van[D]Inc. Zoals afgesproken tijdens ons aangename telefoongesprek stuur ik hierbij een voorstel met betrekking tot de aankoop van deze aandelen.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 21 april 2005, document D-2351, onder meer inhoudende:
De door [getuige 5] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[D]Inc. voor€ 1.000.000,-over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 6]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 februari 2015, document G145-01, inhoudende als verklaring van [getuige 6] , wonende te [plaats] onder meer:
[betrokkene 4] belde mij met de vraag of ik interesse had in aandelen [C] . Het aandeel was een aandeel in een wijnmakerij met een zeer goed concept. Ik heb op 19 augustus 2004 een brochure toegestuurd gekregen van [C] . De inhoud van de brochure kwam goed en betrouwbaar bij mij over. Kort daarna kreeg ik ook een nieuwsbrief van [C] . Hierin stond onder andere dat het een adembenemende belegging was. Ik heb van dit aandeel nooit een prospectus gekregen. Op 28 september 2004 heb ik aandelen [C] gekocht. Ik heb de aankoopprijs betaald op 5 oktober 2004. Het ging om 21.500 aandelen van $ 1,00 per aandeel. In totaal heb ik € 17.508,00 overgemaakt op bankrekening/derdenrekening op naam van [M] te [plaats] . Op 20 oktober 2004 heb ik nogmaals 31.250 aandelen [C] gekocht voor € 25.000,00. Ik heb dat bedrag op dezelfde wijze betaald. Bij [C] ging het volgens mij om nieuwe aandelen. Het betrof een emissie van aandelen. Na de eerste twee aankopen van de aandelen [C] heb ik op 23 februari 2006 nogmaals 162.150 aandelen gekocht. Ik heb de aankoopprijs betaald op 27 februari 2006. De betaling ging naar dezelfde bankrekening als bij de vorige twee aankopen van aandelen [C] . Ik heb € 34.065.90 overgemaakt voor de aankoop van de aandelen.
Ik denk dat ik wat betreft de aandelen [D] een brochure heb gekregen en dat ze daarna zijn gaan bellen. Ik weet niet meer wie de aandelen [D] heeft aangeboden. Ik denk [betrokkene 4] of [betrokkene 10] . Met die personen had ik het meeste contact bij [E] en [F] . Ik heb alleen een brochure gekregen van [D] . Ik heb nog nooit een prospectus gekregen van de aandelen die ik via [E] en [F] heb gekocht. Volgens mij was [D] iets in hout in Australië. Dat hout werd gekapt en verkocht. Daar staat me nog iets van bij. Dat heb ik uit de brochure en uit de contacten met [betrokkene 4] en [betrokkene 10] . De aandelen werden gepresenteerd als een emissie van nieuwe aandelen. [betrokkene 4] en [betrokkene 10] hadden een goed verhaal en wekten vertrouwen bij mij. [E] en [F] hadden er alle belang bij om in goede aandelen te handelen. Die kregen 15% van de winst. [D] had concessies om hout te mogen kappen en dat ook weer zelf te verwerken. Dat is door [betrokkene 4] tegen mij verteld en dat verhaal staat ook in de brochure. De combinatie van de brochure en het verhaal wekte bij mij het vertrouwen dat het een goed aandeel was. Ik kocht op 27 april 2005 voor € 25.000,00 aandelen [D] . De kosten verbonden aan het overmaken van het aankoopbedrag, € 25,00, mocht ik in mindering brengen. Ik heb € 24.975.00 overgemaakt naar de rekening op naam van [M] .
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 24 juni 2015, document AH-028ah, onder meer inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
Uit handen van [getuige 6] zijn de volgende stukken inbeslaggenomen:
- Brief gedateerd 19 augustus 2004 van [E] met de aankondiging van de inschrijving op aandelen [C] met bijgevoegd een brochure (3-luik) over [C] Inc. (D-2282).
- Brief gedateerd 4 februari 2005 van [E] met de aankondiging van de tweede inschrijving op aandelen [C] met bijgevoegd een brochure (3-luik) van [C] Inc. op formaat A5 (D-2293).
- Nieuwsbrieven ' [naam ] ' en ' [naam ] '.
- Ongedateerde brief van [E] , met de aankondiging van de inschrijving op aandelen [D] met bijgevoegd een brochure (3-luik) van [D] Inc. (D-2315).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een fax van [E] van 25 april 2005, ondertekend door M. [verdachte] , aan [getuige 6] , document D-2316, onder meer inhoudende:
Hartelijk dank voor uw interesse in de emissie van [D] Inc.
Zoals afgesproken tijdens ons aangename telefoongesprek stuur ik hierbij een voorstel met betrekking tot de aankoop van deze aandelen.
• [getuige 7]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 24 augustus 2012, document G12-01, inhoudende als verklaring van [getuige 7] , wonende te [plaats] onder meer:
[betrokkene 4] heeft meerdere malen telefonisch contact met mij gehad over [C] . [C] zou een nieuw wijnhuis zijn, dat heel goed scoorde met wijngaarden in Zuid-Afrika en Australië. Deze wijnen waren topwijnen, waardoor de vooruitzichten voor het bedrijf uitstekend waren. Het waren indringende verkoopgesprekken en naar aanleiding daarvan ben ik overgehaald om nog eens € 50.000 te investeren. Ik ben toen een aantal keren benaderd en steeds weer overgehaald om maar meer aandelen te kopen.
Voor de eerste aankoop van aandelen [C] had ik een brochure ontvangen, dat waren de namen van de wijnen. Ik heb nooit een prospectus gekregen, alleen een brochure.
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 27 augustus 2012, document AH-007 onder meer inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
Uit handen van [getuige 7] zijn de volgende stukken inbeslaggenomen:
- Brief van [E] van 2 december 2004 met bijgevoegde brochure over beleggen in [C] , die samen met 2 flessen wijn is ontvangen (D-094).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 24 september 2004, document D-073 (p. 2/2), onder meer inhoudende:
De door [getuige 7] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 30.600 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 25.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 26 oktober 2004, document D-078 (p. 2/2), onder meer inhoudende:
De door [getuige 7] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 63.750 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 50.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 27 oktober 2004, document D-083 (p. 2/2), onder meer inhoudende:
De door [getuige 7] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 63.750 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 50.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Schriftelijke bescheiden, zijndetweeorderbevestigingen van 8 november 2004, documenten D-088 (p. 2/2) en D-089 (p. 2/2), telkens onder meer inhoudende:
De door [getuige 7] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 64.500 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 50.000,-over te schrijven naar de derdenrekening Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 8]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 4 juni 2012, document G13-01, inhoudende als verklaring van [getuige 8] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik ben in 2003 gebeld door [verdachte] namens [E] vanuit Duitsland.
Ik heb op 19 augustus 2004 een brief ontvangen van [E] met betrekking tot [C] . Op 7 september 2004 werd ik gebeld door [betrokkene 4] van [E] . Ik heb 307.500 aandelen [C] Inc gekocht voor een bedrag van USD 1 per aandeel. Ik heb € 250.000 overgemaakt naar de bankrekening van Anderkonto [M] te [plaats] . Omstreeks 29 oktober 2004 heb ik nog eens 315.001 aandelen [C] Inc gekocht voor een bedrag van USD 1 per aandeel. Ik heb het bedrag van € 250.000,08 overgemaakt naar dezelfde bankrekening. Omstreeks 17 november 2005 heb ik nog eens 150.015 aandelen [C] Inc gekocht. Ik heb het bedrag van USD 50.000 overgemaakt naar dezelfde bankrekening. Omstreeks 19 maart 2006 heb ik nog eens 1.000.011 aandelen [C] Inc. gekocht. Ik heb het bedrag van € 74.876 overgemaakt naar dezelfde bankrekening.
In 2007 heeft [verdachte] mij gezegd dat de volgende personen betrokkenen zouden zijn bij [E] : [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 1] .
[E] is in september 2005 opgegaan in [F] . Alles bleef echter hetzelfde: de personeelsleden en zelfs de nieuwsbrieven die ik ontving bleven hetzelfde.
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 2 mei 2017, onder meer inhoudende als de door [getuige 8] afgelegde verklaring:
Ik kende [verdachte] niet voordat hij mij belde. Ik heb de folder van [C] ontvangen.
Een proces-verbaal Van ambtshandeling van 31 oktober 2013, document AH-028h, meer inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Door [getuige 8] zijn de volgende documenten overhandigd:
- Een brief van [E] van 19 augustus 2004 aan [U] BV, waarin wordt vermeld dat [E] is gestart met de inschrijving op aandelen van [C] . Bijgevoegd is een 3-luik folder (D-842).
- Diverse nieuwsbrieven.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 24 september 2004, document D-844, onder meer inhoudende:
De door [getuige 8] (DGA) namens [U] BV, te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 307.500 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 250.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 19 april 2005, overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [getuige 8] , onder meer inhoudende:
De door [getuige 8] namens [V] BV, te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[D]Inc. voor een bedrag van€ 250.000, over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 17 november 2005, document D-868, Bates-nr. 1010853, onder meer inhoudende:
De door [getuige 8] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 150.015 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van $ 50.000,-, over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 19 maart 2006, document D-271, onder meer inhoudende:
De namens [V] BV, te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 1.000.011 aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 74.876,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 9]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 5 juli 2012, document G29-01, inhoudende als verklaring van [getuige 9] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik ben telefonisch benaderd door, ik dacht, [verdachte] . Hij had een goed verhaal over aandelen in wijn. Hij bood mij aandelen " [C] " aan. Ik heb tóen voor € 14.830 van die aandelen gekocht.
In 2005 heb ik voor € 27.000 belegd in " [D] . Inc.". Dit is via [verdachte] of via [betrokkene 4] gelopen. Volgens mij was [E] en [F] één en hetzelfde bedrijf. Hierbij doe ik aangifte van oplichting.
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 23 augustus 2013, document AH-0281, onder meer inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
Door [getuige 9] zijn de volgende documenten overhandigd:
- Brief van 10 maart 2005 van [E] met informatie over het beleggen in aandelen [C] Inc. met bijgevoegd een folder (D-950) (D-949).
- Brochure (3-luik) met informatie over beleggen in aandelen [C] Inc. (D-950).
- Brochure (3-luik) met informatie over beleggen in aandelen [D] Inc. (D-961).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 1 april 2005, document D-278, onder meer inhoudende:
De door [getuige 9] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 14.830,-,over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 1 juni 2004 (het hof leest: 1 juni 2005), document D-280, onder meer inhoudende:
De door [getuige 9] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[D]Inc. voor een bedrag van € 27.000,-, over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 10]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 19 september 2012, document G38-01, inhoudende als verklaring van [getuige 10] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik ben telefonisch benaderd door [benadeelde 10] van [E] . Ook ben ik gebeld door [getuige 18] en [betrokkene 4] . [benadeelde 10] zei dat [E] interessante beleggingsmogelijkheden voor mij had en dat het zonde zou zijn om die mogelijkheid te laten liggen. Ik ben een aantal keren door hem gebeld over een wat langere periode. Na een aantal telefoontjes heb ik uiteindelijk besloten om het voorzichtig te proberen met een inleg van $ 10.000. Het ging om aandelen in [C] . Het verhaal achter [C] was dat wijn booming-business was, dat ze extra wijngaarden hadden gekocht en dat de afzet van deze wijnen explosief groeide. Om een en ander te financieren zouden nieuwe aandelen [C] worden uitgegeven. Mij is niet verteld dat het om verkoop van aandelen van bestaande aandeelhouders zou gaan. Naast een introductiebrief over [C] heb ik uitsluitend een brochure ontvangen. Een prospectus heb ik nooit gezien.
Ik heb in totaal $ 10.000 en € 5.000 geïnvesteerd in aandelen [C] en $ 130.090 in [D] . Voor de aanschaf van aandelen [D] is op 16 februari 2006 $ 130.064,39 overgemaakt op een bankrekening van de DBS Bank (HK) Ltd te Hong Kong, ten behoeve van [W] Ltd te Hong Kong.
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 8 februari 2018, onder meer inhoudende als de door [getuige 10] afgelegde verklaring:
Ik heb een brochure van [C] gekregen. Ik heb niet geïnformeerd naar een prospectus. Het verhaal klonk heel rooskleurig.
Ik meen te zijn opgelicht, omdat het geld is verdwenen.
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 21 augustus 2013, document AH-028k, onder meer inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
Door [getuige 10] zijn de volgende documenten overhandigd:
- Brief van 5 januari 2005 van [E] met informatie over het beleggen in aandelen [C] Inc. met bijgevoegd een folder (D-798) (D-797).
- Brochure (3-luik) met informatie over beleggen in aandelen [C] Inc. (D-798).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 14 januari 2005, document D-276, onder meer inhoudende:
De door [getuige 10] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van$ 10.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 9 maart 2006, document D-277, onder meer inhoudende:
De door [getuige 10] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 5.000,-, over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 9 maart 2006, document D-281, onder meer inhoudende:
De door [getuige 10] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 165.000 aandelen[D]Inc. voor een bedrag van$ 130.090,-, over te schrijven naar de derdenrekening: [W] Ltd, [rekeningnummer] , DBS Bank (HK) Ltd, Hong Kong Bank.
Schriftelijke bescheiden, zijnde een Engelstalige brief van [getuige 10] aan [X] , gedateerd 8 februari 2006, en een Engelstalige brief van [X] aan [getuige 10] , gedateerd 28 februari 2006, documenten D-808 en D-809, onder meer inhoudende:
[getuige 10] verzoekt in de eerste brief [X] een bedrag van $ 130.090,55 van zijn account over te maken naar [W] , [rekeningnummer] , DBS Bank (HK) Ltd, Hong Kong Bank, in verband met aandelen [D] . Genoemde instantie bevestigt in de tweede brief dat een, bedrag van $ 130.064,39 volgens de instructies van [getuige 10] is betaald.
• [getuige 11]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 25 september 2013, document G71-01, inhoudende als verklaring van [getuige 11] , wonende te [geboorteplaats] onder meer:
Ik ben meerdere keren gebeld voordat ik de eerste aankoop deed. Het kantoor van [E] zat in [plaats] . Ik heb telefonisch contact gehad met onder andere [benadeelde 10] , [betrokkene 4] en [getuige 18] . [E] en [F] waren dezelfde mensen, er veranderde, voor mij niets. Alles bleef verder hetzelfde.
Ik heb aandelen [L] gekocht. Deze zijn omgewisseld in aandelen [C] . Zij hebben mij benaderd om de aandelen om te ruilen. Later werd ik gebeld met de vraag of ik nog aandelen [C] wilde bijkopen. Ik heb mondelinge informatie gekregen en ik heb ook een keer een houten kistje met twee flessen wijn ontvangen. [C] was een goede wijnproducent, [H] . Mij is verteld dat wilde gaan uitbreiden. Om die uitbreiding te betalen werd een emissie van aandelen gedaan en kon ik zo in die onderneming investeren. De aandelen zijn mij dus aangeboden als een emissie van nieuwe aandelen door de onderneming. Ik heb drie keer [C] gekocht. Volgens mij drie keer € 10.000,-. Steeds met dezelfde overwegingen. Alle betalingen werden overgemaakt naar [M] in Duitsland. Ik ben bewogen om de aandelen [C] te kopen vanwege de koers, het goede product, de lage prijs en dat de beslissing bij mij werd gelaten. Het voelde vertrouwd en het zag er goed uit.
Ik ben na uitnodiging op een golfdag in [plaats] geweest. Daar is [D] gepresenteerd. Iedereen kreeg een brochure en een kistje met een stukje hout erin mee. Ik heb dus een brochure met informatie ontvangen en verder mondelinge informatie. [D] zat in hout in Australië. Ze hadden geld nodig om zelf-supporting te worden in Australië. Ook hier zouden nieuwe aandelen uitgegeven worden om de uitbreidingen te kunnen financieren. Ik heb aandelen [D] gekocht. Het geld is overgemaakt.
Ik heb nieuwsbrieven gezien.
• [aangever]
Een proces-verbaal van aangifte van 9 december 2013, document G99-01, inhoudende als verklaring van [aangever] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik doe aangifte van oplichting. Ik werd in oktober of november 2004 telefonisch benaderd door een medewerker van [E] , een Duitse firma te [plaats] . Ik sprak met [betrokkene 4] . In februari 2005 besloot ik te starten met € 5000,- in [C] aandelen. Ik maakte op 2 februari 2005 een bedrag van € 5.000,- over. Ik was in de volle overtuiging dat het allemaal goed zat. Ik was ervan overtuigd dat ik goede en betrouwbare aandelen had gekocht.
In juni 2005 werd ik weer benaderd door deze beleggingsfirma, nu door [verdachte] . Ik kocht opnieuw wijnaandelen voor € 15.000,-. Ik maakte op 17 juni 2005 dit bedrag over ten name van [C] Inc. Ik was weer in de volle overtuiging dat het allemaal goed zat. Ik werd ook door ene [betrokkene 11] van deze beleggingsfirma benaderd. Ik kocht aandelen [D] voor € 16.300,-. Ik maakte op 17 juni 2005 dit bedrag over. Ik was ervan overtuigd dat ik goede en betrouwbare aandelen gekocht had. Ik kreeg met regelmaat nieuwsbrieven toegestuurd van [E] .
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 3 september 2014, document G99-02, inhoudende als verklaring van [aangever] onder meer:
Ik heb [C] aandelen gekocht via [E] en [D] via [F] . Zo ben ik bijvoorbeeld op 28 januari 2005 gebeld door en heb ik op 31 januari 2005 bezoek gehad van [verdachte] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een Engelstalige brief van [E] van 4 februari 2005 aan [aangever] , overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [aangever] , onder meer inhoudende:
De bevestiging van de ontvangst van€ 5.000,-op de Escrow account op 3 februari 2005 voor de aankoop van aandelen[C]Inc.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 3 juni 2005, overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [aangever] , onder meer inhoudende:
De door [aangever] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[D]Inc. voor een bedrag van€ 16.300,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 9 juni 2005, overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [aangever] , onder meer inhoudende:
De door [aangever] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 15.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Schriftelijke bescheiden, zijnde rekeningafschriften op naam van [aangever] , betreffende de betalingen op 2 februari 2005 van € 5.000,- ( [C] ) en op 17 juni 2005 van € 16.300,- ( [D] ) en € 15.000,- ( [C] ) vanaf de rekening van [aangever] naar rekening [rekeningnummer] ten name van [M] , overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [aangever] .
• [getuige 12]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 februari 2015, document G141-01, inhoudende als verklaring van [getuige 12] , wonende te [plaats] , onder meer:
Ik denk dat de eerste keer dat ik telefonisch contact had met [E] / [F] in 2004/2005 was. Nadat ik de eerste malen contact heb gehad, heb ik per post bescheiden ontvangen, zoals een brochure en een nieuwsbrief. Deze nieuwsbrief kreeg ik periodiek toegestuurd. Het zijn meerdere personen geweest met wie ik contact heb gehad. Een naam die ik nog weet, is [betrokkene 4] . Er was voor mij geen verschil tussen [E] en [F] . Ik heb verschillende aandelen gekocht. De nieuwsbrieven van [E] / [F] gaven mij de indruk dat de plannen uitgevoerd werden, zoals ze mij voorgesteld waren. De nieuwsbrieven hebben bijgedragen aan mijn beeldvorming dat de activiteiten ontplooid werden zoals geschetst.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 27 februari 2015, document G141-02, inhoudende als verklaring van [getuige 12] onder meer:
De aandelen [C] zijn mij volgens mij door [F] aangeboden. Ik meen mij te herinneren dat ik met [betrokkene 4] heb gesproken. Ook heb ik gesproken met [betrokkene 11] en [betrokkene 10] . De aandelen zijn mij via de telefoon aangeboden. [C] was naar mijn weten een wijngaard in Zuid-Afrika, die naast de wijngaard ook activiteiten wilde ontplooien voor toerisme en de wijngaard verder wilde ontwikkelen. Ik weet dit aan de hand van de nieuwsbrieven die ik ontving, waarin vermeld stond waar de wijnen te koop waren. In mijn beeldvorming werden nieuwe aandelen aangeboden. Als het namelijk bestaande aandelen waren geweest, dan had ik ze niet gekocht. Ik koop namelijk aandelen omdat er een groeimarkt is en dat voor mij uit het oogpunt van beleggingen interessant is . U deelt mij mee dat ik op 17 december 2004 van [E] 67.125 aandelen [C] voor € 50.000,- heb gekocht. Dat zal zo zijn. Het geld is overgemaakt naar [M] in Duitsland. De charme van de wijngaard, de professionele brochure, een kistje wijn en dergelijke. Dit alles tezamen hebben mij bewogen tot het investeren in aandelen [C] . Na de eerste transactie zijn mij opnieuw aandelen [C] aangeboden. Ik heb toen op dezelfde manier aandelen aangekocht. U deelt mij mede dat ik heb gekocht op 4 maart 2005 van [E] 19.695 aandelen voor € 15.000,- en op 20 maart 2006 van [F] 388.437 aandelen voor € 32.158,-. Dat zal ongetwijfeld het geval zijn.
Ik ken [verdachte] . Ik denk dat ik hem wel eens aan de lijn heb gehad.
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 3 juli 2018, onder meer inhoudende als de door [getuige 12] afgelegde verklaring:
Mij wordt ook gevraagd wat ik heb bedoeld met nieuwe aandelen. Als er geld wordt aangetrokken voor nieuwe activiteiten worden er doorgaans nieuwe aandelen uitgegeven om de betreffende activiteiten te kunnen uitvoeren. [C] wilde, naast de wijngaard in Zuid-Afrika, een wijngaard in Australië overnemen en had daar geld voor nodig. Ik heb het zo geïnterpreteerd dat het om nieuwe aandelen moest gaan. Voor mij was het een nieuwe plaatsing.
• [getuige 13]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 25 februari 2015, document G142-01, inhoudende als verklaring van [getuige 13] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik werd door [E] / [F] benaderd voor beleggingen.
Voor de aankoop van aandelen [C] ben ik benaderd door [verdachte] of [betrokkene 4] . In de stukken zie ik dat [betrokkene 4] in een fax van 1 oktober 2004 refereert aan een eerder telefoongesprek over de aankoop van aandelen [C] . Hij verstuurt de orderbevestiging van de aankoop van 28.000 aandelen [C] voor een bedrag van $ 1,00 per aandeel. Ik heb de aandelen [C] gekocht omdat ik vertrouwen had in [E] . Het zag er allemaal netjes uit en ik had geen reden om de aandelen niet te kopen. [betrokkene 4] zal een fantastisch verhaal hebben gehouden waardoor ik vertrouwen kreeg in het aandeel [C] . Ik heb het bedrag van $ 28.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van de advocaat [M] in [plaats] , medio oktober 2004. Ik ben vervolgens door [betrokkene 4] benaderd voor de aankoop van meer aandelen [C] . Ze hadden altijd een goed verhaal en kwamen vriendelijk en overtuigend over. Ze bleven bellen met prachtige verhalen. Ik heb toen een tweede aankoop gedaan van 10.000 aandelen [C] . De aankoopprijs van die aandelen bedroeg $ 10.000.00. Dit bedrag heb ik weer overgemaakt naar de bankrekening van [M] . Dat was omstreeks december 2004.
Ik ben voor de aandelen [D] Inc. telefonisch benaderd door [verdachte] of [betrokkene 4] . De aandelen [D] hadden te maken met hout en houtzagerijen. Ik heb hiervan een brochure in mijn bezit. Ik heb een orderbevestiging voor de aankoop van de aandelen [D] van 10 januari 2006. Die is afkomstig van [F] . [betrokkene 4] en [verdachte] waren mijn contactpersonen. Ik heb 10.000 aandelen [D] gekocht a $ 1.25 per aandeel. In totaal heb ik $ 12.500.00 overgemaakt op de bankrekening van [M] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 10 januari 2006, document D-2236, onder meer inhoudende:
De door [getuige 13] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van 10.000 aandelen[D]Inc. voor een bedrag van$ 12.500,-,over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 14]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 13 februari 2015, document G146-01, inhoudende als verklaring van [getuige 14] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik denk dat ik in het najaar van 2003 voor het eerst contact heb gekregen met [E] / [F] . [betrokkene 4] stelde zich voor als broker uit [plaats] . Er waren geen verschillen tussen [E] en [F] . De contacten en de gegevens bleven hetzelfde. lk heb nieuwsbrieven van [E] / [F] ontvangen. Die werden per post toegestuurd. Het zag er professioneel uit. Het gaf mij een goed gevoel en vertrouwen.
[betrokkene 4] heeft mij telefonisch aandelen [C] aangeboden. Ik kreeg mondelinge informatie. [C] was een wijngaard met kwaliteitswijn. De investering in [C] zou ten goede komen aan het bedrijf zelf. De informatie van [betrokkene 4] en de informatie die ik van de beurs had afgehaald, heeft mij doen besluiten de aandelen [C] te kopen. Het was duidelijk dat het geld wat ik investeerde gebruikt werd in het bedrijf. Ik heb 12.800 aandelen [C] gekocht voor € 10.000. Ik heb om en nabij oktober/november 2014 het geld overgemaakt naar de bankrekening van [M] . Na de eerste transactie heb ik later opnieuw aandelen [C] aangeboden gekregen. Ik kon voor weinig bijkopen. Ik heb 18.886 stuks gekocht voor € 3.904. Het geld is overgemaakt naar [M] .
[betrokkene 4] heeft mij telefonisch aandelen [D] Inc. aangeboden. Ik heb voorafgaande aan de transactie mondelinge informatie van [betrokkene 4] ontvangen en een brochure. Toen werd ik door [betrokkene 4] teruggebeld en na een gesprek met hem heb ik het gedaan. [D] zat in houtverwerking. Dit stond in de brochure en dat had [betrokkene 4] mij verteld. Het geld was voor het bedrijf. Als ik geweten zou hebben dat het geld voor de aandeelhouders zou zijn, dan had ik ze nooit gekocht. De mondelinge informatie van [betrokkene 4] en de brochure hebben mij doen besluiten om de aandelen [D] te kopen. Ik heb 9.744 aandelen [D] gekocht voor € 10.000. Ik heb dit overgemaakt naar [M] .
[E] / [F] hebben mij voorgespiegeld dat ik zou investeren in de ondernemingen zelf en dat mijn geld naar de ondernemingen zou gaan, niet naar de aandeelhouders. Als dit wel zo zou zijn, zou ik hierin nooit hebben geïnvesteerd.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 26 oktober 2004, overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [getuige 14] , onder meer inhoudende:
De door [getuige 14] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van€ 10.000,-,over te schrijven naar de derdenrekening. Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een orderbevestiging van 3 februari 2006, overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij [getuige 14] , onder meer inhoudende:
De door [getuige 14] , te [plaats] , getekende orderbevestiging voor de aankoop van aandelen[C]Inc. voor een bedrag van € 3.904,- over te schrijven naar de derdenrekening, Escrow account (Anderkonto) van Law firm [M] in [plaats] , op [rekeningnummer] .
• [getuige 15]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 11 februari 2015, document G147-01, inhoudende als verklaring van [getuige 15] , wonende te [plaats] onder meer:
[E] / [F] heeft mij voor het eerst benaderd via de post. Ik ben in [plaats] geweest op het kantoor van [E] op uitnodiging van [verdachte] . Dat was denk ik in 2005. Ik heb daar ook [betrokkene 4] voor het eerst ontmoet. In mijn ogen zijn er geen verschillen tussen [E] en [F] . Ik ken de nieuwsbrieven van [E] en [F] . Ik heb ze per post ontvangen. Ik las de brieven. Ze waren zo opgestelde dat ik er vertrouwen in had.
[betrokkene 4] en [verdachte] hebben mij aandelen [C] aangeboden. Telefonisch door [betrokkene 4] en door bezoek thuis van [verdachte] . Ik heb voorafgaande aan de transactie een brochure ontvangen en telefonische informatie over het bedrijf, de Zuid-Afrikaanse wijn en de toekomstplannen. Het ging allemaal erg goed. In de brochure werd uitgelegd wat het bedrijf doet. Wat in de brochure stond, klonk helemaal goed. Het betrof nieuwe aandelen. Het bedrijf had veel meer potentie volgens de brochure. Het mooie groeipotentieel en de winstmogelijkheden, de informatie in de brochure en het goede verkoopverhaal, hebben mij doen besluiten aandelen [C] te kopen. Ik heb drie keer geïnvesteerd, € 100.000 in oktober 2004, weer € 100.000 in januari 2005 en vervolgens nog € 30.000 in november 2005. Dit waren in totaal 370.010 aandelen. Ik heb betaald op de rekening ten name van Law Firm Lysik, Escrow Account.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 27 februari 2015, document G147-02, inhoudende als verklaring van [getuige 15] onder meer:
[F] of [E] heeft mij aandelen [D] Inc. aangeboden. Volgens de brochure was [D] gevestigd in [plaats] en was het een nieuwe onderneming waar bedrijven in zaten die volgens de brochure hun sporen hadden verdiend. Volgens mij waren het nieuwe aandelen. Het verhaal dat mij verteld werd, de telefonische overredingskracht, en de brochure gaven mij een heel positief beeld over deze investering.
Ik zie op mijn bankafschriften dat ik op 13 oktober 2004 € 100.000 heb betaald betrekking hebbend op de eerste aankoop [C] , dat ik op 27 januari 2005 in drie betalingen € 100.000 heb betaald voor het tweede contract aandelen [C] en dat ik op 21 november 2005 een betaling heb gedaan die voor € 30.000 ziet op aankoop [C] .
[verdachte] is één of twee keer bij mij geweest, in het begin met [C] .
Een losbladig proces-verbaal van vérhoor van getuige door de rechter-commissaris van 28 maart 2018, onder meer inhoudende als de door [getuige 15] afgelegde verklaring:
Bij [C] zouden de geïnvesteerde gelden worden belegd in de wijnonderneming. Bij [D] ging het om de houtindustrie.
• [getuige 16]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 4 juli 2012, document G27-01, inhoudende als verklaring van [getuige 16] , wonende te [plaats] onder meer:
Ik ben gebeld door [F] altijd vanuit Duitsland. Men zei dat ze voor Nederlandse klanten, Nederlands sprekende mensen in dienst hadden, Ik ken de namen [getuige 18] en [betrokkene 10] .
Uiteindelijk heb ik voor € 20.000 aandelen " [C] " gekocht, dit komt neer op 322.450 aandelen. Het geld heb ik in mei 2006 overgemaakt naar een bankrekening van advocatenkantoor [M] te [plaats] .
Ik doe aangifte van oplichting door [F] .
Mij is voorgespiegeld dat ik zou investeren in goede aandelen " [C] " waarbij veel winst te halen viel. Mijn investering is in rook opgegaan.
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 20 juni 2017, onder meer inhoudende als de door [getuige 16] afgelegde verklaring:
U vraagt mij of ik een verkoopprospectus heb gekregen. Ik heb een paar A4tjes met informatie gekregen, die heb ik gelezen. Dat waren twee of drie bladzijden.
• [getuige 17]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 februari 2015, document G139-01, inhoudende als verklaring van [getuige 17] , wonende te [plaats] onder meer:
[E] / [F] waren gevestigd in [plaats] (Duitsland) en verkochten aandelen. Ik heb contact gehad met verschillende mensen. Ik herinner mij alleen nog de naam [getuige 18] . Afgezien van de naamsverandering, waren er voor mij geen verschillen tussen [E] en [F] ; alles was hetzelfde. Ik ken de nieuwsbrieven van [E] / [F] . Ik ontving deze met enige regelmaat. De nieuwsbrieven kwamen op mij professioneel over. Dit droeg bij aan de beeldvorming.
Ik heb aandelen [C] Inc. gekocht.
Ik heb een brochure ontvangen en een mondelinge toelichting gehad. Ik heb mijn beeld gevormd vanuit de brochure. Ik had vertrouwen in die mensen, ze kwamen professioneel over. Het zou gaan om een mooie investering met een goed rendement.
Ik heb ook aandelen [D] Inc. gekocht. Ik ben gebeld, ik heb een brochure ontvangen en ik heb mondelinge informatie gehad. Het geld heb ik overgemaakt naar een bankrekening van [M] advocatenkantoor in Duitsland. Ik had vertrouwen in de organisatie. Ik verwachtte rendement.

De brieven aan de beleggers en de brochures [C] en [D]

• [C] Inc.
Schriftelijke bescheiden, te weten brieven van [E] - [plaats] aan na te noemen personen van na te noemen data betreffende aandelen [C] Inc.
- [getuige 5] , 19 augustus 2004, document D-2325;
- [getuige 6] , 19 augustus 2004, document D-2282;
- [U] BV, 19 augustus 2004, document D-842;
- [getuige 7] , 2 december 2004, document D-094,
onder meer inhoudende:
Goed nieuws! Zoals eerder bij u aangekondigd start [E] de inschrijving op aandelen van [C] .
Dit Nasdaq- genoteerde bedrijf wordt gerund door een team van gedreven ondernemers. Hun doel: strategisch inspelen op het spectaculair groeiende marktpotentieel van wijnen uit de [bijnaam wijngebied] . De eerste acquisitie van [C] betreft het wijngoed [H] . Volgens kenners een sublieme aankoop. Het onmiddellijk te exploiteren potentieel van dit Westkaapse wijngoed is hoog. [H] vormt een solide basis in het groeiplan van [C] . Al met al een belegging om het glas op te heffen!
Maar ongetwijfeld wilt u meer weten, alvorens inderdaad alsinvesteerder
, een dronk uit te brengen op [C] . Daarom verwijs ik u graag naar bijgaande folder (...).
Wij mochten al eerder het potentieel van [H] voorproeven en willen u deze aangename ervaring niet onthouden! Om ons enthousiasme met u te delen ontvangt u hierbij twee mooie flessen. Een dezer dagen nemen wij contact met u op om van gedachten te wisselen over deze karakteristieke en veelbelovende emissie.
Schriftelijke bescheiden, te weten brieven van [E] - [plaats] aan na te noemen personen van na te noemen data betreffende aandelen [C] Inc.
- [betrokkene 12] , 5 januari 2005, document D-797;
- [getuige 9] , 10 maart 2005, document D-949,
onder meer inhoudende:
Goed nieuws! Zoals eerder bij u aangekondigd start [E] de inschrijving op aandelen van [C] .
Dit Nasdaq- genoteerde bedrijf wordt gerund door een team van gedreven ondernemers. Hun doel: strategisch inspelen op het spectaculair groeiende marktpotentieel van wijnen uit de [bijnaam wijngebied] . De eerste acquisitie van [C] betreft het wijngoed [H] . Volgens kenners een sublieme aankoop. Het onmiddellijk te exploiteren potentieel van dit Westkaapse wijngoed is hoog. [H] , vormt een solide basis in het groeiplan van [C] . Al met al een belegging om het glas op te heffen! Maar ongetwijfeld wilt u meer weten, alvorens inderdaad alsinvesteerder
, een dronk uit te brengen op [C] . Daarom verwijs ik u graag naar bijgaande folder (...). . Een dezer dagen neem ik contact met u op om van gedachten te wisselen over deze karakteristieke en veelbelovende emissie.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brochure van [C] Inc., afkomstig van [E] - [plaats] , document D-094 (tevens opgenomen als documenten D-767, D-798, D-842, D-950, D-2282, D-2325), onder meer inhoudende:
[C] , een belegging om het glas op te heffen.
Exploitatie van wijngoederen in de [bijnaam wijngebied] , [H] , Zuid-Afrika. Investeren in wijngoederen met hoog potentieel, daar draait het om bij [C] Inc. Deze aan de Nasdaq genoteerde holding heeft een 100% belang verworven in het wijngoed [H] (Pty) Ltd. [H] is gelegen in de regio van [plaats] ( [plaats] , Zuid-Afrika). Het goed heeft alles in zich om de komende jaren uit te groeien tot een belegging met hoogst interessante rendementen. De exploitatie van het wijngoed komt te rusten op twee pijlers. Ten eerste de verbouw van wijn en de marketing daarvan. Ten tweede het aanbieden van luxe-accommodatie voor residentieel en internationaal toeristisch gebruik.
Emissie en inschrijving
[C] is voornemens de kapitaalbehoefte af te dekken met een aandelen emissie.
[C] Inc. is genoteerd aan de Nasdaq: Tickersymbol: ( [C] ).
Emissiekantoor: [E] .
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [E] - [plaats] aan [getuige 6] van 4 februari 2005 betreffende aandelen [C] Inc., document D-2293, onder meer inhoudende:
Goed nieuws! Zoals eerder aangekondigd start [E] binnenkort met de tweede inschrijving op aandelen van [C] Inc.
Dit Nasdaq- genoteerde bedrijf wordt gerund door een team van gedreven ondernemers. Hun doel: strategisch inspelen op het spectaculair groeiende marktpotentieel van wijnen uit de [bijnaam wijngebied] . De eerste acquisities van [C] Inc. zijn inmiddels geheel afgerond. Deze betreffen de wijngoederen [H] in Zuid-Afrika en [Y] in Australië. Volgens kenners twee sublieme aankopen.
Het onmiddellijk te exploiteren potentieel van deze Westkaapse en Australische wijngoederen is hoog. [H] en [Y] vormen een solide basis in het groeiplan van [C] Inc. Al niet al een belegging om het glas op te heffen!
Maar ongetwijfeld wilt u meer weten, alvorens inderdaad alsinvesteerder
, een dronk uit te brengen op [C] Inc. Daarom hebben wij ter kennismaking bijgaande beknopte brochure toegevoegd.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brochure van [C] Inc., afkomstig van [E] - [plaats] , document D-2293, onder meer inhoudende:
[C] . Een belegging om het glas op te heffen.
Wereldwijd is de markt voor wijn sterk groeiend. Het demografische tij zit mee, terwijl het maximale aantal potentiële wijndrinkers nog lang niet bereikt is . Vooral [bijnaam wijngebied] mogen zich verheugen in een almaar toenemende belangstelling van het publiek en van de retailers. [C] is een jonge, Nasdaq-genoteerde onderneming die op deze ontwikkelingen inspeelt met een welomlijnd business-model. Fase 1 is inmiddels afgerond en omgezet in praktische resultaten. Op het programma staat nu de uitgifte van nieuwe aandelen. Het hiermee verworven kapitaal zal aangewend worden voor [C] ' groeifasen in de periode 2005-2008.
Emissie en inschrijving
[C] dekt de kapitaalbehoefte af met een emissie van gewone aandelen. Deze staan genoteerd, aan de Nasdaq. [E] bemiddelt op het ogenblik in de verkoop van aandelen aan beleggers in Europa.
• [D] Inc.
Een schriftelijk bescheid, te weten een ongedateerde brief van [E] - [plaats] aan [getuige 6] betreffende aandelen in [D] Inc., document D-2315, onder meer inhoudende:
[D] : een belegging uit het boekje!
Sommige beleggingen lijken regelrecht uit een schoolboekje te komen. Transparant, eenvoudig van opzet. Wie even goed leest en nadenkt, kan er gemakkelijk punten mee scoren!
Met [D] heeft u zo'n belegging in handen. Wij selecteerden voor u dit Nasdaq-genoteerde aandeel vanwege zijn uitstekende toekomstperspectieven.
(…)
Reden genoeg om [D] eens nader de maat te nemen. Gebruikt u daarvoor bijgaande documentatie en aarzelt u niet om voor kritische vragen contact op te nemen met uw adviseur.
(…)
PS Vanwege de grote transparantie en uitstekende perspectieven van deze belegging zal er naar verwachting veel belangstelling zijn voor het aandeel [D] . Laat u tijdig adviseren over deze investering en de mogelijkheid tot inschrijven.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brochure van [D] Inc., afkomstig van [E] - [plaats] , document D-2315 (tevens opgenomen als documenten D-765, D-961, D-2350), onder meer inhoudende:
[D] . Het rendement hout duurzaam aan.
De lokale overheidsinstanties hebben een exclusief contract gesloten met [D] Inc, een houtverwerkende onderneming met uitstekende toekomstperspectieven. Deze onderneming mag de komende twintig jaar als enige jaarlijks 300.000 m3 pijnboomhout (grenen) gaan verwerken, op duurzame wijze uiteraard. U kunt daarvan profiteren. Door te investeren in [D] . [D] zal in de directe nabijheid van Bombala een grote en hypermoderne houtverwerkende onderneming realiseren. De bouw ervan wordt gefinancierd door middel van een aandelenuitgifte.
Het bedrijf is omgevormd van een private onderneming tot een publieke, beursgenoteerde onderneming. [D] is genoteerd aan de Nasdaq (OCTBB) en gerechtigd om aandelen uit te geven.
Om verdere expansie mogelijk te maken heeft [D] behoefte aan kapitaal. In het kapitaal dat hiervoor nodig is wordt voorzien door middel van een aandelenemissie. Er worden in totaal 250 miljoen aandelen uitgegeven. [E] kan in totaal negen miljoen aandelen uitgeven tegen een vooraf vastgestelde koers van 1,25 dollar per aandeel. (...) [D] is genoteerd aan de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq (OTCBB). Het tickersymbol is [D] .
Investeer in een hypermoderne houtverwerkende onderneming met uitstekende toekomstperspectieven!

De nieuwsbrieven van [E] en [F]

• [E]
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van september-oktober 2004, uitgegeven door [E] , document D-314, onder meer inhoudende:
[C] : Een adembenemende belegging...
Ah, een goed glas wijn drinken met vrienden, dierbare familieleden of goede zakenrelaties. Je leunt tevreden achterover en straks ga je ze terloops vertellen dat je mede-eigenaar bent van het domein waar de wijn die ze drinken, vandaan komt. Dat kan, want momenteel kunnen beleggers inschrijven op aandelen [C] .
De Amerikaanse onderneming [C] - waarvan de aandelen op de Bulletin Board van de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq staan genoteerd - kocht eerder dit jaar voor bijna $ 26 miljoen het Zuidafrikaanse wijndomein [H] .
Wie met [C] in wijn belegt, is veel beter uit. Want [H] is een bestaand wijndomein dat wijn produceert en winst maakt en door de samenstelling van de bodem en door zijn ligging de potentie heeft om uit te groeien tot een van de beste wijndomeinen van het land. Wat beleggen in [C] extra aantrekkelijk maakt, zijn de mogelijkheden om op het domein luxe vakantiewoningen en horecafaciliteiten te ontwikkelen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van november-december 2004, uitgegeven door [E] , document D-315, onder meer inhoudende:
Het gelijk van [C]
kocht eerst, in mei van dit jaar, een wijndomein in Zuid-Afrika, [H] , en daarna, in september, een wijndomein in Australië, [Y] , maar blijft zoeken naar geschikte overnamekandidaten en partners om joint ventures op te zetten. Het streven is om over vijf jaar een half miljoen flessen wijn op jaarbasis te verkopen. Om de aankoop van beide domeinen te herfinancieren, plaatst [C] tenminste tien miljoen van de uitstaande honderd vier miljoen aandelen bij beleggers in Groot-Brittannië en Nederland tegen een koers van $ 1,00. Deze aandelen mogen volgens de Amerikaanse beursregels vervolgens een jaar lang niet worden verkocht, omdat ze onder de beurskoers worden geplaatst. De aandelen [C] worden verhandeld op de Bulletin Board van de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq (met als tickersymbool [C] ) maar in de aandelen wordt heel weinig gehandeld, omdat verreweg het grootste deel in vaste handen, bij de bestuurders van de onderneming, zit. De komende jaren zal de handel in de aandelen, uiteraard, makkelijker worden, omdat dan ook de aandelen in omloop komen die momenteel worden geplaatst, terwijl later ook nieuwe aandelen kunnen worden uitgegeven om een verdere groei van de onderneming mogelijk te maken.
Natuurlijk, aandelen kopen van een startende onderneming is vaak riskanter dan van een gevestigd bedrijf, maar de risico’s van een belegging in [C] zijn beperkt: ze halen geen geld op met een of ander fantastisch plan om goud te winnen uit zeewater, maar om de overname te herfinancieren van twee wijndomeinen die al jarenlang wijn produceren en winst maken. En de activa van de onderneming zijn geen dubieuze patenten, maar enkele honderden hectares vruchtbare grond, waar niet alleen wijnstokken staan in eindeloze rijen, waaraan druiven in mooie trossen rijpen in de zon, maar waar ook mooie hotels en luxe vakantiehuizen gebouwd zullen worden. En wie het praktisch bekijkt, moet niet vergeten dat heel veel aandelen op Wall Street of op de effectenbeurzen van Londen en Amsterdam, veel meer kunnen zakken dan een dollar: de prijs die voor aandelen [C] moet worden betaald.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van januari-februari 2005, uitgegeven door [E] , document D-316, onder meer inhoudende:
Wijnen van [C] onderscheiden met 4 sterren! (...)
Op 1 januari van dit jaar is onze nieuwe [internetsite] gelanceerd. Op onze nieuwe website vindt u alle mogelijke informatie over [E] [plaats] : van onze dienstverlening en producten tot de meest recente uitgaven van onze nieuwsbrief en andere publicaties. U treft er tevens uitgebreide informatie aan over het beleggen in [C] . Beleggen in aandelen is een vak apart. [E] heeft er een apart vak van gemaakt. Bovenstaande regels klinken nogal pretentieus, maar zijn niet zo bedoeld. Ze zijn bedoeld om duidelijk neer te zetten waar [E] voor staat. Voor mensen, die van beleggen in aandelen hun beroep hebben gemaakt. Specialisten dus, die niet in de weg worden gelopen door andere belangen of activiteiten.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van mei 2005, uitgegeven door [E] , document D-319, onder meer inhoudende:
Sinds kort biedt [E] de mogelijkheid om te beleggen in een houtverwerkende onderneming in Australië. Het is een unieke belegging in een onderneming die genoteerd is aan de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq. Het gaat om [D] (tickersymbol [D] ). [D] . Investeer in een hypermoderne houtverwerkende onderneming met uitstekende toekomstperspectieven! Wereldwijd neemt de vraag naar duurzaam geproduceerd hout toe. Deze ontwikkeling biedt grote mogelijkheden voor houtverwerkende ondernemingen. Nu investeren in de juiste onderneming geeft uitzicht op uitstekende en blijvende rendementen. De lokale overheidsinstanties hebben een exclusief contract gesloten met [D] . Deze onderneming mag de komende twintig jaar als enige jaarlijks 300.000 m3 pijnboomhout (grenen) gaan verwerken, op duurzame wijze uiteraard. U kunt daarvan profiteren. Door te investeren in [D] . [D] zal in de directe nabijheid van [plaats] een grote en hypermoderne houtverwerkende onderneming realiseren. De bouw ervan wordt gefinancierd door middel van een aandelenemissie. De Australische overheid heeft [D] het exclusieve recht gegeven voor de exploitatie van de bossen. Uiterst interessant is dat de overheid bovendien investeert in de plaatselijke infrastructuur, waardoor goede aan- en afvoerlijnen gewaarborgd zijn. Om verdere expansie mogelijk te maken heeft [D] behoefte aan kapitaal. Een aandelenemissie zal daarin voorzien. [E] kan in totaal negen miljoen aandelen uitgeven tegen een vooraf vastgestelde koers van 1,25 dollar per aandeel. (...) Het aanbod is beperkt. Laat u daarom nu adviseren over deze investering en de mogelijkheid tot inschrijving.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van juni 2005 (2e jaargang, nr. 5), uitgegeven door [E] , document D-320, onder meer inhoudende:
Door te beleggen in [D] kunnen beleggers via [E] profiteren van ontwikkelingen in de houtmarkt. [D] realiseert momenteel een hypermoderne houtzagerij met uitstekende toekomstperspectieven. De bouw ervan wordt gefinancierd door middel van een aandelenuitgifte.
• [F] GmbH
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van september 2005 (2e jaargang, nr. 6), uitgegeven door [F] GmbH, document D-321, onder meer inhoudende:
Een nieuwe naam: [F] .
In de afgelopen vier jaar bood [E] - [plaats] (...) particuliere beleggers de kans in een vroege groeifase te investeren in bedrijven met een hoog groeipotentieel. (...) Binnen deze nieuwe setting bieden we u de dienstverlening en berichtgeving die u als particuliere belegger van ons gewend bent.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van februari 2006 (nr. 1), uitgegeven door [F] GmbH, document D-322, onder meer inhoudende:
Product van de maand: "Je belegt in een geavanceerde houtverwerkende industrie"
[D] ( [D] ) heeft een goed jaar achter de rug. Hoewel er in de regel weinig beweging in het aandeel zit, de normale bandbreedte is 1,50 - 3,25 dollar, stond de koers afgelopen jaar zelfs even op 10 dollar. [benadeelde 10] van [F] blikt terug en vooruit. Wat verwacht [benadeelde 10] voor 2006 van het aandeel? "In ieder geval een stabiele koersontwikkeling tussen de 1,50 en 3,25 dollar." Dat biedt beleggers een goed perspectief aangezien [F] het aandeel aanbiedt voor 1,25 dollar. [benadeelde 10] : "Daarvoor koop je dan restrictieaandelen die je de eerste twaalf maanden niet mag verhandelen. Na die periode kan dat uiteraard wel." [benadeelde 10] stelt dat op deze manier een rendement van zo'n 80 tot 100 procent haalbaar is . [D] is genoteerd aan de OTCBB van de Amerikaanse Nasdaq.
Een schriftelijk bescheid, te weten een nieuwsbrief [naam ] van februari 2006 (nr. 2), uitgegeven door [F] GmbH, document D-323, onder meer inhoudende:
[C] : Wijn in opkomst.
Europese wijnen domineren de markt al lang niet meer. Vooral Australische wijnen zijn aan een opmars bezig, ten koste van Europa. Ook de Afrikaanse wijnen krijgen steeds meer voet aan de grond. Van die ontwikkeling profiteert [C] .
(...) Het zijn de belangrijkste redenen voor het succes van [C] ( [C] ). (...) [getuige 18] van [F] benadrukt dat [C] een potentiële winnaar is . (...) "Dit jaar verwachten we dat er winst gemaakt zal worden. Het is dus een uitstekend moment om nu extra aandelen bij te kopen!"

De herkomst van de aandelen [C] en [D]

Een proces-verbaal van ambtshandeling van 23 maart 2016, document AH-028ae, inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] onder meer:
Op 20 februari 2014 is een rechtshulpverzoek verzonden aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Hierin is onder meer verzocht om het uitleveren van documenten, waaronder een afschrift van het aandelenregister van [C] Inc.
Op 2 september 2015 zijn uitvoeringstukken in ontvangst genomen, waaronder het transferrapport over de periode van 7 november 2002 tot [geboortedatum] 2010 van de onderneming [Z] . De naam [C] Inc. is door de onderneming gevoerd vanaf 13 januari 2004. Op 8 juni 2009 werd de naam gewijzigd in [Z] .
Het ontvangen aandeelhoudersregister [Z] geeft een alfabetisch overzicht van de aandeelhouders van de onderneming per 2010. Alle beleggers in het overzicht D-2086 zijn terug te vinden in dit aandeelhoudersregister. In alle gevallen is er sprake van restricted aandelen.
Emissie of herplaatsing van aandelen
Bij een emissie door de onderneming is er sprake van uitgifte van nieuwe aandelen en komt het geld van de investeerder toe aan de onderneming en maakt het geïnvesteerde geld deel uit van het eigen kapitaal van de onderneming. Met dit kapitaal kan de onderneming nieuwe, mogelijk winstgevende, activiteiten financieren.
De opbrengst van de verkoop van aandelen in een herplaatsing door een bestaande aandeelhouder komt toe aan deze aandeelhouder. Deze aandeelhouder kan uit de opbrengt van de verkoop van zijn aandelen een lening aan de onderneming verstrekken, maar dat is dan vreemd vermogen voor de onderneming.
Op 4 mei 2004 heeft [C] alle uitgegeven en geplaatste aandelen verkregen van [I] LLC. [I] heeft één aandeel uitgegeven, [betrokkene 1] is de houder van dat aandeel. Voorafgaande aan de verkrijging was [C] een niet-operationele, lege, naamloze vennootschap. In ruil voor alle aandelen [I] zullen de aandeelhouders van [C] in totaal 100.000.000 gewone aandelen [C] uitgeven aan de enige aandeelhouder van [I] . Deze aandelen zullen beperkt verhandelbaar zijn.
Door [C] zijn jaarverslagen gepubliceerd, waarin overzichten staan van de uitstaande aandelen en de emissies of innames van aandelen door [C] .
Het onderzoek richt zich op 488 verkooptransacties aan Nederlandse beleggers tussen 26 augustus 2004 en 25 juli 2006.
Het aantal aandeelhouders van [C] neemt in deze periode toe van 27 in 2004 tot 960 in 2006, maar [C] heeft in deze periode geen emissies gedaan waaruit de aandelen aan deze beleggers zouden kunnen worden toegewezen. Het kan niet anders dan dat de aandelen die de Nederlandse beleggers hebben ontvangen afkomstig zijn uit het aandelenbezit van een bestaande aandeelhouder(naar de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1] ).
Volgens het jaarverslag van [C] over het boekjaar eindigend op 30 april 2005 bedroeg de waarde van de inbreng van [I] in [C] $ 2.673.880,-
Een proces-verbaal van ambtshandeling van 14 maart 2016, document AH-028af, onder meer inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
Op 20 februari 2014 is een rechtshulpverzoek verzonden aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Hierin is onder meer verzocht om het uitleveren van documenten, waaronder een afschrift van het aandelenregister van [D] Inc. Op 23 oktober 2014 is het aandeelhoudersregister ontvangen.
De onderneming die van 2004 tot 2009 de naam [D] Inc. voerde, had daarvoor de naam [AA] Inc. (15 november 2002 - 13 oktober 2004) en daarna de namen [BB] Inc. (29 januari 2009 - 23 december 2012) en [CC] Inc. (vanaf 23 december 2012).
Op 6 mei 2004 heeft [AA] een overeenkomst gesloten met [betrokkene 1] . [AA] zal 60.000.000 gewone aandelen uitgeven en verkopen aan [betrokkene 1] . De koopprijs voor de aandelen bedraagt € 440.000,-. In de overeenkomst staat dat de opbrengt van de verkoop van de aandelen direct zal worden gebruikt om alle openstaande verplichtingen van [AA] te voldoen. Op 8 augustus 2004 sluiten [betrokkene 1] en [AA] een overeenkomst, inhoudende dat [betrokkene 1] zijn diensten zal aanbieden als adviseur voor het zoeken naar een geschikte fusie kandidaat. In het contract is opgenomen dat [AA] [betrokkene 1] voor zijn diensten zal compenseren door aan hem 17.000.000 gewone aandelen uit te geven.
Deze aandelen zijn ook aan [betrokkene 1] geleverd. Van de 17.000.000 aandelen [D] zijn 8.000.000 bij de SEC (US Securities and Exchange Commission) geregistreerd. Deze aandelen zijn daarmee vrij verhandelbaar geworden. De resterende 9.000.000 aandelen zijn restricted aandelen.
In de brochure van [E] (D-2350) staat dat [E] in totaal negen miljoen aandelen kan uitgeven. Dit aantal is gelijk aan het aantal restricted aandelen dat aan [betrokkene 1] is uitgegeven.
Door [D] zijn jaarverslagen gepubliceerd, waarin overzichten staan van de uitstaande aandelen en de emissies of innames van aandelen door [D] . Het onderzoek richt zich op 145 verkooptransacties aan Nederlandse beleggers tussen 3 mei 2005 en 24 juli 2006.
Het jaarverslag van [D] geeft geen informatie dat [D] een emissie van aandelen heeft gedaan waarvan de aandelen door [D] aan Nederlandse beleggers verkocht kunnen zijn. Het kan niet anders dan dat de aandelen die de Nederlandse beleggers hebben ontvangen afkomstig zijn uit het aandelenbezit van een bestaande aandeelhouder(naar het hof begrijpt: [betrokkene 1] ).
Alle beleggers in het overzicht D-2088 zijn terug te vinden in het aandeelhoudersregister van [D] met uitzondering van [betrokkene 13] en [getuige 10] , Laatstgenoemde heeft $ 130.090,- betaald voor 165.000 aandelen. Kennelijk heeft hij geen aandelen ontvangen.

Verklaringen van medewerkers van [E] en [F]

• [getuige 18]
Het proces-verbaal van verhoor van de [getuige 18] ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2022 inhoudende als verklaring onder meer:
De aandelen die wij verkochten waren OTCBB aandelen. Het waren beursgenoteerde ondernemingen. Bedrijven die net een start hadden gemaakt en een geldinjectie nodig hadden. Het klopt dat er nieuwe emissies werden aangeboden. Het staat voor mij vast dat ik de informatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] heb gekregen. Ik dacht dat het om emissies ging en ik wist wat dat betekende.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 4 september 2012, document V10-01, inhoudende als verklaring van [getuige 18] onder meer:
Ik heb middels telefonische acquisitie aandelen verkocht. Dat heb ik twee of drie jaar gedaan vanuit [plaats] . Het bedrijf heette eerst [E] , later is dat [F] geworden. [medeverdachte 1] had mij gevraagd daar te gaan werken. Ik heb de volgende fondsen verkocht: [D] , [C] . Soms kregen we, de verkopers, nadere informatie van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] was een soort stille vennoot bij [E] en [F] . Hij ging over de centjes. [medeverdachte 1] was degene die alles regelde in Duitsland.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 4 september 2012, document V10-03, inhoudende als verklaring van [getuige 18] onder meer:
Ik verkocht de aandelen op basis van de informatie die mij door [medeverdachte 1] en [betrokkene 11] werd verteld. De inhoud van de brochures en nieuwsbrieven werd samengesteld door [medeverdachte 1] .
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 22 augustus 2019, onder meer inhoudende als de door [getuige 18] afgelegde verklaring:
[medeverdachte 1] was eindverantwoordelijke voor het verschaffen van informatie aan ons.
• [getuige 19]
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2022 inhoudende de verklaring van de [getuige 19] :
Dat wij bestaande aandelen verkochten wist ik niet. Ik ben altijd overtuigd geweest van hetgeen ons verteld is en dat is dat wij emissies verkochten. Wij vertelden de beleggers dat er een aandelenemissie was. Het geld zou ten goede van het bedrijf komen. Dat lijkt mij ook logisch als je zegt dat er sprake is van een aandelenemissie. Ik dacht dat het geld ten goede kwam aan het bedrijf. Dat is ons verteld door [medeverdachte 1] , dat het om een aandelenemissie ging. Tegen klanten vertelde ik dat er sprake was van een emissie en dat het geld naar het bedrijf zou gaan. Ik heb nooit een prospectus gelezen.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 18 november 2013, document V22-02, inhoudende als verklaring van [getuige 19] onder meer:
Door [E] zijn aandelen [C] verkocht en [D] . [E] en [F] kochten bellijsten. Door de verkopers werden de bellijsten afgewerkt. Naar aanleiding van het telefoongesprek werd een brochure gestuurd. Daarna werd er een terugbelafspraak gemaakt. Tijdens dit gesprek werden eventuele vragen van de koper beantwoord. Indien een klant daarna wilde kopen, dan werden door de afdeling compliance de benodigde papieren opgemaakt en naar de klant gezonden, die ze ondertekend terug moest sturen. Indien een klant een persoon van het bedrijf in levende lijve wilde zien, dan werd een afspraak gemaakt met de buitendienst. De verkoopmedewerkers kregen productinformatie en verkooptraining van de verkoopleiders. In ieder geval [getuige 18] heeft als verkoopleider bij [E] en [F] gewerkt.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 november 2013, document V22-07, inhoudende als verklaring van [getuige 19] onder meer:
Ik heb aandelen verkocht van [C] . De informatie over de onderneming en de aandelen kreeg ik van [verdachte] , medewerker van de klantenservice van [E] en later [F] , en van [medeverdachte 1] .
De verkoop van aandelen [D] is van start gegaan in 2005.
De informatie over de onderneming en de aandelen kreeg ik van dezelfde personen als bij [C] .
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 november 2013, document V22-08, inhoudende als verklaring van [getuige 19] onder meer:
Bij de verkoop van aandelen [C] en [D] hebben we de klanten verteld dat het om een aandelenemissie ging en dat de opbrengst van de verkoop naar de onderneming ging om te kunnen uitbreiden.
• [benadeelde 10]
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 26 november 2019, onder meer inhoudende als de door [benadeelde 10] afgelegde verklaring:
Ik heb gewerkt bij [F] . Dat was om en nabij de periode 2005-2007. De informatie over het product die ik klanten telefonisch verstrekte, kreeg ik van [verdachte] aan de hand van de brochures die er over het product waren en ook een stukje eigen kennis die ik had van de producten. Qua producten herinner ik mij een Australische houtkapfirma en een Zuid-Afrikaanse firma in de wijn.
Een losbladig proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris van 6 februari 2018, onder meer inhoudende als de door [betrokkene 11] afgelegde verklaring:
Ik ken de namen [getuige 18] , [betrokkene 4] en [verdachte] van mijn werk in [plaats] . Ik werkte volgens mij voor [F] . Uit mijn hoofd heb ik daar twee jaar ofzo gewerkt. Ik deed de telefonische verkoop. Dat hield in het benaderen van particulieren voor aandelen/investeringen. Ik moest die mensen vragen of ze interesse hadden. Zo ja, dan kregen ze een pakketje post: een brief en een brochure. Ik belde uitsluitend naar Nederlanders. Ik zat op de belafdeling.
En dan was er de achterkant. Daar zaten mensen die zich bezig hielden met reeds bestaande klanten. [verdachte] en [betrokkene 4] zaten op die afdeling. Zij werden ‘loaders’ genoemd, van laden. Mijn taak was het om het af te wikkelen tot het eerste akkoord en daarna gooide ik het letterlijk over de schutting. Dan ging het naar de andere afdeling, naar de ‘loaders’.

Onderzoek gegevens AFM

Een proces-verbaal informatie over verstrekte AFM vergunningen van 22 januari 2015, Document AH-038ae inhoudende als bevindingen van [betrokkene 15] onder meer:
Op 20 januari 2015 ontving ik een e-mail, met als bijlage een brief van de AFM. De brief is gedagtekend 19 januari 2015. Volgens deze brief beschikt [verdachte] niet over een door de AFM verstrekte vergunning en heeft hij hier ook nooit over beschikt.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een e-mailbericht van 22 maart 2013, document D-524 onder meer inhoudende:
De [medeverdachte 1] , [B] B.V. en [S] hebben geen van allen over een vergunning van de AFM beschikt.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 februari 2020, inhoudende (blad 4 en 6):
De 50%-afspraak tussen [S] , [B] BV en [DD] , genoemd in D-429, daarvan was ik op de hoogte. Dit was een afspraak tussen [betrokkene 14] en [medeverdachte 1] . Ik ben later als verkoper toegetreden tot die overeenkomst. Ik ging de verkoop doen.
Ik kreeg 22,5% over de verkoop van de aandelen in [A] AG waarbij ik betrokken was.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een Vereinbarung d.d. 7 oktober 2009 (D-429) onder meer inhoudende:
Vereinbarung zwischen [S] GmbH (nachfolgend [S] ) und [B] BV (nachfolgend [B] )
1. [S] ist Aktionär der [A] AG. (...)
2. [medeverdachte 1] hat zusammen mit seinem Geschäftspartner [verdachte] für [S] ein Konzept für den Verkauf von Aktien der [A] AG in den Niederlanden entwickelt. Dieses Konzept begründet unter anderem die Einrichtung eines eigenen Büros der [S] sowie die Durchführung van Aktienverkäufen über das Internet mittels Angestellten der [S] . Der Verkauf der Aktien an niederländische Staatsbürger erfolgt nach dem Konzept über einen Rechtsanwalt als Treuhändler, an dem die Kaufpreise überwiesen werden und der dies eerst an [S] weiterleitet, nachdem seitens der [A] AG dei Bestätigung vorliegt, wonach die Käufer als Aktionäire im Aktienbuch eingetragen sind.
(...).
3. Als Gegenleistung für die Entwicklung des Verkaufskönzeptes erhällt [B] eine Vergütung in Höhe von 50% der vereinbarten und bezahlten Kaufpreis aus jedem Aktienverkauf.
4. Die Vergütung von [verdachte] erfolgt zwischen [B] und [verdachte] .
Ondertekend op 7 oktober 2009 door [S] en [B] .
De verklaring van de [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 februari 2020 inhoudende (pag. 4):
Ik en [B] bv zijn één. Bij de aandelen [A] AG werd de [medeverdachte 7] begeleid door mij. Ik zou mij inspannen voor de verkoop van de aandelen [A] AG. Het idee was dat ik een team van agenten zou gaan samenstellen. Ik heb [A] AG bij [medeverdachte 7] geïntroduceerd. Als de verkopers verkochten, dan kreeg ik het afgesproken geld en dan betaalde ik de verkopers.”
Het eerste middel: de (partiële) verjaring van feit 4
De klacht
10. Het eerste middel bevat de klacht dat het recht tot strafvordering voor wat betreft de transacties van feit 4, voor zover meer dan twaalf jaar vóór indiening van de schriftuur c.q. de datum van het arrest van de Hoge Raad gepleegd, inmiddels door verjaring is vervallen.
Het oordeel van het hof
11. Over de verjaring van het onder 4 ten laste gelegde heeft het hof overwogen:

Verjaring feit 4; Wet op het financieel toezicht (Wft)
In de periode waarop de tenlastelegging ziet, stond op overtreding van het bepaalde in artikel 2:96 Wft een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Dit brengt mee dat op grond van het bepaalde in artikel 70 Wetboek van Strafrecht (Sr) een verjaringstermijn van zes jaren geldt. Uit artikel 72, tweede lid Sr volgt dat het recht tot strafvervolging, ondanks stuiting, vervalt na het verstrijken van een periode die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. Dat betekent in dit geval een absolute verjaring na twaalf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen.
Dit heeft tot gevolg dat slechts voor de feiten die zich na twaalf jaren voorafgaand aan de dag van de uitspraak van dit arrest hebben voorgedaan, dus vanaf 14 juli 2011, het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Het openbaar ministerie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van feiten die zich voorafgaand aan die datum hebben voorgedaan. [5]
12. Dienovereenkomstig heeft het hof het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, voor zover het ten laste gelegde feiten betreft van vóór 14 juli 2011. [6]
13. Onder 4 heeft het hof ten laste van de verdachte bewezen verklaard (ik herhaal) dat:

hij in de periode van 14 juli 2011 tot en met 30 juni 2013, in Nederland en in Duitsland, opzettelijk, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, in Nederland beleggingsdiensten heeft verleend, door het verkopen van aandelen in [A] AG aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2]”. [7]
14. Ter motivering van de bewezenverklaring heeft het hof onder meer het volgende overwogen:

Feit 4. Handelen zonder vergunning [A]
Het hof neemt over de hieronder weergegeven overwegingen van de rechtbank (vonnis pagina 13) en maakt die overwegingen tot de zijne.
"Ingevolge het eerste lid van deze bepaling (hof: artikel 2:96 Wft) is het … verboden in Nederland zonder een daartoe door de AFM verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen. Onder het verlenen van een beleggingsdienst wordt blijkens artikel 1:1 Wft onder andere verstaan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten (sub a) en het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten (sub d). Uit hoofde van hetzelfde artikel worden als financiële instrumenten onder meer effecten aangemerkt en omvat de definitie van effecten mede verhandelbare aandelen en daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen. De aandelen in [A] zijn derhalve aan te merken als financiële instrumenten in de zin van de Wft."
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de beleggers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geadviseerd heeft aandelen [A] AG te kopen. Daarmee heeft hij beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verricht in de zin van het bepaalde in artikel 2:96 Wft.
[verdachte] wist dat dit gebeurde zonder de vereiste vergunning (D-257). Echter, anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de rol van [verdachte] bij het benaderen van andere beleggers door collega-verkopers onvoldoende substantieel geweest om hem als medepleger te kunnen kwalificeren. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder 4. ten laste gelegde feit. Gelet op het aantal bewezen beleggingsactiviteiten is voorts niet bewezen dat [verdachte] hiervan een gewoonte heeft gemaakt.” [8]
15. Ter motivering van de opgelegde straf heeft het hof voor zover relevant overwogen:

Voor wat betreft het bewezenverklaarde onder feit 4 primair, het Wft-feit, geldt als bijzonderheid dat de nog aan de orde zijnde feiten binnenkort zullen verjaren. Indien [verdachte] beroep in cassatie zou instellen, zou de Hoge Raad moeten concluderen dat de bewezenverklaarde feiten (dan wel een gedeelte daarvan) zijn verjaard en zou hij de zaak moeten terugwijzen naar het hof. Om dit te voorkomen, en te bevorderen dat de Hoge Raad in voorkomend geval de zaak zelf kan afdoen, en in het voordeel van [verdachte] , zal het hof om redenen van doelmatigheid bij de strafoplegging geen rekening houden met het onder 4 primair bewezenverklaarde. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit geldt voor het onder 4 primair bewezenverklaarde, maar niet voor het onder 7 bewezenverklaarde. [9]
De verjaringsregeling, voor zover toepasselijk
16. Artikel 2:96 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) luidt sedert 1 november 2007: “
Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.” Artikel 1 onder 2° van de Wet op de economische delicten (WED) bepaalde ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde delicten (en ook thans nog) dat als economisch delict heeft te gelden: overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens (onder meer) artikel 2:96 Wft. Artikel 2 lid 1 WED, zoals dat sedert 16 maart 2005 geldt, bepaalt dat de economische delicten die zijn bedoeld in artikel 1 onder 2° misdrijven betreffen voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Artikel 6 lid 1 onder 2° bepaalde ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde delicten (en ook thans nog) dat in geval van ‘een ander misdrijf’ (dan bedoeld in artikel 1 onder 1° of in artikel 1a onder 1° WED; dus onder meer in geval van opzettelijk begane overtredingen van het voorschrift van artikel 2:96 lid 1 Wft) een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren kon worden opgelegd.
17. Artikel 70 lid 1 Sr bepaalt (zoals ook ten tijde van het bewezen verklaarde) dat het recht tot strafvordering voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld door verjaring in zes jaren vervalt. Artikel 72 lid 1 Sr bepaalt sedert 1 januari 2006 dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde, en dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van misdrijven – zo vervolgt lid 2 van artikel 72 Sr – indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. In geval van de opzettelijke overtreding van artikel 2:96 lid 1 Wft, begaan in de periode van 14 juli 2011 tot en met 30 juni 2013, bedraagt de zogeheten ‘absolute verjaringstermijn’ dus twaalf jaren. Het is déze verjaringstermijn waarop de steller van het middel zich beroept. Ingevolge artikel 72 lid 2 jo artikel 71 Sr vangt deze verjaringstermijn (evenals de oorspronkelijke verjaringstermijn) aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd.
De bespreking van het middel
18. Naar mede uit de kwalificatie van het onder 4 bewezen verklaarde valt op te maken, heeft het hof het onder 4 ten laste gelegde aangemerkt als een geval van meerdaadse samenloop (en dus
nietals één voortdurend delict). Tegen dit oordeel wordt in cassatie niet opgekomen, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Dit betekent dat voor ieder afzonderlijk deelfeit waaruit het ten laste gelegde is samengesteld de ‘absolute verjaringstermijn’ is aangevangen op de dag na die waarop het betreffende deelfeit is gepleegd.
19. Het voorgaande brengt mee dat het middel terecht en op goede gronden is voorgesteld. Voor zover de onder 4 ten laste gelegde feiten méér dan twaalf jaren vóór de datum waarop de Hoge Raad uitspraak doet zijn begaan, kan de Hoge Raad naar aanleiding van het middel vaststellen dat de verjaring is ingetreden en in zoverre zelf het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de feiten onder 4 niet-ontvankelijk verklaren.
20. Gelet op ’s hofs hierboven onder randnummer 15 weergegeven strafmaatoverweging (die het belang van de verdachte bij het succes van dit middel in hoge mate relativeert) is er bovendien geen reden voor terugwijzing van de zaak.
21. Het middel is op zichzelf terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren voor zover de onder 4 ten laste gelegde feiten méér dan twaalf jaren vóór de datum waarop de Hoge Raad uitspraak doet, zijn begaan.
Het tweede middel: de bewezenverklaring van feit 4
Het middel en de toelichting erop
22. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, dan wel op onbegrijpelijke c.q. onvoldoende gemotiveerde wijze tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde is gekomen. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
23. De eerste deelklacht houdt in dat de bewezenverklaring van feit 4 niet wordt gedragen door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Enkel de bewijsmiddelen genoemd onder het kopje ‘onderzoek gegevens AFM’ hebben – naast feit 7 – betrekking op feit 4 en uit deze bewijsmiddelen blijkt niet van daadwerkelijke verkoop van de aandelen in [A] AG door de verdachte aan de beleggers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
24. De tweede deelklacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet is opgetreden als zelfstandig ondernemer, maar dat hij handelingen heeft verricht namens de Duitse vennootschap [S] Vermögensverwaltung GmbH. Dit betekent dat in dat geval niet de verdachte maar de Duitse vennootschap diende te beschikken over een AFM-vergunning. De bewezenverklaring wordt dan ook niet gedragen door de gebezigde bewijsmiddelen, aldus de steller van het middel.
25. De derde deelklacht behelst de klacht dat de bewezen verklaarde verkoop niet valt te rijmen met de overweging
“dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de beleggers [benadeelde 1] en [benadeelde 2]geadviseerd heeftaandelen [A] AG te kopen” (onderstreping mijnerzijds). Namens de verdachte is naar voren gebracht dat hooguit sprake is geweest van het verstrekken van informatie over aandelen in [A] AG aan potentieel geïnteresseerde beleggers en niet van het verkopen van aandelen dan wel het betrokken zijn bij het plaatsen, doorgeven dan wel uitvoeren van orders. Dat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte beleggingsdiensten heeft verleend door het
verkopenvan aandelen in [A] AG is dan ook onbegrijpelijk. Het enkele geven van advies over een eventuele aankoop valt immers niet (zonder meer) onder ‘het verlenen van een beleggingsdienst’ als bedoeld in artikel 2:96 Wft en wordt evenmin bestreken door de in dat artikellid bedoelde vergunningsplicht. Verder komt de term ‘verkopen’ niet voor in de Wft en kan dit niet zonder meer gelijk worden gesteld aan het plaatsen, doorgeven dan wel uitvoeren van orders, bij welke gedragingen de verdachte overigens geen betrokkenheid heeft gehad. Door het bewezen verklaarde ‘verkopen van aandelen’ te kwalificeren als het ‘verlenen van beleggingsdiensten’ heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
26. Tot slot wordt opgemerkt dat niet zonder meer begrijpelijk is dat het hof heeft overwogen dat
“ [verdachte] wist dat dit gebeurde zonder de vereiste vergunning (D-257)”, nu document D-257 een brief van de AFM aan de FIOD betreft waarbij niet is gebleken dat de inhoud van deze brief betrekking heeft op de verdachte of op een aan hem gelieerde entiteit en evenmin dat deze brief ziet op een vergunning in verband met aandelen in [A] AG, aldus de steller van het middel.
De bespreking van het middel
27. Onder feit 4 is de verdachte ten laste gelegd dat:
“hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 juli 2011 tot en met 5 november 2013, te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland en/of te [plaats] en/of (elders) in België en/of te [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Duitsland en/of te [plaats] en/of (elders) in Zwitserland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, in en/of vanuit Nederland beleggingsdiensten heeft verleend en/of beleggingsactiviteiten heeft verricht, door het verkopen en/of aanbieden, en/althans doen aanbieden en/of doen verkopen, van aandelen in [A] AG aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een (aantal) (andere) belegger(s)/perso(o)n(en),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van het vorenbedoeld misdrijf een gewoonte heeft/hebben gemaakt;”
28. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezen verklaard (ik herhaal) dat:
“hij in de periode van 14 juli 2011 tot en met 30 juni 2013, in Nederland en in Duitsland, opzettelijk, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, in Nederland beleggingsdiensten heeft verleend, door het verkopen van aandelen in [A] AG aan R. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .”
29. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 2:96 lid 1 Wft. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘verlenen van beleggingsdiensten’ is gebruikt in de betekenis die dit begrip heeft in dit artikel. Daarbij moet acht worden geslagen op de definitiebepalingen van artikel 1:1 (oud) Wft. Artikel 2:96 lid 1 Wft luidt als volgt:
“Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.”
30. Onder ‘verlenen van een beleggingsdienst’ werd ten tijde van het ten laste gelegde volgens artikel 1:1 (oud) Wft verstaan:
a.in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;
b.in de uitoefening van beroep of bedrijf voor rekening van die cliënten uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten;
c.beheren van een individueel vermogen;
d.in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;
e.in de uitoefening van beroep of bedrijf overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 met plaatsingsgarantie;
f.in de uitoefening van beroep of bedrijf plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 zonder plaatsingsgarantie;”
31. De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4 luiden als volgt:

Feit 4. Handelen zonder vergunning [A]
Het hof neemt over de hieronder weergegeven overwegingen van de rechtbank (vonnis pagina 13) en maakt die overwegingen tot de zijne.
"Ingevolge het eerste lid van deze bepaling (hof: artikel 2:96 Wft) is het … verboden in Nederland zonder een daartoe door de AFM verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen. Onder het verlenen van een beleggingsdienst wordt blijkens artikel 1:1 Wft onder andere verstaan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten (sub a) en het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten (sub d). Uit hoofde van hetzelfde artikel worden als financiële instrumenten onder meer effecten aangemerkt en omvat de definitie van effecten mede verhandelbare aandelen en daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen. De aandelen in [A] zijn derhalve aan te merken als financiële instrumenten in de zin van de Wft."
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de beleggers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geadviseerd heeft aandelen [A] AG te kopen. Daarmee heeft hij beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verricht in de zin van het bepaalde in artikel 2:96 Wft.
[verdachte] wist dat dit gebeurde zonder de vereiste vergunning (D-257). Echter, anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de rol van [verdachte] bij het benaderen van andere beleggers door collega-verkopers onvoldoende substantieel geweest om hem als medepleger te kunnen kwalificeren. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder 4. ten laste gelegde feit. Gelet op het aantal bewezen beleggingsactiviteiten is voorts niet bewezen dat [verdachte] hiervan een gewoonte heeft gemaakt.” [10]
32. De bewijsoverwegingen wijzen uit dat het hof voor wat betreft de feitelijke omschrijving van de door de verdachte verleende ‘beleggingsdiensten’ heeft gemikt op
“in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten”,als bedoeld onder d in de definitie van ‘verlenen van een beleggingsdienst’ in artikel 1:1 (oud) Wft. Het hof stelt immers vast dat de verdachte de beleggers heeft geadviseerd aandelen [A] AG te kopen. Niettemin heeft het hof uitsluitend bewezen verklaard dat de verdachte aandelen [A] AG heeft verkocht.
33. Het “
in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten” (als effecten) [11] kan m.i. echter niet gelijkgesteld worden met het
verkopenvan financiële instrumenten, terwijl het verkopen van financiële instrumenten ook anderszins niet zonder meer onder ‘verlenen van een beleggingsdienst’ als bedoeld in artikel 2:96 jo Wft artikel 1:1 (oud) Wft kan worden geschaard. [12] Wat deze cassatieklacht in essentie blootlegt is dat het hof zich geconfronteerd zag met een tenlastelegging waarvan de bewoordingen “
(doen) verkopen en/of (doen) aanbieden van aandelen” niet corresponderen met de nauwkeurig vastgelegde nomenclatuur van de Wft, waarin begrippen als ‘verlenen van een beleggingsdienst’ van een specifieke betekenis zijn voorzien. [13] In zoverre is de derde deelklacht van het middel terecht voorgesteld. De kwalificatie van het bewezen verklaarde gaat mank.
34. Voor herstel zie ik geen ruimte. De opsteller ervan heeft de tenlastelegging wat betreft de feitelijke omschrijving van de verleende beleggingsdiensten beperkt tot “
(doen) verkopen en/of (doen) aanbieden van aandelen” (in [A] AG). Ik meen dat die omschrijving
nietkan worden aangemerkt als een in principe overbodige specificatie van de ten laste gelegde gedraging (welke specificatie zo nodig uit de bewezenverklaring kan worden geëlimineerd zonder dat zulks afbreuk hoeft te doen aan de bewezenverklaring op zich).
35. Voor zover nog van belang merk ik op dat de tweede deelklacht, te weten dat niet de verdachte maar de Duitse vennootschap [S] Vermögensverwaltung GmbH diende te beschikken over een door de AFM verleende vergunning, eraan voorbijgaat dat het hof niet heeft vastgesteld – en ook
niet heeft hoeven vaststellen– op welke natuurlijke persoon of op welke rechtspersoon de vergunningsplicht precies rustte. Waar het om gaat is dat een beleggingsdienst of beleggingsactiviteit – zonder vergunning – is verleend c.q. is verricht. Dit heeft het hof inderdaad uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. In zoverre faalt het middel.
36. Niettemin is ook het tweede middel dus terecht voorgesteld. Dit dient te leiden tot vernietiging van de beslissingen over het onder 4 ten laste gelegde (maar niet tot vernietiging ten aanzien van de strafoplegging). Wegens de bij het eerste middel besproken verjaringskwestie heeft de verdachte sowieso geen belang bij terugwijzing van de zaak. Na terugwijzing rest het hof immers niks anders dan het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens de tegen die tijd in volle omvang ingetreden verjaring. Voor zover het eerste middel hiertoe niet reeds in volle omvang zou leiden, stel ik de Hoge Raad om louter praktische redenen voor het Openbaar Ministerie naar aanleiding van het tweede middel ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvordering van het onder 4 ten laste gelegde.
Het derde middel: de bewezenverklaring van feit 7
Het middel en de toelichting erop
37. Het derde middel bevat klachten over de bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
38. De eerste deelklacht houdt in dat de verdachte ‘enkel’ in beeld is geweest in twee separate periodes, te weten (1) in de periode juli 2004 – juli 2006 (in het kader van de activiteiten van de organisatie van [E] / [F] bij de verkoop van de aandelen [C] en [D] ) en (2) in de periode vanaf juli 2011 tot en met 30 juni 2013 (in het kader van overtreding van artikel 2:96 Wft). Gelet op de lange tijdspanne tussen deze twee periodes en gelet op het grote verschil in de aard en ernst van de verweten misdrijven (te weten oplichting en valsheid in geschrift versus overtreding van artikel 2:96 lid 1 Wft) kan niet worden gesteld dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode “
van 1 juli 2004 tot en met 30 juni2013” deel heeft uitgemaakt van één criminele organisatie. Over een substantieel deel van de ten laste gelegde periode ontbreekt het duurzame en gestructureerde karakter van enig samenwerkingsverband tussen de verdachte en de anderen bij het plegen van misdrijven, aldus de steller van het middel. Bovendien heeft de verdachte zich in de periode juli 2011 tot en met 30 juni 2013 enkel schuldig gemaakt aan één misdrijf, te weten overtreding van artikel 2:96 Wft, en is hij voor de afzonderlijk ten laste gelegde oplichting en valsheid en geschrift met betrekking tot de aandelen [A] en de vrijwillige CO2-emissierechten vrijgesproken. Nu voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie het plegen van meer dan één misdrijf vereist is , is er geen bewijs dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie over de gehele bewezen verklaarde periode (maar is er ‘slechts’ bewijs voor zijn deelneming over de periode juli 2004 tot en met juli 2006), aldus begrijp ik de steller van het middel.
39. De tweede deelklacht heeft betrekking op het oogmerk van de organisatie op het plegen van oplichting en valsheid en geschrift voor wat betreft het deeldossier [E] / [F] . De verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting en valsheid en geschrift ten aanzien van de verkoop van de aandelen [C] en [D] (feit 1 en 2), onder andere doordat niet duidelijk was op welk moment de verdachte op de hoogte was van de verschillen tussen de inhoud van de brochure en van het prospectus. Dit maakt het volgens de steller van het middel onbegrijpelijk dat het hof wel tot een bewezenverklaring van deelneming aan de criminele organisatie met betrekking tot de verkoop van de aandelen [C] en [D] in de periode van 1 juli 2004 tot en met 25 juli 2006 komt, nu het goed mogelijk is dat de verdachte op de hoogte raakte van de inhoudelijke verschillen tussen de brochure en het prospectus op enig moment na het beëindigen van de activiteiten van de organisatie [E] / [F] in juli 2006 (en het feit dat de verdachte hiervan tijdens zijn werkzaamheden bij [E] / [F] op de hoogte was niet volgt uit de door het hof aangehaalde verklaring van de verdachte). Indien de verdachte van de verschillen op de hoogte raakte na het beëindigen van de activiteiten van [E] / [F] , kan dit niet [plaats] tot een bewezenverklaring van deelneming aan de activiteiten van [E] / [F] in een eerder gelegen periode tot en met 25 juli 2006. Gelet daarop is de bewezenverklaring volgens de steller van het middel dan ook onvoldoende begrijpelijk.
40. De derde deelklacht heeft betrekking op het onderdeel dat is bewezen verklaard dat de criminele organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten – onder meer – het plegen van het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten in Nederland zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:96 lid 1 Wft. De verdachte is veroordeeld voor het afzonderlijk ten laste gelegde overtreden van artikel 2:96 lid 1 Wft als pleger (feit 4) en is daarbij vrijgesproken van de ten laste gelegde deelnemingsvorm van het medeplegen. De vrijspraak voor het medeplegen staat haaks op de bewezenverklaring van deelneming aan een duurzaam en gestructureerd crimineel samenwerkingsverband. Gelet op ’s hofs overwegingen met betrekking tot feit 4 is dan ook niet voldaan aan de voorwaarde dat de verdachte behoort tot een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en is evenmin voldaan aan het vereiste van het hebben van een aandeel in dan wel het ondersteunen van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De verdachte heeft immers als pleger geheel zelfstandig contact gehad met de twee beleggers die in de bewezenverklaring van feit 4 zijn opgenomen. Bovendien wordt ’s hofs stelling dat de verdachte wist van het verkopen zonder de vereiste vergunning door anderen [14] niet ondersteund door enig bewijsmiddel, aldus de steller van het middel.
Deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr
41. Artikel 140 lid 1 Sr luidt als volgt:
“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
42. ‘ ‘Deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan worden aangenomen indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Het samenwerkingsverband – de ‘organisatie’ – kenmerkt zich door een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het kan gaan om natuurlijke personen en rechtspersonen. Daarbij is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is .
De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is .
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. [15]
De bespreking van het middel
43. Voor wat betreft de eerste deelklacht merk ik op dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat in de bewezen verklaarde periode sprake is geweest van één organisatie in de zin van artikel 140 Sr met een zekere duurzaamheid en structuur. Daarbij heeft [medeverdachte 1] deze organisatie gedurende de gehele periode geleid en
“speelde[hij]
een rol bij alle elkaar in tijd opvolgende strafbare activiteiten, te weten allereerst de verkoop van de aandelen [C] / [D] , vervolgens de verkoop van de aandelen [R] en [A] en daarna de verkoop van de vrijwillige CO2 emissierechten”,waarbij
“voor de overige deelnemers[DA: waaronder de verdachte]
geldt dat zij aan een dan wel meer van die activiteiten (boilerrooms) die hierna in de tijd geplaatst worden, hebben deelgenomen”, aldus citeer ik het hof.
44. Dat de verdachte blijkens de bewijsoverwegingen en de gebezigde bewijsmiddelen op verschillende momenten gedurende de bewezen verklaarde periode aan het criminele samenwerkingsverband heeft deelgenomen en het overtreden van het verbod van artikel 2:96 lid 1 Wft in aard en ernst verschilt van de misdrijven oplichting en valsheid in geschrift, doet niet af aan het bestaan
gedurende de gehele bewezen verklaarde periodevan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, terwijl dit samenwerkingsverband het oogmerk had tot het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten in Nederland zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:96 lid 1 Wft. In zoverre faalt de eerste deelklacht.
45. Met de eerste deelklacht wordt bovendien de stelling betrokken dat de verdachte zich in de periode van 14 juli 2011 tot en met 30 juni 2013 heeft schuldig gemaakt aan slechts één misdrijf, te weten overtreding van het verbod van artikel 2:96 lid 1 Wft, aangezien hij voor de afzonderlijk ten laste gelegde oplichting en valsheid en geschrift met betrekking tot de aandelen [A] en de vrijwillige CO2-emissierechten is vrijgesproken (als gevolg waarvan er geen bewijs zou zijn dat de verdachte gedurende de gehele bewezen verklaarde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie nu voor een bewezenverklaring het plegen van meer dan één misdrijf is vereist). Ik merk op dat de steller van het middel daarmee miskent dat voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr vereist is dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (welk oogmerk tot het plegen van misdrijven moet blijken uit de bewijsvoering). Wat betreft de verdachte kan dit oogmerk tot het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten in Nederland zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:96 lid 1 Wft genoegzaam uit de bewijsvoering worden afgeleid. Daarbij wijs ik in het bijzonder op de elkaar in tijd opvolgende strafbare activiteiten (de afzonderlijke ‘boilerrooms’) waaraan telkens [medeverdachte 1] leiding heeft gegeven. Datzelfde geldt voor verdachte’s aandeel in c.q. ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van dit oogmerk, zowel met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de verkoop van de aandelen in [C] en [D] als met betrekking tot de verkoop van de aandelen in [A] AG. Daarmee faalt de eerste deelklacht in alle onderdelen.
46. Met betrekking tot de tweede deelklacht merk ik het volgende op. Voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr is , zoals hiervoor uiteengezet, vereist dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband (de ‘organisatie’) en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Dat oogmerk is in de onderhavige zaak gericht op het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk verlenen van beleggingsdiensten in Nederland zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft, welke misdrijven nauw met elkaar verband houden. Uit de bewijsvoering, waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 en 4 februari 2020 en de verklaringen van verscheidene beleggers in de aandelen [C] en/of [D] , volgt dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode werkzaamheden verrichtte voor [E] / [F] , te weten het verkopen van de aandelen [C] en/of [D] . Het hof heeft daaruit kunnen afleiden dat de verdachte met deze werkzaamheden een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteuning heeft geboden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van voornoemd oogmerk van de organisatie en daarmee dat sprake is van ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr. Dat de verdachte is vrijgesproken van de oplichting en valsheid en geschrift (feit 1 en 2) ten aanzien van de verkoop van de aandelen [C] en [D] maakt dit, mede gelet op de redenen daarvoor, niet anders. Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is immers voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Uit de bewijsvoering, meer in het bijzonder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 en 4 februari 2020, kan worden afgeleid dat hij in de bewezen verklaarde periode wist van de inhoudelijke verschillen tussen beide documenten en daarmee dat hij wist dat de organisatie het plegen van voornoemde misdrijven tot oogmerk had. Ook deze deelklacht faalt.
47. De derde deelklacht faalt eveneens. Ten aanzien van het verlenen van beleggingsdiensten zonder vergunning met betrekking tot aandelen in [A] AG aan andere beleggers dan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is het hof van oordeel dat de rol van de verdachte bij het benaderen van deze andere beleggers door collega-verkopers onvoldoende substantieel is geweest om te kunnen spreken van medeplegen. [16] Dat de rol van de verdachte bij het benaderen van de andere beleggers door collega-verkopers onvoldoende substantieel is geweest doet echter niet af aan het feit dat het hof m.i. uit de bewijsvoering heeft kunnen afleiden dat gedurende de bewezen verklaarde periode sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur met [medeverdachte 1] als leider, waaraan de verdachte op verschillende momenten – waaronder bij de verkoop van aandelen [A] AG – heeft deelgenomen in de zin van artikel 140 Sr.
48. Het middel faalt dan ook in alle onderdelen.
Slotsom
49. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
50. Het eerste en het tweede middel zijn terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren.
51. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
52. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover dat betreft de beslissingen over de onder 4 ten laste gelegde feiten en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van het onder 4 ten laste gelegde en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Arrest hof, p. 31.
2.15-OPV-001, p. 10
3.[...]
4.15-OPV-001, 26
5.Arrest hof, p. 2.
6.Arrest hof, p. 34.
7.Arrest hof, p. 30.
8.Arrest hof, p. 21.
9.Arrest hof, p. 32. Het hof rept hier kennelijk abusievelijk (een copy-paste-vergissing) van het onder 4 “
10.Arrest hof, p. 21.
11.Zie de definitie van het begrip ‘financieel instrument’ in art. 1:1 (oud) Wft.
12.Voor de volledigheid: het verkopen van effecten kan onder omstandigheden worden gerubriceerd onder ‘verrichten van een beleggingsactiviteit’ (met name ‘in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening’), maar dat is in deze zaak vrij duidelijk niet aan de orde.
13.In dit verband wijs ik erop dat ook de term ‘aanbieden’ in artikel 1:1 Wft van een specifieke betekenis is voorzien, maar dat die betrekking heeft op doen van een voldoende bepaald voorstel met betrekking tot met name andere financiële producten dan financiële instrumenten.
14.Zie arrest hof, p. 30.
15.Zie HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969,
16.Zie de bewijsoverwegingen van het hof met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde; arrest hof, p. 21.