Conclusie
1.Inleiding
2.Het middel
moethouden met de persoon van de verdachte (voor zover sprake is van bijzondere en voor die beoordeling relevante eigenschappen). [5]
rechtvaardigingvormen om vuurwapens aan te schaffen en voorhanden te hebben. Aangevoerd wordt dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, omdat psychische overmacht een schulduitsluitingsgrond is en geen rechtvaardigingsgrond.
De tweede deelklachthoudt in dat verband in dat het oordeel van het hof dat niet onomwonden uit het verweer van de raadsman kan worden afgeleid dat de politie onvoldoende gedaan heeft om het gevoel van veiligheid van de verdachte te verbeteren, ontoereikend is gemotiveerd en dat hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de stelling van de verdachte – dat de aanschaf van de vuurwapens de enige manier was om zichzelf en haar gezin te beschermen – wordt verworpen. Daartoe voeren de stellers van het middel aan dat de raadsman uitvoerig, onderbouwd en uitdrukkelijk heeft toegelicht waaruit de dreiging bestond en hoe de politie is tekort geschoten in het beveiligen van de verdachte.
ten derdedat het hof geen rekening heeft gehouden met de persoonlijkheid van de verdachte bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht. Het hof had volgens de stellers van het middel in het bijzonder de door de liquidatie van haar ex-partner ontstane PTSS moeten meewegen.
de verdachte(cursivering D.P.) als gevolg daarvan geen weerstand kon en behoefde te bieden aan de drang om zich te voorzien van vuurwapens ter bescherming van haarzelf”. Deze overweging moet gezien het voorgaande zo worden begrepen dat het hof (terecht) heeft beoordeeld wat mocht worden verwacht van
deze verdachte, die leed aan PTSS (en depressieve klachten).