4.3Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank heeft, in navolging van de verdediging, geconcludeerd dat de aangeefster wisselend heeft verklaard. Zij heeft de verdachte mede op basis van deze conclusie vrijgesproken.
Het hof zal hierna de vraag beantwoorden of deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en zal daartoe bezien of de verklaringen van de aangeefster op hoofdlijnen en ten aanzien van relevante details consistent en voldoende concreet zijn. Daarbij zal het hof tevens aandacht besteden aan de door de verdediging gestelde inconsistenties.
Het hof overweegt als volgt.
Aanvangsdatum prostitutie
Aangeefster heeft ten aanzien van het moment waarop zij gedwongen in de prostitutie is gegaan op 5 maart 2020 verklaard dat zij kort voordat de verdachte vast kwam te zitten al eens een paar keer betaalde seks had. In het daarop volgende verhoor op 16 april 2020 heeft zij verklaard dat ze niet precies weet wanneer de eerste keer is geweest. Zij verklaart dat het een korte periode was nadat de verdachte haar bij het zogeheten swingerstel had achtergelaten. Verder heeft zij verklaard dat zij vaginale klachten had nadat zij bij het swingerstel was geweest, dat ze nadien naar de huisarts is geweest en dat korte tijd daarna de eerste keer was dat zij betaalde seks had. Uit het dossier volgt dat zij op 18 en 20 april 2017 bij de huisarts is geweest voor vaginale klachten. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat de eerste keer betaalde seks voor de zomervakantie van 2017 was en dat het swingen plaatsvond vóór de eerste keer waarop betaalde seks plaatsvond.
Het hof stelt vast dat de aangeefster het moment waarop zij met betaalde seks is begonnen relateert aan het ‘swingerstel [plaats] ’ en het bezoek aan de huisarts. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen op dit punt -anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en door de raadsman is bepleit - consistent, gedetailleerd en (dus) als betrouwbaar aan te merken, in het bijzonder gelet op deze gedetailleerde en concreet aangeduide ankerpunten. Het bezoek aan de huisarts vindt bovendien steun in het dossier. Daar komt nog bij dat de verdachte in hoger beroep belangrijke punten uit de verklaringen van aangeefster heeft bevestigd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat de eerste keer betaalde seks heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een gesprek met het stel in [plaats] , dat [betrokkene 1] de eerste was die voor seks met aangeefster betaalde en dat hij reeds voor de Zomervakantie van 2017 langs kwam. Tevens heeft de verdachte bevestigd dat aangeefster na een bezoek aan het stel in [plaats] pijn ondervond aan haar vagina en dat zij hiervoor naar de huisarts is gegaan. De enkele omstandigheid dat in het verslag van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de prostitutie vanaf 2015 zou hebben plaatsgevonden maakt dan ook niet, mede in aanmerking genomen het globale en oriënterende karakter van dit gesprek,, dat haar overige verklaringen - die uitgebreider en gedetailleerder zijn - op dit punt als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Aanleiding en overwicht verdachte op aangeefster
Tijdens het informatieve gesprek heeft aangeefster gezegd dat zij geen klanten durfde te weigeren uit angst voor woedeaanvallen van de verdachte. Op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar op een gemene manier heeft beïnvloed om dingen te doen die ze niet wilde. Aangeefster heeft verder verklaard dat ze altijd bang was en daarom niet om hulp kon vragen, dat de verdachte dreigde dat hij alles naar buiten zou brengen en dat aangeefster alles kwijt zou raken, waaronder haar kind. De verdachte maakte aangeefster mentaal zo gestoord door op haar in te praten en tegen haar te schreeuwen en haar te vernederen, aldus aangeefster. Op de vraag van de politieambtenaren om ‘het geweld’ nader te omschrijven, heeft aangeefster geantwoord dat de verdachte haar duwde of bij haar arm vastpakte, maar dat hij haar nooit een klap heeft gegeven. Bij het verhoor op 23 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat ze verslaafd was en dat de verdachte zo tegen de vader van [betrokkene 2] en haar ouders kon zeggen dat ze aan de drank en aan de cocaïne was. De verdachte schroomde niet om haar zwart te maken en hij zei altijd tegen haar: ik ga [instelling] bellen dat je gestoord bent en dat hij [betrokkene 3] (de vader van [betrokkene 2] ) zou bellen. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat dingen genormaliseerd werden en dat de verdachte haar onder druk zette. Hij zei dan: als je stopt komt je familie het te weten, [instelling] en raak je je kind kwijt. De verdachte dreigde veel, gaf haar zo veel angst dat ze daarom gewoon deed wat haar werd gevraagd. Aangeefster heeft verder verklaard dat als ze dan betaalde seks had gehad en de verdachte weer drugs had, hij weer rustig was tegen haar. Als zij dat niet deed dan werd ze gek gemaakt door de verdachte. Hij was dan "terror", aldus aangeefster. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar wekelijks sloeg en daarbij toegelicht dat dit seksgerelateerd was.
Het hof ziet in de verklaringen over de aanleiding om gedwongen de prostitutie in te gaan en het overwicht dat de verdachte blijkens haar verklaringen over haar had een consistente lijn die in de kern erin bestaat dat de aangeefster bang voor hem was, dat hij haar verbaal de baas was en dat hij telkens dreigde met het openbaar maken van de prostitutie en alcoholverslaving waardoor zij in ieder geval haar kind kwijt zou raken. Dat aangeefster bang voor de verdachte was en dat deze haar verbaal de baas was vindt steun in de meldingen die bij woningcorporatie [A] zijn gedaan door buurtbewoners en die het hof- zoals hierna zal blijken - gebruikt voor het bewijs. Ook is steun te vinden in het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2019 dat het hof voor het bewijs gebruikt. Anders dan de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat aangeefster niet inconsistent heeft verklaard over de vraag of de verdachte fysiek geweld gebruikte. Uit het politieverhoor blijkt immers dat aangeefster uit de context en het verloop van het verhoor kon opmaken dat haar werd gevraagd welk geweld de verdachte gebruikte om haar aan te zetten tot het uitvoeren van de prostitutiewerkzaamheden, terwijl zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris doelde op slaan in het kader van seks met de verdachte. Overigens heeft de verdachte ook zelf verklaard dat hij en de aangeefster aan SM deden. Het hof acht de verklaringen gelet op het voorgaande ook op dit punt betrouwbaar.
Advertentie en contact met klanten
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de verdachte een advertentie had gemaakt en de afspraken met mannen regelde voor een half uur. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte op de [internetsite 1] een advertentie had gezet en bij de [internetsite 2] een profiel had aangemaakt. Zij heeft verder verklaard dat ze allebei seksafspraken maakten en dat zij € 50,00 vroeg voor een halfuur. Bij het verhoor op 16 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte een advertentie had gemaakt bij [internetsite 1] , de verdachte een profiel had aangemaakt bij [internetsite 2] en dat - als haar specifiek wordt gevraagd hoe het precies ging met het maken van seksafspraken nu zij op 5 maart 2020 had verklaard dat beiden dat deden - de verdachte achter de computer zat voor het maken van afspraken en dat aangeefster de telefoon opnam met haar werknaam. Daarna heeft zij meer in detail verklaard over het verloop van het contact met klanten; de verdachte nam de telefoon op en op enig moment kreeg aangeefster de telefoon om te vertellen wie zij was. De afspraak was dan al gemaakt en het bedrag was afgesproken. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat op [internetsite 2] een chatgesprek werd geopend en de verdachte zei: ‘Hier is de telefoon. Als je gebeld wordt, vertel je wat je doet’. De verdachte sprak dan met de man af.
De verklaringen van aangeefster op dit punt zijn in overwegende mate consistent en met elkaar in overeenstemming. Uit de verklaringen volgt dat de verdachte de advertenties (waaronder een profiel bij [internetsite 2] ) aanmaakte en dat het initiatief voor het contact met klanten bij de verdachte lag. Er was ook een rol voor haar weggelegd in het contact met de klanten, maar de verdachte had daarbij de leidende rol, hetgeen in overeenstemming is met geluidsfragmenten die in het dossier zijn beschreven en het hof - zoals hierna zal blijken - voor het bewijs gebruikt. Het hof acht de verklaringen van aangeefster ook op dit punt betrouwbaar.
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de aangeefster voor € 50,00 moest doen wat de klant wilde, meestal zonder condoom. De verdachte bepaalde wanneer en hoe lang er gewerkt moest worden. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat zij € 50,00 vroeg voor een half uur, dat de verdachte de mannen (beneden bij de flat) ophaalde en mee naar boven nam waarna de verdachte het geld in ontvangst nam en daarna wegging en aangeefster met de man alleen liet. Verder heeft zij verklaard dat ‘alles kon’ en dat aangeefster dat samen met de verdachte bepaalde. Uiteindelijk bepaalde de klant wat er gebeurde en de aangeefster nam nooit het initiatief. Zij liet het altijd aan anderen over. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de mannen vroegen wat er allemaal mogelijk was en er dan werd gezegd wat ze allemaal met haar konden doen. Voor betaalde seks kwam er vaak een man voor een half uur en deze betaalde € 50,00 aan de verdachte. Er werd altijd aan de verdachte betaald. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte tegen haar zei: doe gewoon je ding, de meeste gangbare dingen zijn “orale seks, naar bed gaan, zonder condoom en dat doe je". Dat was in samenspraak met aangeefster want de rest wilde zij niet doen.
Ook op dit punt zijn de verklaringen van aangeefster in overwegende mate consistent en het hof ziet daarom ook hier geen aanleiding haar verklaringen in zoverre onbetrouwbaar te achten. Weliswaar staat in het proces-verbaal van het informatieve gesprek dat aangeefster moest doen wat de klant wilde, terwijl zij op 5 maart 2020 en bij de rechter-commissaris verklaarde dat zij samen met de verdachte bepaalde wat zij met de klanten deed. Het hof is echter van oordeel dat dit - door de verdediging benadrukte - verschil niet maakt dat haar verklaringen op dit punt onbetrouwbaar zijn, nu deze laatste twee verklaringen uitgebreider, gedetailleerder en wel consistent zijn.
Gelet op de consistentie in de verklaringen van aangeefster op deze essentiële onderdelen en de gedetailleerdheid ervan acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en is het hof van oordeel dat deze kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De overige onderdelen van de verklaringen van aangeefster waarop de raadsman bij pleidooi is ingegaan - en die in het voorgaande niet reeds besproken zijn - en die inconsistenties zouden bevatten zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang. Dat geldt ook voor de inconsistentie die volgens de rechtbank was te constateren rond het bezoek aan het swingerstel in [plaats] . Aangeefster verklaarde op 5 maart 2020 dat ze daar door de verdachte zou zijn ‘achtergelaten’ terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij er zelf voor koos om te blijven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is de geluidsopname van het verhoor van aangeefster op 5 maart 2020 op dit specifieke moment beluisterd. Daaruit volgt dat zijzelf niet de woorden ‘achtergelaten’ heeft gebruikt, maar heeft verklaard dat zij toen bij die mensen is gebleven. Van enige inconsistentie is geen sprake en zelfs indien daar sprake van zou zijn is dat naar het oordeel van het hof van zeer beperkte betekenis. Het hof gaat ook aan de overige gestelde inconsistenties voorbij gelet op de ondergeschiktheid daarvan. Deze kunnen naar het oordeel van het hof gezien die zeer beperkte betekenis en relevantie geen afbreuk doen . aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster op de essentiële onderdelen.
Het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt wordt verworpen.
Het hof overweegt dat de te hanteren maatstaven, voor zover van toepassing bij de beoordeling van de onderdelen van de tenlastelegging waarvan niet zal worden vrijgesproken, als volgt luiden.
Voor het bewijs van door “misbruik” handelen is toereikend dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer waaruit het overwicht is voortgevloeid, dan wel verondersteld moet worden te zijn voortgevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een kwetsbare positie van het slachtoffer.
Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de impliciet veronderstelde uitbuiting, te weten in de vorm van oogmerk van die uitbuiting. Daarvoor is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Voorts is van belang dat het geen zelfstandig vereiste is dat het initiatief tot verlening van de seksuele diensten van de verdachte is uitgegaan. Evenmin hoeft te worden vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie – d.w.z. een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer op enig moment de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken, betekent bovendien niet dat van zo'n situatie geen sprake kan zijn geweest.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', hetgeen volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel is van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die deze voor het betrokken slachtoffer hebben meegebracht en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte is behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Voorts merkt het hof op dat de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr genoemde omstandigheden, zoals opgenomen in het tweede onderdeel van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr, uit de bewijsvoering dienen te blijken. Zoals hierna in dit arrest zal worden overwogen en geconcludeerd, is daarvan, ook al zijn niet al deze omstandigheden verwoord in de bewezenverklaring, in de onderhavige strafzaak sprake. De wetgever heeft bij dit onderdeel van de delictsomschrijving primair het oog gehad op de pleger die een derde uitbuit onder door een ander in het leven geroepen omstandigheden maar de strafbepaling heeft niet uitsluitend op zodanige situatie betrekking.
Het zesde onderdeel van het eerste lid van art. 273f Sr stelt het profijt trekken uit de uitbuiting van een ander strafbaar. Voor een bewezenverklaring van dit misdrijf is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander.
Namens de verdachte is in de kern betoogd dat van de aangeefster mede het initiatief is uitgegaan en dat de keuze voor prostitutiewerkzaamheden mede, al dan niet in samenspraak met de verdachte, door haar is gemaakt. Daarnaast is naar voren gebracht dat de verdachte ook in uitvoerende zin bij een deel van de seksuele handelingen betrokken is geweest, mede doordat afspraken deels het karakter hadden van afspraken om te “swingen” (waarbij stellen elkaar ontmoeten met het oog op seks en ruil van partners) en te "wappen" (waarbij singles en stellen elkaar ontmoeten met het oog op gezamenlijk gebruik van drugs en mogelijk ook voor seks). Dit zou, zo begrijpt het hof de raadsman, afbreuk doen aan de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten. Onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven maatstaven is het hof van oordeel dat de stellingen van de verdediging niet tot die bepleite conclusie kunnen leiden.”
Bespreking van het middel