Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.Het middel
Beklag
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klager, die door de rechtbank Noord-Holland niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag over de opheffing van beslag op verschillende voorwerpen. De rechtbank had op 17 juli 2023 beslist dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij afstand had gedaan van een aantal in beslag genomen voorwerpen. De klager heeft op 24 juli 2023 cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, L. Stolk-Hogeterp, één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel is gericht tegen de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring. De conclusie van de procureur-generaal, P.M. Frielink, is dat het middel terecht is voorgesteld en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 februari 2023 zijn er op grond van artikel 94 Sv 43 voorwerpen in beslag genomen bij de klager. De klager heeft afstand gedaan van een aantal van deze voorwerpen, waardoor hij niet langer als belanghebbende kan worden beschouwd voor die specifieke voorwerpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag op deze voorwerpen is beëindigd en dat de klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag. De procureur-generaal heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de voorwerpen die nog niet aan de klager zijn teruggegeven, omdat de klager niet op de hoogte was gesteld van de beslissing van de officier van justitie om deze voorwerpen aan een ander terug te geven. De conclusie is dat de klager in zijn cassatieberoep gedeeltelijk ontvankelijk moet worden verklaard en dat de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling van het beklag.