ECLI:NL:PHR:2025:604

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
23/03064
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van klager tegen niet-ontvankelijkverklaring in beklag omtrent in beslag genomen voorwerpen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klager, die door de rechtbank Noord-Holland niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag over de opheffing van beslag op verschillende voorwerpen. De rechtbank had op 17 juli 2023 beslist dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij afstand had gedaan van een aantal in beslag genomen voorwerpen. De klager heeft op 24 juli 2023 cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, L. Stolk-Hogeterp, één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel is gericht tegen de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring. De conclusie van de procureur-generaal, P.M. Frielink, is dat het middel terecht is voorgesteld en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 februari 2023 zijn er op grond van artikel 94 Sv 43 voorwerpen in beslag genomen bij de klager. De klager heeft afstand gedaan van een aantal van deze voorwerpen, waardoor hij niet langer als belanghebbende kan worden beschouwd voor die specifieke voorwerpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag op deze voorwerpen is beëindigd en dat de klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag. De procureur-generaal heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de voorwerpen die nog niet aan de klager zijn teruggegeven, omdat de klager niet op de hoogte was gesteld van de beslissing van de officier van justitie om deze voorwerpen aan een ander terug te geven. De conclusie is dat de klager in zijn cassatieberoep gedeeltelijk ontvankelijk moet worden verklaard en dat de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling van het beklag.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03064 B
Zitting27 mei 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking van 17 juli 2023 (parketnr. 15-138202-23) de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn op grond van art. 552a Sv ingediende beklag, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van de onder hem in beslag genomen voorwerpen.
1.2
Het cassatieberoep is op 24 juli 2023 ingesteld namens de klager. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat is gericht tegen (de motivering van) de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beklag.
1.3
Het middel is terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Uit de stukken van het geding blijkt dat op 1 februari 2023 onder de klager op grond van art. 94 Sv 43 voorwerpen in beslag zijn genomen. De klager heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 1 en 7 (nationale paspoorten van de Verenigde Staten van Amerika respectievelijk Ghana) schriftelijk verklaard dat die hem toebehoren en dat hij daarvan afstand doet. De officier van justitie heeft gelast dat met die voorwerpen wordt gehandeld als ware die onttrokken aan het verkeer. Daarmee is het beslag op die voorwerpen beëindigd (art. 134 lid 2, aanhef en onder b, Sv in verbinding met art. 116 lid 2, aanhef en onder c, Sv).
2.2
De klager heeft voorts schriftelijk verklaard afstand te doen van de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 12, 17-19, 21 (creditcards), 40 (visum) en 41 (geboortebewijs), zodat die voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Die omstandigheid brengt met zich mee dat de klager voor wat betreft die voorwerpen niet langer kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van art. 552a lid 1 Sv. [1]
2.3
De in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 2-6 (instapkaarten en mobiele telefoons), 29-31 (simkaart, USB-stick en harde schijf), 33 (bewijs van een overboeking), 38-39 (formulier van de Ghanese immigratiedienst en vliegticket) en 43 (droogstempel) zijn teruggegeven aan de klager. Daarmee is het beslag op deze voorwerpen ook beëindigd (art. 134 lid 2, aanhef en onder a, Sv).
2.4
Gelet op het voorgaande moet de klager niet-ontvankelijk worden verklaard in het cassatieberoep voor zover dat ook betrekking heeft op de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 1-7, 12, 17-19, 21, 29-31, 33, 38-41 en 43.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt – in samenhang bezien met de toelichting daarop – geklaagd dat de rechtbank de klager ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de in de bestreden beschikking genoemde voorwerpen door de officier van justitie zijn teruggegeven aan een ander dan de klager, terwijl de officier van justitie geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 116 lid 3 Sv.
De procesgang
3.2
Chronologisch is de zaak – voor zover daarvan blijkt uit de in cassatie ter beschikking staande stukken – als volgt verlopen.
3.3
Op 1 februari 2023 zijn onder de klager in verband met een verdenking van het voorhanden hebben/gebruikmaken van een vals nationaal paspoort van de Verenigde Staten van Amerika (art. 231 lid 2 Sr) op grond van art. 94 Sv verscheidene voorwerpen in beslag genomen.
3.4
Op 24 april 2023 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de in beslag genomen voorwerpen.
3.5
Op 3 juli 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank het klaagschrift van de klager behandeld. Het proces-verbaal van deze raadkamerzitting houdt het volgende in:
“De klager deelt mee:
[naam 1] was mijn eerdere naam.
(…)
De rechter deelt mee dat aan de orde is het klaagschrift ex artikel 552a Sv en dat niet geheel duidelijk is op welke goederen nog beslag rust.
De raadsvrouw deelt mee:
Ik heb een en ander uitgezocht.
De documenten onder de nummers 32, 38 en 42 heeft cliënt legaal verkregen, maar er is geen noodzaak deze te behouden met betrekking tot zijn veiligheid in Nederland. Van deze documenten wil cliënt vrijwillig afstand doen.
Op de debitcards (nummers 9 tot en met 28) staat geld, dat cliënt door middel van werken heeft verkregen. Die documenten behoren cliënt toe.
Document nummer 34, het vaccinatiebewijs, behoort cliënt toe.
De rijbewijzen (documenten nummers 35, 36 en 37) vertonen volgens de KMar geen kenmerken van valsheid en/of vervalsing. Eén van de rijbewijzen, verstrekt door de staat New York, staat op naam van [naam 1] . Client heeft zojuist daarover verklaard. Dat is de naam die hij ten tijde van de asielaanvraag in de Verenigde Staten had. Het volgende rijbewijs (geldig van 2014-2018) staat op naam van [klager] . Cliënt hoefde deze beide oude rijbewijzen niet in te leveren en wil ze graag terug. Het is een bevestiging dat hij eerder de naam [naam 1] had en daarna [klager] . Het derde rijbewijs (geldig van 2018-2026) heeft cliënt nodig om in Nederland te mogen rijden. Voor omzetting naar een Nederlands rijbewijs heeft cliënt de Amerikaanse rijbewijzen nodig.
(…)
De rechter deelt mee dat zich in het dossier een document bevindt inhoudende de beslissing van de officier van justitie dat alle documenten (debitcards, ID-bewijs, vaccinatiebewijs, rijbewijzen, etc.) aan de uitgevende instantie moeten worden teruggegeven (pagina 64, nummering digitale dossier). Zij verzoekt de officier van justitie en de verdediging dit document te betrekken bij het bepalen van een standpunt.
De officier van justitie voert – zakelijk weergegeven – als volgt het woord:
De klager is met valse documenten uit de Verenigde Staten en uit Ghana naar Nederland gekomen en heeft hier asiel aangevraagd. Ten tijde van de asielaanvraag mag niet worden vervolgd. Volgens mij is op die asielaanvraag nog niet beslist. Als dat wel zo is, dan zou ik daar graag documenten van zien.
De debitcards en andere kaarten zijn inmiddels allemaal terug naar de instanties van uitgifte. Ik verzoek u daarom de klager niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het vaccinatiebewijs en de rijbewijzen is het mij bovendien te onduidelijk wie de klager nu precies is. Over de identiteit van de klager en de asielstatus zou eerst meer duidelijkheid moeten worden verkregen.
De raadsvrouw voert – zakelijk weergegeven – als volgt het woord ter verdediging:
Ik ben niet de raadsvrouw in de asielprocedure, ik kan u op dit moment geen documenten tonen.
Ik kan nu niet verifiëren of alle documenten zijn teruggestuurd naar de uitgevende instanties. Indien dat het geval is, dan ligt er geen beslag meer.
De klager deelt mee:
Ik ben in shock vanwege de mededeling dat mijn rijbewijzen zijn teruggestuurd naar Amerika. Ik heb een document van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten waaruit blijkt dat mijn naam veranderd is. Anders had ik hier geen asielaanvraag kunnen doen. Blijkbaar is de beslissing om alle documenten terug te sturen naar de instanties van uitgifte genomen buiten mijn aanwezigheid. Ik had verwacht dat we vandaag over die documenten zouden kunnen praten.
3.6
De beslissing van de officier van justitie waarnaar de rechter op de raadkamerzitting verwijst, houdt in: [2]
“Beslissing officier van justitie
Te ondernemen actie : Volgnummer(s) :
[X] Teruggeven aan : Afgevende instantie 8-9-10-11-13-14-15-16-20-22-23-24-25-26-
27-28-32-34-35-36-37-38-42
(…)
Schiphol(plaats), ________________(datum)
De officier van justitie,
(zie mail [naam 2] )
voor deze
(handtekening)
(Naam & handtekening) [naam 3] (Stempel OVJ/Arrondissement)”
3.7
De bestreden beschikking houdt in:

Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 08 Visa creditcard [nummer 1]
- 09 Visa creditcard [nummer 2]
- 010 Visa creditcard [nummer 3] op naam van [naam 1]
- 011 Visa creditcard [nummer 4]
- 012 Visa creditcard [nummer 5]
- 013 Visa creditcard [nummer 6]
- 014 Visa creditcard [nummer 7]
- 015 Visa creditcard [nummer 8]
- 016 Visa creditcard [nummer 9]
- 020 Creditcard mastercard [nummer 10]
- 022 Creditcard mastercard [nummer 11]
- 023 Creditcard mastercard. [nummer 12]
- 024 Creditcard mastercard [nummer 13]
- 025 Creditcard mastercard [nummer 14]
- 026 Creditcard mastercard [nummer 15]
- 027 Creditcard American Express [nummer 16]
- 028 Creditcard JCpenney [nummer 17]
- 032 Identiteitskaart, uitgifteland Ghana, [documentnummer 1]
- 034 Vaccinatiebewijs
- 035 Rijbewijs, uitgifteland Verenigde Staten van Amerika, [nummer 18]
- 036 Rijbewijs, uitgifteland Verenigde Staten van Amerika, [nummer 19]
- 037 Rijbewijs, uitgifteland Verenigde Staten van Amerika, [nummer 19]
- 038 Formulier Ghana lminigration Service, voorzien van Amerikaans paspoortnummer
- 042 Geboortebewijs [naam 1] , datum afgifte 18 januari 2022, [documentnummer 2] .
Door en namens de klager is aangevoerd dat het niet gaat om creditkaarten, maar debitkaarten, waarop door de klager (of het bedrijf van klagers vader) geld is gestort. De verlopen bankpassen hebben emotionele waarde voor klager. De verlopen rijbewijzen, uitgegeven door de Verenigde Staten van Amerika, zijn van belang in verband met de naamswijziging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren nu alle documenten zijn geretourneerd naar de uitgevende instanties.
Voor het nemen van enige andere beslissing is het onduidelijk wie de klager nu precies is en bovendien is nog geen beslissing op de asielaanvraag bekend, aldus de officier van justitie.
Beoordeling
(…)
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat het beslag gelegd op grond van artikel 94 Sv op bovengenoemde documenten reeds is beëindigd omdat alle documenten zijn teruggegeven aan de afgevende instanties blijkens de mededeling op pagina 64 van het (digitale) dossier. De rechtbank zal de klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Beslissing
De rechtbank verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beklag.”
Het juridisch kader
3.8
Op grond van art. 116 lid 1 Sv doet het Openbaar Ministerie het in beslag genomen voorwerp teruggeven aan de beslagene (in het onderhavige geval de klager), zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In uitzondering op deze hoofdregel kan het Openbaar Ministerie op grond van art. 116 lid 3 Sv beslissen het in beslag genomen voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt of, als deze nog niet bekend is, tot bewaring van het voorwerp voor deze nog onbekende rechthebbende. Deze beslissingen kunnen worden genomen zonder dat de beslagene een afstandsverklaring als bedoeld in art. 116 lid 2 Sv heeft afgelegd. Wel is vereist dat het Openbaar Ministerie zijn voornemen tot teruggave of bewaring van het in beslag genomen voorwerp vooraf aan de beslagene mededeelt, zodat de beslagene zich over die voorgenomen beslissing kan beklagen. De beslagene heeft, gerekend vanaf de dag van de kennisgeving, veertien dagen de tijd om zo’n beklag in te dienen overeenkomstig art. 552a Sv. Gedurende die veertien dagen mag de voorgenomen beslissing van het Openbaar Ministerie niet ten uitvoer worden gelegd. Indien tijdig beklag is gedaan, vindt geen tenuitvoerlegging plaats totdat het beklag onherroepelijk ongegrond is verklaard. Een door de klager tijdig ingesteld cassatieberoep als bedoeld in art. 552d lid 2 Sv tegen een beschikking op grond van art. 552a Sv, waarbij een door de klager ingesteld beklag als bedoeld in art. 116 lid 3 Sv ongegrond is verklaard, schorst de uitvoerbaarheid van de beschikking (art. 6:1:16 Sv). [3]
3.9
Als het Openbaar Ministerie het in beslag genomen voorwerp heeft teruggegeven aan een ander dan de beslagene zonder de beslagene vooraf op de hoogte te hebben gesteld van zijn voornemen tot die beslissing, wordt het ervoor gehouden dat het beklag van de beslagene het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 lid 1 Sv het in beslag genomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet heeft plaatsgevonden. [4]
De bespreking van het middel
3.1
De rechtbank heeft overwogen dat het beklag strekt tot teruggave aan de klager van de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 8-16, 20, 22-28, 32, 34-38 en 42. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat blijkens de mededeling op pagina 64 van het (digitale) dossier de bovengenoemde voorwerpen zijn teruggegeven aan de afgevende instanties, zodat het beslag op die voorwerpen is beëindigd. [5]
3.11
In cassatie komt het aan op de vraag of het Openbaar Ministerie toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 116 lid 3 Sv.
3.12
De mededeling waarnaar de rechtbank verwijst, betreft een ongedateerde beslissing van de officier van justitie om de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 8-11, 13-16, 20, 22-28, 32, 34-38 en 42 terug te geven aan de afgevende instanties. De beslissing is namens de officier van justitie ondertekend door hulpofficier van justitie [naam 3] . In het ondertekeningsveld is met de hand geschreven “zie mail [naam 2] ”. Het betreffende e-mailbericht heb ik niet aangetroffen bij de gedingstukken, zodat de inhoud daarvan mij onbekend is. Hoe dan ook kan de beslissing van de officier van justitie niet worden aangemerkt als een kennisgeving als bedoeld in art. 116 lid 3 Sv aan de klager van het voornemen tot teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander dan de klager. Zo’n kennisgeving heb ik ook niet aangetroffen bij de gedingstukken. Dat betekent dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat de klager een dergelijke kennisgeving niet heeft gehad. In dat verband merk ik nog op dat uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 3 juli 2023 kan worden afgeleid dat de klager ‘in shock was’ vanwege de mededeling dat zijn rijbewijzen zijn teruggestuurd naar Amerika, dat de beslissing om alle documenten terug te sturen naar de afgevende instanties is genomen zonder zijn medeweten en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn beklag inhoudelijk zou worden behandeld.
3.13
Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag van de klager het rechtskarakter heeft van een beklag over het voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 lid 1 Sv de in beslag genomen voorwerpen te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene (klager), alsof deze teruggave nog niet heeft plaatsgevonden (zie randnr. 3.9). De rechtbank heeft dit, blijkens de motivering van haar beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag, miskend.
3.14
Overigens merk ik op dat de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag voor zover dat betrekking heeft op de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 12 en 38. De klager heeft namelijk afstand gedaan van het voorwerp met het volgnummer 12, zodat hij ten aanzien daarvan niet meer als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan worden aangemerkt (zie randnr. 2.2). Het voorwerp met volgnummer 38 is aan de klager teruggegeven, zodat het beslag daarop is beëindigd (zie randnr. 2.3).

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot
- niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep voor zover dat mede betrekking heeft op de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 1-7, 12, 17-19, 21, 29-31, 33, 38-41 en 43;
- vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag voor zover dat betrekking heeft op de in beslag genomen voorwerpen met de volgnummers 8-11, 13-16, 20, 22-28, 32, 34-37 en 42, en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.HR 1 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8776, rov. 3.4 en HR 23 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8258, rov. 3.4.
2.Hoewel de beslissing van de officier van justitie inhoudt dat ook het voorwerp met volgnummer 38 wordt teruggegeven aan de afgevende instantie, blijkt uit het loopproces-verbaal dat dit voorwerp is teruggegeven aan de klager.
3.Zie ook P.S. Lambertina in T&C Strafvordering, art. 116 Sv, aant. 11, onder a (online, actueel tot en met 1 september 2024) en J. Wöretshofer in Melai/Groenhuijsen, art. 116 Sv, aant. 10 (online, actueel tot en met 1 februari 2003).
4.HR 30 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2480,
5.Anders dan de rechtbank overweegt, blijkt uit de gedingstukken dat het in beslag genomen voorwerp met volgnummer 38 is teruggegeven aan de klager en niet aan een ander dan de klager.