Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel
feit 2
bezwaarlijk worden afgeleid” dat de verdachte “
weet hoe hoog de stroomrekening is en wat er al is betaald en hoeveel er nog moet worden betaald,” aldus de steller van het middel. Het gegeven dat de verdachte op vragen met betrekking tot de stroomrekening antwoordt dat hij dit aan zijn vader moet vragen, leidt ertoe dat de verdachte “
er zelf geen kennis van (heeft)”. Daarbij gaat het hier, volgens de steller van het middel, overigens om een “
eenmalig verzoek met betrekking tot een kennelijke stroomrekening” (waarvan uit het gebezigde bewijs niet zonder meer volgt dat deze ziet op de onderhavige hennepkwekerij) en niet om een “
patroon” van het betalen van stroomrekeningen waaruit iets zou kunnen worden afgeleid in het kader van de vraag of sprake is van (medeplegen van) diefstal van elektriciteit.
[medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of ergens af kunnen spreken en of dat hij geld voor de stroomrekening heeft of dat zijn vader al terug is. [medeverdachte 2] zegt dat zijn vader allang terug is en gaat het gelijk aan zijn vader vragen. Voor de stroom is het 4 keer 120. 3 keer heeft [medeverdachte 1] al betaald en de laatste moet nog betaald worden.”
het niet anders (kan) zijn dan dat de verdachte wist dat stroom illegaal werd afgenomen” (ondanks het summiere karakter van de bewijsvoering) niet onbegrijpelijk. Dat het hof in het midden heeft gelaten of sprake is van een “
patroon” of een “
eenmalig verzoek met betrekking tot een kennelijke stroomrekening” doet daar niet aan af.
op zichzelfniet impliceert dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. [4] Voor het bewijs van het medeplegen van diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij is het dus onvoldoende dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt. Als echter kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, dan kan daaruit in de regel wel worden afgeleid dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte die diefstal dus heeft medegepleegd. [5] Die diefstal verdient dan wel zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. Dit heeft het hof (in navolging van de rechtbank) in de bewijsconstructie c.q. in zijn nadere bewijsoverwegingen niet miskend. Het oordeel van het hof is dan ook toereikend gemotiveerd.