ECLI:NL:PHR:2025:634

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
1 juni 2025
Zaaknummer
24/01522
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met dodelijke afloop en cassatieprocedure

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1963, in eerste aanleg vrijgesproken van zware mishandeling die de dood ten gevolge heeft gehad. Echter, het gerechtshof Den Haag heeft op 18 april 2024 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij acht middelen van cassatie zijn voorgesteld. De middelen bevatten onder andere bewijsklachten en een klacht over de schending van het recht op hoor- en wederhoor. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat de bewijsklachten falen, omdat deze afstuiten op de waarderingsvrijheid van de feitenrechter. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het recht op hoor- en wederhoor niet is geschonden, aangezien de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geen gronden gevonden die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding geven. De zaak betreft ernstige feiten van geweld, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, wat heeft geleid tot diens overlijden op 25 januari 2017.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/01522

Zitting3 juni 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is – nadat hij in eerste aanleg door de rechtbank integraal was vrijgesproken van het hem tenlastegelegde – bij arrest van 18 april 2024 door het gerechtshof Den Haag wegens "zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftig maanden, met aftrek van voorarrest. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.R. Mantz, advocaat in Voorburg, heeft acht middelen van cassatie voorgesteld. [2]
1.3
Deze cassatiemiddelen zijn niet altijd eenvoudig te duiden. De schriftuur bevat in feite één doorlopend betoog waarom uit het dossier volgt dat niet de verdachte het feit heeft gepleegd maar de [medeverdachte 1] , al dan niet met hulp van de [medeverdachte 2] . Hoewel de steller van het middel schrijft zich te realiseren dat de Hoge Raad geen feitenrechter is, lijkt hij daarmee toch de aard van de toets in cassatie te miskennen. Verder bevat de schriftuur de stelling dat het openbaar ministerie door de zaken tegen deze twee getuigen te seponeren de beoordeling van de zaak zodanig heeft beïnvloed dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces.
1.4
Hierna zal ik ingaan op de middelen zoals ik deze begrijp. Met de steller van het middel meen ik dat een groot deel van de middelen zich leent voor gezamenlijke bespreking. Omdat het gaat om bewijsklachten, zal ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof weergeven.

De bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof

2.
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 24 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware bloeding in het hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.”
2.2
Dit oordeel berust op de volgende bewijsoverwegingen (met weglating van voetnoten):

Inleiding
Op dinsdag 24 januari 2017, omstreeks 17:52 uur werd er gebeld naar de meldkamer van de ambulancedienst regio Den Haag, via het alarmnummer 112. De melder, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), verklaarde dat er een vrouw in de woning aan de [a-straat 1] lag die niet meer aanspreekbaar was en onregelmatig adem haalde. Op de achtergrond was geschreeuw te horen van een man waarvan is gebleken dat het de verdachte was. De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en troffen het [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan. Zij was bewusteloos, had allerlei blauwe plekken over haar gehele lichaam, een bebloede lip en een opgezwollen hoofd. [slachtoffer] had een snurkende ademhaling en een licht kloppende hartslag. Nadat zij naar de hal was verplaatst werd de AED aangesloten en bleek er geen hartslag waargenomen te kunnen worden, waarop werd begonnen met reanimeren. Vervolgens is [slachtoffer] naar het ziekenhuis vervoerd. Op 25 januari 2017 omstreeks 07:20 uur is zij in het HAGAZiekenhuis in Den Haag overleden.
Dr. [betrokkene 1] , als arts en patholoog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut heeft de doodsoorzaak onderzocht en in haar rapport het volgende vermeld:
“Ten aanzien van het intreden van de dood wordt het volgende gesteld:
- Het ingewerkt hevig uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd heeft geleid tot ernstig hoofdletsel met kneuzingen (contusies) meerdere uren voor het overlijden ontstaan en passend bij het moment van reanimatiebehoeftig worden circa 13 uren voorafgaand aan het overlijden, hersenschade, vochtophoping (hersenoedeem) en herseninklemming. Dit heeft geleid tot een reanimatiebehoeftige toestand, noodzaak tot hospitalisatie, een slechte prognose waarop is besloten tot een palliatief beleid en detubatie, waarop de dood is ingetreden circa 13 uren later. Het oude (minimaal 1-2 weken voorafgaande aan het overlijden) opgelopen subduraal hematoom in het hoofd en een recent component (een re-bleed of een kort voor reanimatiebehoeftig worden opgetreden bloeding) waren bij leven opgelopen door tenminste 1 maal opgelopen eerdere inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd zoals door vallen, slaan kan zijn veroorzaakt en kan een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd.
- Voorts waren er bevindingen passend bij doorgemaakt geweld op de hals/nek (ligatuurstrangulatie, al dan niet in combinatie met manuele strangulatie). Als gevolg van geweld op de hals kunnen effecten van zuurstofgebrek en/of hartritmestoornissen (reflex cardiac arrest) zijn ontstaan, hetgeen kan hebben bijgedragen aan de neurologische schade en dus een medeoorzaak voor het intreden van de dood of een, bijdrage aan het overlijden hebben opgeleverd.
- Er waren letsels aan de mond/lippen/neus, die indien ze door smoren zijn opgeleverd, bijgedragen kunnen hebben aan zuurstofgebrek in de hersenen en uiteindelijk overlijden.
- De letsels aan de romp kunnen, indien ze voorafgaande aan de reanimatie zijn opgeleverd, hebben geleid tot ademhalingsbeperking en zuurstofgebrek en daarmee een bijdrage hebben geleverd aan het uiteindelijk- overlijden."
In de woning van de verdachte waar het onderhavige gebeuren heeft plaatsgevonden, waren op 24 en 25 januari 2017 verschillende personen aanwezig. In eerste instantie waren dat de verdachte, [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de woning op 24 januari rond 07.15 uur verlaten. Na haar vertrek bleven de verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte 2] in de woning achter.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich -al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen- schuldig heeft gemaakt aan het primair (impliciet primair of subsidiair) tenlastegelegde of aan het subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt verdediging: alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig de overgelegde en in het strafdossier gevoegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken dient te worden. De verdediging heeft hierbij een alternatief scenario geschetst dat inhoudt - samengevat weergegeven - dat niet de verdachte, maar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het letsel hebben toegebracht ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt het hof tot de volgende vaststelling van hetgeen zich op 24 januari 2017 in de woning van de verdachte aan de Leyweg in [plaats] heeft voorgedaan.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwamen in de nacht van 23 op 24 januari 2017 op bezoek bij de verdachte en het slachtoffer in de woning van de verdachte. Er ontstonden in de vroege ochtend van 24 januari 2017 discussies en ruzies in de woning.
[slachtoffer] is omstreeks 06:00 uur naar de buurtsupermarkt [A] gegaan om een fles wodka te kopen, waarna zij weer terug is gegaan naar de woning. Het hof stelt vast dat uit niets is gebleken dat zij op dat moment al zichtbaar letsel had.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij kort nadat zij met [medeverdachte 2] in de woning was aangekomen, ruzie kreeg met [slachtoffer] . Als onderdeel van die ruzie is [slachtoffer] door [medeverdachte 1] in het gezicht gespuugd en heeft [medeverdachte 1] water in het gezicht van [slachtoffer] gegooid. De verdachte heeft [medeverdachte 1] toen een klap gegeven, waardoor zij van schrik in haar broek heeft geplast en naar de wc is gegaan. Toen zij terug kwam van de wc vertelde [medeverdachte 2] dat verdachte haar in haar vinger had gebeten, waarna [medeverdachte 1] naar verdachte toe wilde lopen en vervolgens klappen kreeg van hem. Zij heeft daarna al rennend de woning verlaten. Buiten heeft zij een man met een werkhelm, naar later gebleken is [getuige 1] , gevraagd de politie te bellen.
[getuige 1] heeft als getuige verklaard dat hij omstreeks 07:15-07:30 uur door een vrouw werd gevraagd om de politie te bellen omdat zij door een Antiliaan op "haar bek" was geslagen.
De verklaring van [medeverdachte 1] over de aard en omvang van de ruzie in de ochtend van 24 januari 2017 wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft net als [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ruzie hadden, dat [medeverdachte 1] in het gezicht van [slachtoffer] spuugde en dat verdachte [medeverdachte 1] een klap in het gezicht gaf. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat de verdachte toen ook [slachtoffer] heeft geslagen. Hierop is [medeverdachte 2] tussen beiden gekomen, waarbij zij door de verdachte in haar vinger is gebeten. Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de woning heeft verlaten nadat zij ruzie kreeg met de verdachte.
Na het vertrek van [medeverdachte 1] waren zoals gezegd alleen de verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte 2] nog in de woning. Over het door de verdachte tegen [slachtoffer] gebruikte geweld na het vertrek van [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] onder meer het volgende verklaard:
“Ik zag [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte) in de deuropening van de gang met de woonkamer staan. Ik zag dat hij bewegingen maakte wat op schoppen kan lijken. Ik kon [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) niet zien omdat zij op de grond zat of lag. Ik kon dus ook niet zien of en waar hij haar raakte. Ik durfde toen ook niet in te grijpen omdat ik bang was dat ik dan ook aan de beurt was."
"V: Hoe heb je [verdachte] zien staan tijdens de ruzie met [slachtoffer] ?
A: Hij was aan het trappen, hij stond dus lijkt mij. Ik heb gezien dat hij trapbewegingen maakte. Een beetje voorover gebukt. Hij keek richting slaapkamer, dus ik heb hem vanaf zijn rechterkant gezien op dat moment. Mijn zicht werd geblokkeerd door die dozen.
V: Wat heeft [slachtoffer] gezegd tijdens de ruzie?
A: Veel auw en van die rare pijnkreten en ze kreunde op een manier dat ze pijn had (...) Die pijnkreten, ze zij (het hof begrijpt zei) van Auw, aaaa, gewoon pijn en kreunende stem van iemand die pijn aan het lijden is.
V: heb jij [slachtoffer] nog gezien?
A: Nee, zij lag waarschijnlijk, of zat en mijn zicht werd geblokkeerd. Ik heb [verdachte] wel duidelijk gezien."
"Hij heeft haar (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) aangeraakt geschopt en geslagen, ik heb alles gezien. Ik ben er niet tussengekomen voor de tweede keer, want hij had mij al gebeten. U vraagt mij of ik heb gezien dat hij [slachtoffer] had gebeten. Ik heb dat niet gezien, hij stond met zijn rug naar mij toe, hij bukte wel naar haar toen, dus hij kan wel een bijtbeweging hebben gedaan. Dat was
gebeurd voordat ik ging slapen, maar nadat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt [medeverdachte 1] ) was weggegaan. Toen [slachtoffer] op de grond lag was dat in de deur tussen de woonkamer en de gang, voordat je de slaapkamer binnengaat."
[medeverdachte 2] heeft in al haar verklaringen consequent dezelfde lezing gegeven van hetgeen zich volgens haar toen in de woning heeft afgespeeld: het was uitsluitend de verdachte die fysiek geweld gebruikte tegen [slachtoffer] . Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en ziet voor dit oordeel steun in diverse bewijsmiddelen.
[getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), de buurvrouw van de verdachte, heeft verklaard dat zij maandag 23 januari rond 23:00 naar bed ging. Zij kon niet slapen door de ruzie uit de woning van de buren (het hof begrijpt de woning van de verdachte). Toen zij dinsdagochtend 24 januari rond 08:30 uur wakker werd, hoorde zij nog steeds ruzie uit die woning komen. Zij hoorde geschreeuw en gescheld. Rond 16:00 uur of 16:30 uur hoorde zij dat de ruzie erger was. Het klonk alsof er gevochten werd. Zij twijfelde of zij 112 moest bellen. Ze hoorde dat de buurman (het hof begrijpt: de verdachte) aan het schelden was. Op een gegeven moment was er een harde knal. Het leek alsof er iets zwaars op de grond viel. Zij hoorde de buurman letterlijk zeggen: "Jij hebt niemand vermoord". Vervolgens hoorde zij dat hij zei: "ik ga nu iemand vermoorden of ik heb iemand vermoord". Zij hoorde de vriendin zeggen "doe rustig, doe rustig".
Op 24 januari 2017 om 17:41 uur appt [medeverdachte 2] aan [betrokkene 2] , een vriendin van haar, het volgende beticht: "
[verdachte] (het hof begrijpt de verdachte) was gisteren fruss. Als ik hem niet tegen hield zat hij vast joh ik bel je wel [betrokkene 2] want nu ik ben kapot k ga effe slapen etc etc want nu pas is hij echt rustig k moest wel met hem blijven anders zou hij buiten weer gekke dingen doen".
Het hof stelt vast dat dit bericht is gestuurd nog voordat er door haar 112 is gebeld.
De verklaringen van [medeverdachte 2] worden ook ondersteund door het forensisch bewijs.
Er zijn diverse bloedsporen van [slachtoffer] op de muren en deurposten in de gang aangetroffen. Die bevonden zich op een hoogte van ongeveer 1 tot en met 49 centimeter. Geconcludeerd wordt dat de bloedsporen zich laag bij de grond bevonden, hetgeen er op kan wijzen dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een (gedeelte) van de letsels, waaruit zij heeft gebloed. De verklaring van [medeverdachte 2] , inhoudende dat de verdachte trappende bewegingen maakte naar [slachtoffer] die zich kennelijk in de gang bevond, vindt steun in de bevindingen uit het bloedsporenonderzoek.
In hoger beroep is nader forensisch onderzoek gedaan.
In het interdisciplinair rapport van het NFI van 27 mei 2022 zijn de resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek en het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek gecombineerd. De resultaten zijn gewogen onder twee hypothesen, namelijk:
H1: [verdachte] heeft het slachtoffer geslagen en/of geschopt. Verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren toen niet in dezelfde ruimte aanwezig, zij hebben het slachtoffer niet geslagen en/of geschopt.
H2: Verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben gezamenlijk het slachtoffer geslagen en/of geschopt. [verdachte] sliep op dat moment en werd later naast haar wakker, hij heeft haar toen geprobeerd wakker te schudden. Hij heeft het slachtoffer niet geslagen/ geschopt.
In het interdisciplinaire rapport wordt het volgende geconcludeerd:
" 5.3.4 Conclusie bevindingen bloedspoorpatroononderzoek
Samengenomen heeft de deskundige geconcludeerd dat de resultaten van het bloedspooronderzoek iets waarschijnlijker (ongeveer 2,5 keer) zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
(…)
5.4.3
Conclusie bevindingen onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek.
Samengenomen heeft de deskundige geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek aan de bemonsteringen nagelvuil van het slachtoffer en aan de schoenen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] iets waarschijnlijker (ongeveer 6 keer) zijn wanneer [verdachte] het slachtoffer heeft geslagen en/of geschopt (hypothese 1) dan wanneer verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk het slachtoffer hebben geslagen en/of- geschopt (hypothese 2).
(...)
7. Interdisciplinaire conclusie
De bevindingen van het bloedspooronderzoek en het onderzoek naar biologische sporen en DNAonderzoek zijn gezamenlijkwaarschijnlijkerwanneer hypothese 1(H1) waar is dan wanneer hypothese 2 (H2) waar is.".
Het hof wordt voorts gesterkt in de overtuiging dat de verdachte het letsel heeft toegebracht en dat [medeverdachte 2] derhalve een betrouwbare verklaring heeft afgelegd door diverse telefoongesprekken van [medeverdachte 2] die zijn afgeluisterd. In die gesprekken geeft zij er geen blijk van zich bewust te zijn van de mogelijkheid dat die gesprekken worden afgeluisterd. Hetgeen zij in die gesprekken vertelt, sluit aan bij hetgeen zij tegenover de politie verklaard heeft. Het betreft de volgende gesprekken:
- "Ja mijn [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte), die schuift, ja, die [verdachte] die schuift mij nu moord in mijn schoenen (...) Terwijl, ik heb alles daar gezien"
- [betrokkene 3] zegt dat hij een vrouw had vermoord en dat zij dat had gezien en dat ze dat toen ook duidelijk had uitgelegd wat ze had gezien
- "Want het is voor mij ook traumatisch om mee te maken hoe je iemand hebt zien vermoorden."
Deze gesprekken sterken het hof in de conclusie dat [medeverdachte 2] in haar verklaringen tegenover de politie en in een latere fase tegenover de raadsheer-commissaris, de waarheid heeft gesproken.
Het hof wijst voorts op de briefkaarten die de verdachte aan [medeverdachte 2] heeft gestuurd. In de briefkaart van 28 december 2017 wordt geschreven:
"zeg tegen hen (het hof begrijpt: de politie of de rechter) dat jouw vriendin [slachtoffer] vermoord heeft. Ik heb op geen enkel moment schopbewegingen gemaakt."
In de briefkaart van 13 februari 2018 wordt door de verdachte geschreven:
"waarom zeg je niet dat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt [medeverdachte 1] ) uit mijn (slaap)kamer rende toen ik wakker werd. Je weet dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] vermoord heeft. (...) nu lieg je over mij dat ik schopbewegingen gemaakt heb. (...) Je was aan het appen toen ik wakker werd en [medeverdachte 1] uit de (slaapkamer) rende. Je weet wat ze gedaan heeft."
Het hof leidt hieruit af dat de [medeverdachte 2] heeft willen beïnvloeden met betrekking tot de door haar af te leggen verklaring en haar heeft willen overhalen om [medeverdachte 1] als dader aan te wijzen. Dit, terwijl [medeverdachte 1] al uit de woning vertrokken was voordat [slachtoffer] het letsel had opgelopen waaraan ze uiteindelijk is overleden. Ook de strekking van deze door de verdachte gestuurde briefkaarten sterkt het hof in de overtuiging dat [medeverdachte 2] in haar verklaringen tegenover de politie en de raadsheer-commissaris de waarheid heeft gesproken.
Tenslotte stelt het hof vast dat in de periode waarin de ruzies en de mishandelingen hebben plaatsgevonden, zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] de politie hebben gebeld. [medeverdachte 1] heeft de politie gebeld nadat zij de woning had verlaten en [medeverdachte 2] heeft 112 gebeld toen zij besefte hoe erg het gesteld was met [slachtoffer] . De verdachte daarentegen heeft op geen enkel moment noodzaak gezien om hulpdiensten te bellen. Op het moment dat de hulpverleners in de woning arriveerden, was hij zelfs agressief richting hen en is hij aangehouden onder andere wegens belemmering.
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de verklaring van de verdachte - inhoudende dat [medeverdachte 1] betrokken is bij de dood van [slachtoffer] - niet juist kan zijn. Zijn verklaring dat [medeverdachte 1] meer heeft gedaan dan het gooien van een glas water in het gezicht van [slachtoffer] , vindt geen enkele steun in het dossier. Voorts blijkt uit diverse bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] al omstreeks 07:15 uur de woning had verlaten. Dit betrof 24 uur voordat het slachtoffer overleed. Uit het NFI rapport volgt dat er meerdere uren voor het overlijden van [slachtoffer] hevig uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd is toegebracht, passend bij het moment van reanimatiebehoeftig worden circa 13 uren voorafgaand aan het overlijden. [slachtoffer] is op 25 januari 2017 om 07:20 uur overleden, zodat -uitgaande van voornoemd rapport- [medeverdachte 1] de woning al verlaten had voordat de geweldshandelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, hadden plaatsgevonden.
Ook de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 2] geweldshandelingen tegen [slachtoffer] heeft verricht, staat op zichzelf en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het alternatieve scenario van de verdediging vindt dan ook zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen en wordt verworpen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het uitsluitend de verdachte is geweest die op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen het [slachtoffer] . Het is dan ook de verdachte geweest die met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] , ten gevolge waarvan zij op 25 januari 2017 is overleden.”

Het eerste tot en met het zesde middel

3.
3.1
Deze middelen bevatten klachten over de bewezenverklaring in zijn algemeenheid en over specifieke passages in de bewijsoverwegingen.
3.2
Voor zover ter onderbouwing van deze klachten een beroep wordt gedaan op andere delen van het dossier dan het hof voor het bewijs heeft gebruikt, stuiten de klachten af op de waarderings- en selectievrijheid van de feitenrechter. [3]
3.3
Voor zover in aanvulling daarop in het vierde middel wordt betoogd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk of innerlijk tegenstrijdig is omdat in de bevindingen van de patholoog meerdere letsels en ook “oud” letsel wordt genoemd, wordt miskend dat die bevindingen inhouden dat dit oude letsel “en een recent component” aan het overlijden kan hebben bijgedragen, terwijl het hof heeft vastgesteld dat in de tenlastegelegde periode alleen de verdachte geweld heeft uitgeoefend op het slachtoffer.
3.4
In het vijfde middel wordt daarnaast geklaagd dat het interdisciplinaire rapport van het NFI van 27 mei 2022 voor het bewijs wordt gebruikt. Dit rapport zou geen enkele bewijskracht hebben omdat niet ook andere hypothesen in het onderzoek zouden zijn betrokken. [4] Ik zie echter niet in waarom dit afdoet aan de bewijskracht van het onderzoek naar de wél getoetste hypothesen. Het hof heeft naast de uitkomsten van dit onderzoek nog andere bewijsmiddelen gebruikt om de bewezenverklaring te onderbouwen en daarmee andere hypothesen/scenario’s uit te sluiten.
3.5
In het zesde middel wordt verder nog geklaagd dat de in de bewijsoverwegingen van het hof aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 2] innerlijk tegenstrijdig zouden zijn als het erom gaat of zij tijdens de mishandeling wel of niet (het raken van) het slachtoffer heeft gezien en welke positie van de verdachte zij heeft waargenomen. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat van dergelijke tegenstrijdigheden geen sprake is. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk aangezien de aangehaalde verklaringen er alle in de kern op neerkomen dat de getuige het slachtoffer niet kon zien, maar de verdachte gedeeltelijk wel, dat zij kon zien dat de verdachte schoppende bewegingen maakte en dat zij het slachtoffer hoorde schreeuwen en kreunen van pijn.
3.6
De eerste tot en met het zesde middel falen.

Het zevende middel

4.
4.1
Het zevende middel klaagt dat het in art. 6 EVRM neergelegde recht op hoor- en wederhoor is geschonden.
4.2
Daartoe wordt echter niet meer aangevoerd dan dat het hof tot een oordeel is gekomen dat afwijkt van het standpunt van de verdediging. Dat de verdediging onvoldoende gelegenheid heeft gehad dit standpunt naar voren te brengen blijkt niet.
4.3
Het middel faalt.

Het achtste middel

5.
5.1
In het laatste middel wordt geklaagd dat het hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat het in het politiedossier neergelegde onderzoek zodanig gebrekkig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in appel.
5.2
Voor zover daarmee wordt betoogd dat het hof heeft verzuimd te reageren op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2, laatste volzin, Sv, stel ik vast dat in het middel en de toelichting daarop niet wordt uiteengezet dat van een dergelijk standpunt sprake is. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat dit niet het geval is. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en ik neem daarbij in aanmerking dat in de ter terechtzitting van het hof voorgedragen pleitnota ook is opgenomen: “Natuurlijk had de Officier van Justitie het recht en belang om hoger beroep in te stellen en haar schriftuur in te dienen.” [5]
5.3
Het middel faalt.

Afronding

6.
6.1
Alle middelen falen. Omdat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van het tenlastegelegde ligt een afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontlerende motivering minder voor de hand. [6]
6.2
Ik heb ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2024:621 (parketnummer 22-000700-19).
2.Buiten de (verlengde) termijn voor de indiening van de schriftuur is nog een aantal aanvullingen ontvangen door de Hoge Raad.
3.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.8.1.
4.Uit de ter terechtzitting van het hof voorgedragen pleitnota maak ik op dat het gaat om de hypothesen dat [medeverdachte 1] dan wel [medeverdachte 2] alleen handelend het letsel heeft toegebracht (p. 14 en 15).
5.P. 13 van de pleitnota.
6.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40.