20. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich ervan bewust was dat geld op zijn rekening zou worden gestort en dat [betrokkene 1] , aan wie hij zijn pinpas met pincode had afgegeven, dat geld vervolgens van zijn rekening zou gaan halen. Dat de verdachte zich bewust was van de omvang van dat geldbedrag volgt niet uit de bewijsmiddelen, maar dat is – zo volgt uit voornoemd arrest – ook niet noodzakelijk. Uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, kan bovendien worden afgeleid dat [betrokkene 1] gesproken heeft over een bedrag van € 14.000,00 terwijl het bewezenverklaarde totaalbedrag lager is. Dat de verdachte geweten heeft op welk moment het geld precies is gestort en vervolgens weer van de bankrekening is afgehaald, volgt ook niet uit de bewijsmiddelen. Maar dat is – meen ik – evenmin vereist. Ik merk in dat verband op dat voor een bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ ook geen bewustheid van de exacte locatie van een voorwerp vereist is.
21. Anders ligt meen ik voor zover het gaat om de eis dat de verdachte feitelijke zeggenschap heeft gehad over het geld dat op zijn bankrekening is gestort. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zijn ‘pinpas met pincode’ heeft afgegeven. Onduidelijk is of de verdachte ook zelf een pinpas heeft gehouden of op andere wijze bij zijn bankrekening kon. De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij ‘een zakelijke bankpas en een privébankpas’ had en zijn ‘pinpassen met pincodes’ heeft afgegeven. Dat zou betekenen dat hij zelf geen bankpas meer had. Het hof overweegt ‘dat de verdachte wel steeds heeft beschikt over de mogelijkheid om via internetbankieren zicht te houden op de betaalstromen op zijn rekening’. Dat volgt – zo merken de stellers van het middel ook op – evenwel niet uit de bewijsmiddelen.
22. Ik merk nog op dat de enkele omstandigheid dat het geld slechts kortstondig op de bankrekening van de verdachte heeft gestaan naar het mij voorkomt niet aan een veroordeling wegens ‘voorhanden hebben’ in de weg behoeft te staan. Van ‘onverhoeds’ of ‘ongewild’ kortstondig het geld voorhanden hebben is geen sprake; de verdachte wist dat er geld op zijn rekening zou worden gestort en dat [betrokkene 1] het er kort daarna weer af zou halen.
23.De bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte het geldbedrag van € 9.958,- ‘voorhanden heeft gehad’, is evenmin toereikend gemotiveerd. Het middel slaagt ook in zoverre.
24. De
tweede deelklachthoudt in dat het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft gehandeld met de van hem te verwachten in acht te nemen voorzichtigheid nu hij ‘zeer onachtzaam met zijn rekening omging en dat hij deze daarbij volledig ter beschikking stelde aan een relatief onbekende derde' te kort schiet, omdat uit het verhandelde ter zitting volgt dat de persoon aan wie de verdachte zijn bankpas heeft geleend al ongeveer 6 maanden in de pizzeria kwam en kennelijk dermate veel vertrouwen genoot van de eigenaar van de pizzeria dat de eigenaar hem ook zijn bankpas toevertrouwde. En dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard dat [betrokkene 1] een goede bekende van hem was en dat hij hem in die periode dagelijks in de pizzeria zag en dat verdachte hem vertrouwde.
25 Uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte zijn pinpas en pincode aan [betrokkene 1] heeft gegeven, dat hij [betrokkene 1] had leren kennen in de pizzeria waar hij werkte, dat [betrokkene 1] hem had verteld dat hij een nieuwe woning had en ging verhuizen en dat zijn broertje geld naar hem zou overmaken, maar dat dit geld direct zou worden ingenomen door zijn bewindvoerder. De verdachte heeft voorts verklaard dat de verdachte nooit bij [betrokkene 1] thuis is geweest, dat zij geen vrienden waren en dat de verdachte van de leefsituatie van [betrokkene 1] alleen wist dat hij boven de pizzeria woonde en een uitkering had. Het hof heeft daarnaast overwogen dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] niet of nauwelijks kende, dat [betrokkene 1] bij hem kwam met het verhaal dat hij € 14.000,00 zou ontvangen van zijn broertje voor de inrichting van zijn huis, dat de verdachte en [betrokkene 1] oppervlakkig contact hadden via de pizzeria waar de verdachte werkte en dat de verdachte weinig wist van de persoonlijke omstandigheden van [betrokkene 1] .
26. In het licht van deze feiten en omstandigheden heeft het hof, zo begrijp ik, overwogen ‘dat de verdachte zeer onachtzaam met zijn rekening omging en dat hij deze daarbij volledig ter beschikking stelde aan een relatief onbekende derde’. En dat de verdachte onder die omstandigheden ‘redelijkerwijs (moest) vermoeden dat zijn rekening kon worden gebruikt voor het doorsluizen van geld met een criminele herkomst’. Het hof heeft voorts overwogen dat de omstandigheid dat de eigenaar van de pizzeria zijn bankpas ook wel aan dezelfde persoon beschikbaar stelde dit niet anders maakt omdat dit beschikbaar stellen direct verband hield met de aanschaf van spullen ten behoeve van de pizzeria en in die zin niet vergelijkbaar was met de gang van zaken rondom de bankrekening van verdachte.
27. Dit oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en is voorts toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, de verdachte direct de naam van [betrokkene 1] en diens verblijfplaats aan de politie zou hebben genoemd en zou hebben getracht aangifte tegen hem te doen.
28. Het middel faalt in zoverre.