3.2Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 18 februari 2025 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aldaar een pleitnota overgelegd, waarvan de inhoud blijkens het proces-verbaal als ingevoegd moet gelden. Deze pleitnota houdt onder meer in (met weglating van voetnoten):
“
Subsidiair verweer: ernstige en flagrante mensenrechtschendingen dreigt, in het
bijzonder art. 8 EVRM en art. 3 EVRM.
13. Subsidiair verzoek ik u de uitlevering ontoelaatbaar te achten, nu het toelaatbaar achten van de uitlevering een ernstige en flagrante schending van artikel 8 EVRM en/of art. 3 EVRM zal betekenen.
14. Ons is bekend dat de persoonlijke omstandigheden van een opgeëiste persoon voor uw rechtbank op zichzelf geen reden kunnen zijn om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren, maar dat deze omstandigheden door de Minister moeten worden meegenomen bij de beoordeling en het nemen van de beslissing aangaande de daadwerkelijke uitlevering van de opgeëiste persoon.
15. De uitzondering hierop is, tenzij het gaat om situaties waarin een ernstige en flagrante mensenrechtenschending dreigt. Ik meen dat in deze zaak op voorhand vast staat dat de uitlevering van cliënte zal zorgen voor een ernstige en flagrante schending van de fundamentele rechten van cliënt, in het bijzonder art. 8 EVRM en art. 3 EVRM.
Art. 8 EVRM
16. Art. 8 EVRM waarborgt onder meer het recht op respect voor het familie- en gezinsleven.
17. Feit is dat de uitlevering van een opgeëiste persoon per definitie een inbreuk oplevert op de uitoefening van het recht op respect voor het privéleven en gezinsleven als bedoeld in art. 8 lid 1 EVRM.
18. Het tweede lid van art. 8 EVRM staat deze inbreuk toe als deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het voorkomen van strafbare feiten.
19. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat een uitlevering een legitiem doel dient als bedoeld in lid 2.
20. Met betrekking tot de vraag of een inbreuk op het familie- en gezinsleven wordt gerechtvaardigd door het belang dat met de uitlevering wordt gediend, heeft het EHRM overwogen dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden zo zal zijn dat het prive- of gezinsleven van een opgeëist persoon zwaarder zal wegen dan het legitieme doel dat met zijn of haar uitlering wordt nagestreefd.
21. Ik meen dat in dit geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Zeer uitzonderlijke omstandigheden zelf, welk zelfs zeldzaam zijn te noemen.
22. Vooropgesteld, cliënte is een Nederlander. Er is hier dus al sprake van een uitzonderingssituatie en als cliënte wordt uitgeleverd is het voor haar niet mogelijk dat zij bezoek van haar kind zou kunnen ontvangen of op andere wijze contact met haar dochter kan onderhouden.
23. Maar het belangrijkste is, dat cliënte niet voor haar zieke dochter kan zorgen. Cliënte draag in haar eentje de zorg draagt voor haar zieke Nederlandse dochter. Ik wijs u op de door mij toegestuurde stukken. Uit bijlage 1 blijkt immers dat cliënte haar dochter een chronische darm ziekte heeft. In bijlage 1 leest u ook dat het oordeel van de huisarts is dat cliënte vanwege haar rol als mantelzorger niet van huis kan of op reis kan.
24. Hoewel cliënte haar dochter dus net meerderjarig is, is er juist sprake van een nauwe gezinsband met name omdat cliënte haar dochter
volledig afhankelijkis van de zorg van cliënte als moeder.
25. Cliënte haar dochter is fysiek afhankelijk en financieel afhankelijk van haar moeder. Zo blijkt ook uit de bijlagen 2, 3 en 4. Dit betreft een brief van cliënte haar dochter, waarin zij aan uw rechtbank ook schrijft dat zij niemand anders in Nederland heeft die voor haar kan zorgen en dat zij niet alleen kan zijn vanwege haar ziekte.
26. Feit is ook dat u vandaag gelijktijdig de zaak van de partner van cliënte behandeld, waaruit ook
blijkt dat er niemand voor cliënte haar dochter in Nederland achterblijft.
27. Als cliënte wordt uitgeleverd is er niemand voor de feitelijke hoognodige zorg van cliënte haar dochter, maar ook niemand voor de financiële zorg. Hetgeen zal resulteren in dat cliënte haar dochter ook niet in het huis kan blijven en dakloos zal raken. Het is evident dat cliënte haar baan op Schiphol zal verliezen als zij wordt uitgeleverd.
28. In het geval van cliënte is er dus sprake van zeer uitzonderlijke en zeldzame omstandigheden die maken dat het recht op privé- of gezinsleven zwaarder weegt dan het legitieme doel van een uitlevering, nu immers haar zieke kind zonder fysieke en financiële verzorging zal achterblijven en wat zal resulteren dat haar kind ook geen huisvesting meer zal hebben.
29. Deze dreigende ernstige schending is zo duidelijk dat deze op dit punt in de uitleveringsprocedure niet kan worden genegeerd en maakt dat nu op voorhand al vast staat dat de uitlevering van cliënte zal zorgen voor een ernstige en flagrante schending van art. 8 EVRM.
Art. 3 EVRM
30. Maar niet alleen van art. 8 EVRM. Het zal ook een ernstige en flagrante schending van art. 3 EVRM betekenen als cliënte wordt uitgeleverd, wat evident zal leiden tot ernstige humanitaire gevolgen voor haar zieke kind.
31. Art. 3 EVRM bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Deze dreigende schending van art. 3 EVRM is naar mijn mening in dit uitzonderlijke geval ook in te roepen jegens een derde. Ik zal u uitleggen waarom.
32. Feit is dat cliënte bij uitlevering haar zieke kind moet achter laten zonder enige fysieke en financiële zorg, waardoor er een ernstig risico ontstaat op lijden dat de drempel van ernst aanzienlijk overschrijdt.
33. Cliënte haar afwezigheid zal namelijk ernstige schade aan haar kind toebrengen. Zij is namelijk volledig afhankelijk van de zorg van haar moeder en er zijn geen andere zorgopties. Te meer nu haar zieke kind dus net meerderjarig en er geen hulpverleningsinstanties beschikbaar zijn om haar zieke kind op te vangen. Het gedwongen achterlaten van haar kind zal leiden tot ernstig psychisch en fysiek lijden. Van cliënte, maar ook van haar dochter.
34. Het feit dat cliënte dus bij uitlevering gedwongen zal worden om haar zieke kind aan haar lot over te laten zal zowel voor haarzelf en haar kind dus ernstige psychische gevolgen hebben. De dreiging van deze ernstige schade is ook concreet en voorzienbaar.
35. Met de overgelegde stukken heeft cliënte immers aangetoond dat er geen reële mogelijkheid is dat haar kind voldoende zorg ontvangt als zij wordt uitgeleverd. Dit blijkt in het bijzonder uit het stuk opgemaakt door de huisarts (bijlage 1).
36. Ik meen dat ook dat – ondanks dat er geen sprake is van een voltooide art. 3 EVRM schending - deze dreigende ernstige en flagrante schending van art. 3 EVRM ook moet worden meegenomen
samen met de dreigende ernstige en flagrante schending van art. 8 EVRM.
Conclusie
37. Al met al verzoek ik u subsidiair dus de uitlevering ontoelaatbaar te achten nu in deze zaak op voorhand vast staat dat de uitlevering van cliënte zal zorgen voor een ernstige en flagrante schendingen van de fundamentele mensenrechten van cliënt, in het bijzonder art. 8 EVRM en art. 3 EVRM.”