Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
Matthew Langley, Assistant United States Attorney for the Southern District of Florida, van 26 augustus 2015.
3.Beoordeling van het tweede middel
dreigendeinbreuk op zijn fundamentele rechten als bedoeld in onder meer art. 3 EVRM voorbehouden aan de Minister van Veiligheid en Justitie en zal hij bij een bevestigend antwoord het verzoek tot uitlevering moeten afwijzen. Indien evenwel komt vast te staan dat in de zaak waarvoor de uitlevering van de opgeëiste persoon is gevraagd, sprake is van een
voltooideinbreuk op zijn fundamentele rechten, is het de uitleveringsrechter die de verzochte uitlevering ontoelaatbaar dient te verklaren. Er bestaat geen goede grond ten aanzien van die bevoegdheidstoedeling anders te oordelen in zaken waarin het Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten van toepassing is, zij het dat het dan de Gouverneur is die de taken en bevoegdheden heeft welke de UW aan de Minister toekent.
verzoek tot uitlevering ter tenuitvoerleggingvan een rechterlijke veroordeling en wordt aangevoerd dat in de zaak die tot die veroordeling heeft geleid, een flagrante inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM, is het aan de uitleveringsrechter te beslissen over de vraag of enig in die verdragsbepaling gegarandeerd recht van de opgeëiste persoon is geschonden. Dit is niet anders indien het gaat om een beroep op een flagrante inbreuk op art. 14, eerste lid, IVBPR. Het gaat hier dus om een beroep op een
voltooideflagrante schending van voormelde verdragsbepaling(en).
verzoek tot uitlevering ter strafvervolgingen wordt aangevoerd dat in de desbetreffende strafzaak inbreuk dreigt te worden gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM en/of art. 14, eerste lid, IVBPR, is het in de regel niet aan de uitleveringsrechter te oordelen over de gegrondheid van zo een beroep op een
dreigendemensenrechtenschending. In een dergelijk geval moet in beginsel worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat deze verdragsbepaling(en) zal eerbiedigen. Zo een verweer kan dus niet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de gevraagde uitlevering, zij het dat de uitleveringsrechter in het aangevoerde grond kan vinden de Minister in zijn advies als bedoeld in art. 30 UW, dan wel de Gouverneur deelgenoot te maken van zijn opvatting omtrent het aan het uitleveringsverzoek te geven gevolg, waaronder in voorkomende gevallen begrepen het vragen van garanties aan de verzoekende Staat om een dergelijke dreigende schending te voorkomen.
voltooideschending van art. 6, eerste lid, EVRM en/of art. 14, eerste lid, IVBPR.
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
21 maart 2017.