Conclusie
[verzoekster]respectievelijk
Roden Supermarkt.
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
Jumbo Nederland), die de supermarkt heeft doorverkocht aan de Maripaan Groep B.V. (hierna:
Maripaan). Maripaan is een franchisenemer van Jumbo Nederland met (na de overname van Roden Supermarkt) zeventien supermarkten die onder de naam Jumbo opereren in Noord-Nederland. Deze supermarkten zijn zelfstandige bedrijfsvestigingen. [2]
3.Procesverloop
de kantonrechter), verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens het vervallen van haar arbeidsplaats (bedrijfseconomische omstandigheden zoals bedoeld in art. 7:669 lid 3 sub a BW, hierna:
de a-grond).
de tussenbeschikking) heeft de kantonrechter Roden Supermarkt in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of de functie van HR-adviseur bij de Maripaan Groep (van 28 uur per week) beschikbaar is voor [verzoekster].
de eindbeschikking) heeft de kantonrechter geoordeeld dat herplaatsing van [verzoekster] in de functie van HR-adviseur in dit geval niet in de rede ligt. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 1 april 2024 ontbonden op grond van een voldragen a-grond en Roden Supermarkt veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding, uitvoerbaar bij voorraad.
het hof), onder aanvoering van tien beroepsgronden.
de bestreden beschikking) heeft het hof het hoger beroep van [verzoekster] verworpen en haar veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, met afwijzing van wat verder is verzocht.
Verval van de arbeidsplaats
Geen opzegverbod
Geen schending herplaatsingsplicht
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Opzegverbod bij overgang en eto-redenen
de Richtlijn) vormt de codificatie van Richtlijn 77/187/EEG en is de thans geldende richtlijn. [14]
wegenseen overgang van onderneming. [19] Om die reden kan de arbeidsovereenkomst ook niet worden ontbonden, zo volgt uit art. 7:671b lid 2 BW.
Overeenkomstig hetgeen met het richtlijn-voorstel wordt beoogd, mogen deze interne vereisten echter alleen dan als reden voor ontslag worden aangevoerd, wanneer alle overige mogelijkheden welke de onderneming ter beschikking staan, zoals b.v. een verandering van werkkring, eventueel gepaard gaande met maatregelen inzake aanpassing en omschakeling werden onderzocht.”
travaux préparatoiresdan de Hoge Raad pleegt toe te kennen aan de parlementaire geschiedenis van een Nederlandse wetsbepaling, maar ook (en vooral) omdat de zojuist geciteerde passage niet de weg heeft gevonden naar de considerans van (de voorganger van) de Richtlijn, waarvan de uiteindelijke tekst afwijkt van dat eerste voorstel. [24] Zinvoller is het zich te concentreren op de tekst en de doelstellingen van art. 4 lid 1 van de Richtlijn.
op zichzelf” [25] geen reden tot ontslag vormt. Overgang van onderneming is dus geen geldige ontslaggrond. [26] Voor ontslag is dus méér nodig dan alleen de overgang als zodanig, waarbij dit meerdere vallen onder (een van) de eto-redenen. [27] In de rechtspraak van het Hof van Justitie is, steeds in vergelijkbare bewoordingen, geoordeeld dat het criterium ‘op zichzelf’ betekent dat de overgang “
de enige reden” is voor het ontslag [28] , dat het ontslag “
niet alleen [is] te wijten aan de overgang van onderneming” [29] , en dat sprake is van bescherming tegen ontslag “
dat louter op basis van die overgang plaatsvindt”. [30] In de literatuur is daaruit afgeleid dat het Hof de ontslagbescherming niet ruim opvat. [31] Dat lijkt mij juist, niettegenstaande het feit dat ontslagbescherming als doelstelling voorop staat. Zijn er naast de overgang een of meer
andereredenen voor ontslag van economische, technische of organisatorische aard, staat het feit dat een overgang van de onderneming heeft plaatsgevonden daarom niet aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de weg. Het is aan de werkgever om aan te tonen dat er na de overgang van onderneming eto-reden zijn voor het ontslag. [32]
Bork-arrest (1988) [33] was een onderneming kort gestaakt geweest, maar oordeelde het Hof dat toch sprake was van een
overgangvan onderneming in de zin van de Richtlijn. Het Hof overweegt:
de enige redenwas voor het ontslag,
moet worden gelet op de objectieve omstandighedenwaarin het ontslag is gegeven, en in een geval als het onderhavige,
meer in het bijzonder op de omstandigheid dat het nagenoeg gelijktijdig met de overgang is ingegaanen dat de betrokken werknemers door de verkrijger opnieuw in dienst zijn genomen.”
wegensde overgang, aldus Zaal, die dit bevestigd ziet in de (schaarse) Nederlandse feitenrechtspraak. [34] Dat klinkt logisch, maar het zal altijd afhangen van de omstandigheden van het concrete geval of dat inderdaad zo is.
Kirtruna-arrest (2008) [35] heeft betrekking op een ontruimingsprocedure bij huur van bedrijfsruimte in een geval waarin de koper van winkels geen overeenstemming bereikte met de verhuurder van het pand waar die winkels zijn gevestigd. De Spaanse rechter overweegt dat toewijzing van het ontruimingsverzoek kan betekenen dat de verkrijger haar activiteiten moet staken, wat kan leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten van de aldaar werkzame werknemers. Het Hof oordeelt dat de Richtlijn niet voorziet in de aantasting van rechten van derden die buiten de overgang van onderneming staan (hier: de eigenaren van de bedrijfsruimte). Verder overweegt het Hof onder meer:
niet alleen te wijten aan de overgang van onderneming. Zij wordt veroorzaakt
door aanvullende omstandigheden, zoals de omstandigheid dat er tussen de verkrijger en de verhuurders geen overeenstemming bestaat over een nieuwe huurovereenkomst, de onmogelijkheid om een andere bedrijfsruimte te vinden of de onmogelijkheid om het personeel naar andere winkels over te brengen.
Die omstandigheden kunnen als economische, technische of organisatorische redenen in de zin van artikel 4, lid 1, worden aangemerkt.”
Colino Sigüenza-arrest (2018). [36] De gemeentelijke muziekacademie (Músicos y Escuela) ontslaat haar voltallige personeel, onder andere na de weigering van de gemeente haar toezegging na te komen om in te staan voor een financieel tekort. Enkele maanden later gunt de gemeente het beheer van de muziekacademie aan een andere opdrachtnemer (In-pulso Musical) die dezelfde lokalen en muziekinstrumenten gebruikt. Werknemer Sigüenza meent dat hij door overgang van onderneming bij In-pulso Musical in dienst is getreden. Het Hof ziet ruimte voor toepassing van de eto-redenen:
de enige reden was voor het ontslag, moet worden bepaald op basis van de objectieve omstandigheden waarin het ontslag is gegeven (arrest van 15 juni 1988, Bork International e.a., 101/87, EU:C:1988:308, punt 18).
onderbreking van de arbeidsbetrekkinghet gevolg was van het feit dat Músicos y Escuela in de onmogelijkheid verkeerde om haar personeel uit te betalen (…). Die omstandigheden lijken dus te pleiten voor de stelling
dat het personeel van Músicos y Escuela is ontslagen om „economische, technische of organisatorische redenen” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23, mits evenwel de omstandigheden die tot het ontslag van alle werknemers hebben geleid en de tardieve aanwijzing van een nieuwe dienstverlener geen doelbewuste maatregelen zijn die ertoe strekken die werknemers de rechten te ontnemen die zij aan richtlijn 2001/23 ontlenen, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan.”
voort dat ontslagen in een context van de overgang van een onderneming moeten zijn ingegeven door economische, technische of organisatorische redenenop het gebied van de tewerkstelling
die geen intrinsiek verband houden met deze overgang.
dismissals which occur in the context of the transfer of an undertaking”). Dit bevestigt dat het geven van ontslag op grond aan een eto-reden die samenhangt met de overgang van een onderneming, op zichzelf niet onmogelijk is omdat er dan naast de overgang een aanvullende ontslagreden is. In dat geval is er geen ‘intrinsiek verband’ met de overgang.
naastde overgang op zichzelf en er is geen ‘intrinsiek verband’ tussen de overgang en het ontslag. [39] Kortom, de rechtspraak van het Hof van Justitie sluit niet uit dat interne aangelegenheden van de verkrijger zijn aan te merken als eto-redenen en dat die zwaarder kunnen wegen dan de ontslagbescherming bij overgang van onderneming.
Richtlijnconforme uitleg als verbinding tussen de a-grond en de eto-redenen
op zichzelf, maar aan het feit dat er in de onderneming van de verkrijger voor de betrokken werknemer geen, althans onvoldoende, werk is. [51] Daartegen kan mijns inziens niet worden ingebracht dat er niettemin een ‘intrinsiek verband’ zou bestaan tussen het ontslagverzoek en de overgang als zodanig, gelet op de wijze waarop de verkrijger heeft besloten om bepaalde overgenomen activiteiten binnen haar organisatie te integreren. [52] Juist die beslissing van de verkrijger ten aanzien van de wijze waarop overgenomen activiteiten het best zijn in te passen in zijn organisatie vereist een aanvullende afweging en beslissing, die is te onderscheiden van de overgang op zichzelf. [53] Van de verkrijger kan mijns inziens in redelijkheid niet worden verwacht dat hij bepaalde overgenomen activiteiten op precies dezelfde wijze opneemt in zijn eigen organisatie, met mogelijke gevolgen voor andere werknemers vandien.
onderdeel 1bestrijdt [verzoekster] het oordeel van het hof dat het opzegverbod uit art. 7:670 lid 8 BW niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het onderdeel omvat zes subonderdelen en richt zich tegen rov. 4.11-4.15 en 4.20-4.22. [54]
eerste rechtsklachtfaalt. Het hof komt in rov. 4.5-4.10 tot het oordeel dat het verval van de arbeidsplaats/functie van [verzoekster] noodzakelijk was wegens bedrijfseconomische redenen ten behoeve van een doelmatiger bedrijfsvoering. Vervolgens komt het hof in rov. 4.11-4.13 tot het oordeel dat het opzegverbod uit art. 7:670 lid 8 BW niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Het hof overweegt in rov. 4.12, met juistheid, dat genoemd verbod er niet aan in de weg staat dat de nieuwe werkgever in de situatie ná de overgang - en mede in verband daarmee - om eto-redenen besluit tot aanpassing (mede) van zijn personeelsbestand. Daarop laat het hof volgen: “
Bij eto-redenen gelden voor overgenomen werknemers dan ook de criteria voor een ontslag zoals hiervoor aan de orde gesteld.” Anders dan de lezing die de eerste klacht kennelijk hanteert, moet deze overweging niet geïsoleerd worden gelezen, als zou voor toetsing aan de eto-redenen volgens het hof volstaan dat aan de voorwaarden van de a-grond is voldaan.
Naar mate het moment van aanpassing van het personeelsbestand dichter bij het moment van overgang ligt, mag wel van de werkgever worden verwacht dat in het bijzonder het ontbreken van een verband met de overgang van de onderneming toereikend wordt toegelicht.” Deze verwijzing naar het moment van en het verband met de overgang van onderneming maakt mijns inziens duidelijk dat het hof onder ogen heeft gezien dat omstandigheden die een a-grond opleveren niet per definitie eto-redenen zijn en dat het hof dan ook niet heeft bedoeld dat het voor toetsing aan en toepassing van eto-redenen zou volstaan te beoordelen of is voldaan aan de criteria van art. 7:669 lid 3, onder a, BW. Om die redenen meen ik dat het hof het onderscheid tussen eto-redenen en de a-grond niet heeft miskend.
tweede rechtsklachtfaalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof
heeftbeoordeeld of de door de werkgever aangevoerde eto-redenen intrinsiek verband houden met de overgang van onderneming. Dat volgt met name uit de laatste zin van rov. 4.13:
de na de overgang van onderneming genomen beslissingom de door de ‘personeelsmedewerker / p&o verantwoordelijke’ verrichte werkzaamheden anders te organiseren en daaromtrent een andere werkwijze in te voeren, met als gevolg een
verval van de functievan ‘personeelsmedewerker / p&o verantwoordelijke’,
daarmee[d.w.z. de exploitatie die Maripaan voorstond; AG]
in verband staat en niet getroffen wordt door het verbod van artikel 7:670 lid 8 BW.”
heeft uitgeput”. Door dit niet te doen heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Deze klacht richt zich tegen de rov. 4.12 en 4.13 (onder het kopje ‘Geen opzegverbod’) van de bestreden beschikking, en niet tegen rov. 4.14 e.v. (onder het kopje ‘Geen schending herplaatsingsplicht’).
verdergaandeverplichting dan die algemene inspanningsverplichting die voortvloeit uit art. 7:669 lid 1 BW. Ter onderbouwing van die stellingname verwijst het middel naar de toelichting bij het eerste Commissievoorstel voor de voorloper van de Richtlijn en naar het arrest
Klarenberg/Ferrotronvan het Hof van Justitie. Alleen als het ‘
volstrekt niet mogelijk is’de betrokken werknemer binnen de organisatiestructuur een functie aan te bieden, kan de arbeidsovereenkomst worden beëindigd. [56] De conclusie dat na overgang van een onderneming de nieuwe werkgever alle overgekomen werknemers moet plaatsen “
tenzij tewerkstelling van de werknemer volstrekt niet mogelijk is” [57] zou volgen uit de doelstelling van art. 4 lid 1 van Richtlijn. Het subonderdeel bevat tot slot nog een rechtsklacht voor het geval de maatstaf inhoudelijk niet afwijkt van de algemene maatstaf van art. 7:669 lid 1 BW. In dat geval heeft het hof miskend dat het bij de beantwoording van de vraag wat in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd, had moeten betrekken (al dan niet met toepassing van art. 25 Rv) dat het ontbindingsverzoek (mede) verband houdt met een overgang van onderneming.
wegensde overgang op zichzelf. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het verrichten van onvoldoende inspanningen erop zou wijzen dat het ontslag wegens de overgang wordt gegeven, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting.
Klarenberg/Ferrotrongeen betekenis toekomt (zie 4.25 en voetnoot 51).
subsidiaire klachtvan subonderdeel 1.4 zie ik niet slagen. Voor de werkgever geldt een inspanningsverplichting: hij moet doen wat in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hem kan worden verwacht, zoals het hof terecht overweegt in rov. 4.20, onder verwijzing naar de
SIEP-beschikking van de Hoge Raad. [58] Vanzelfsprekend kan het feit dat de voorgenomen beëindiging in enigerlei mate verband houdt met een overgang van onderneming gewicht in de schaal leggen bij de vraag of herplaatsing in de gegeven omstandigheden niet in de rede ligt. Uit het feit dat het hof deze omstandigheid niet noemt in rov. 4.14, 4.15 en 4.20-4.22, kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat het hof dit zou hebben miskend.
de mogelijkheden heeft uitgeput om de werknemer in de functie van ‘medewerker medewerkersadministratie’ tewerk te stellen”. Die opvatting is die onjuist (zie mijn bespreking van subonderdeel 1.3 en 1.4). Voorts zijn de stellingen onder i) ingenomen in het kader van de functie als HR-adviseur, zodat zij reeds om die reden geen nadere motivering vergden van het in de klacht bestreden oordeel.
de noodzaakom op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen binnen de supermarkten (personeel, beleid, projecten), om relaties op te bouwen en te onderhouden met de supermarktmanagers en andere leidinggevenden, om voldoende beschikbaarheid te hebben om gesprekken in te plannen, en om voortvarend te (kunnen blijven) handelen bij incidenten omtrent werknemers. Het hof is kortom van oordeel dat in acht uur per week, ondanks de door [verzoekster] gestelde flexibiliteit, niet kan worden voldaan aan deze noodzakelijke onderdelen van de functie. Dat is bepaald niet onbegrijpelijk. Hieraan doet niet af dat enkele andere medewerkers op het servicekantoor ook acht uur per week werken, want dat betreft niet de functie van HR-adviseur maar andere functies waarbij genoemde noodzaak kennelijk niet aanwezig is. Wat betreft de verwijzing onder iv) naar de vereiste uitputting van mogelijkheden uit subonderdeel 1.4, volsta ik met te verwijzen naar mijn bespreking daarvan.
subonderdeel 2.1meerdere rechts- en motiveringsklachten, die erop neerkomen dat het hof in het kader de herplaatsingsplicht heeft nagelaten te beoordelen of de werkgever alle interne mogelijkheden heeft uitgeput en de verplichting van de werkgever aldus te beperkt heeft uitgelegd.
subonderdeel 2.2dat de bestreden beschikking blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van art. 2 lid 2 sub a van de Richtlijn om de redenen genoemd in subonderdeel 1.6, nu het hof in rov. 4.22 oordeelt dat herplaatsing in de beschikbare en op zichzelf passende functie van HR-adviseur niet in de rede ligt in verband met de beperkte beschikbaarheid van [verzoekster].