ECLI:NL:PHR:2025:703

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
23/05068
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en tardief appel in strafzaak met samenhangende ontnemingszaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die eerder door de Hoge Raad niet-ontvankelijk was verklaard. De verdachte was in eerste aanleg door de politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat dit niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn was ingesteld. De verdediging stelde dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend, aangezien deze aan een huisgenoot was overhandigd en niet aan de verdachte zelf. De advocaat-generaal concludeerde dat de verdachte alsnog ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat de eerdere beslissing van de Hoge Raad om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, onterecht was. De conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek tot intrekking van het arrest van de Hoge Raad en tot terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling van de zaak. De zaak illustreert de complexiteit van de procesgang en de noodzaak voor een eerlijke behandeling van de verdachte, waarbij de rechten van de verdachte op toegang tot de rechter en een eerlijk proces centraal staan.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/05068
Zitting24 juni 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 5 december 2023 (parketnr. 23-001813-23) de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep gericht tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2023 (parketnr. 13-214217-21), waarbij de verdachte wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen” en 3. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod” is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Ook is de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/04879P. In beide zaken concludeer ik vandaag.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 16 mei 2023 bij verstek vonnis gewezen in de strafzaak van de verdachte. In dat vonnis is de verdachte wegens de onder ‎1.1 genoemde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. [1] Namens de verdachte is blijkens de aan de “akte instellen hoger beroep” gehechte schriftelijke volmacht op 21 juni 2023 hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. In cassatie wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat het beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld. Meer in het bijzonder wordt opgekomen tegen ’s hofs oordeel dat de dagvaarding aan een huisgenoot op 21 april 2023 in persoon is betekend. Door deze beslissing zou het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak zoals verankerd in art. 14 IVBPR en art. 6 EVRM zijn geschonden en ook zou het hof het bepaalde in art. 8 en 9 van de EU-richtlijn 2016/343 hebben miskend.
2.2
In de onderhavige strafzaak is de verdachte op 15 oktober 2024 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, omdat namens hem niet tijdig een schriftuur met cassatiemiddelen was ingediend. Alvorens tot bespreking van het middel kan worden overgegaan, rijst de vraag of er reden is voor de Hoge Raad om het arrest van 15 oktober 2024 in te trekken en de zaak in behandeling te nemen.
2.3
Deze conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek tot intrekking van het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2024, tot het ontvankelijk verklaren van de verdachte in het cassatieberoep en tot vernietiging.
3.
Verzoek om het arrest van 15 oktober 2024 in te trekken en de zaak in behandeling te nemen
3.1
In de onderhavige strafzaak is de verdachte op 15 oktober 2024 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, omdat namens hem niet tijdig een schriftuur met cassatiemiddelen was ingediend. Bij brieven van 6 februari 2025 [2] heeft de raadsman van de verdachte aan de rolraadsheer en de voorzitter van de strafkamer verzocht
om dit arrest in te trekken en de zaak opnieuw in behandeling te nemen, althans te bepalen dat het thans lopende cassatieberoep in de ontnemingszaak (23/04879 P) wordt aangemerkt als mede te zijn gericht tegen het arrest in de strafzaak van het gerechtshof Amsterdam gewezen onder parketnummer 23-001813-23. Dit verzoek heeft niet tot intrekking van het arrest geleid maar de rolraadsheer heeft op 17 februari 2025 wel beslist dat de strafzaak zal worden heropend en dat de raadsman alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk op 19 maart 2025 een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. [3] De raadsman heeft vervolgens binnen de gestelde termijn een cassatieschriftuur ingediend. De ingediende schriftuur houdt in de “Aan het middel voorafgaande opmerkingen” eenzelfde verzoek – op basis van soortgelijke argumentatie – in als het verzoek in de brieven van 6 februari 2025. Volgens de steller van het middel noopt het in art. 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot een rechter tot toewijzing van het verzoek om het arrest van 15 oktober 2024 in te trekken en de zaak op het op 13 december 2023 ingestelde cassatieberoep in behandeling te nemen.
3.2
Voor een goede beoordeling van het verzoek is het allereerst van belang om het procesverloop in kaart te brengen. In eerste aanleg zijn de strafzaak en de ontnemingszaak onder hetzelfde parketnummer behandeld (parketnr. 13-214217-21) en is bij afzonderlijke beslissingen uitspraak gedaan. In beide zaken is namens de verdachte hoger beroep ingesteld, waarvan afzonderlijke “Akten instellen hoger beroep” zijn opgemaakt:
- er is een “Akte instellen hoger beroep” gedateerd 21 juni 2023 – waarin wordt gesproken over hoger beroep tegen het eindvonnis in de zaak met parketnr. 13-214217-21 – op basis van een volmacht van de raadsman die de verdachte in eerste aanleg bijstond (mr. R.M.G. Sussenbach). Deze volmacht spreekt over hoger beroep tegen de uitspraak van de politierechter in de zaak met genoemd parketnummer;
- ook is er een “Akte instellen hoger beroep” gedateerd 26 juni 2023 – waarin wordt gesproken over hoger beroep tegen de ontnemingsmaatregel – op basis van een volmacht van de raadsman van de betrokkene (mr. G. Onnink). Deze volmacht spreekt over het instellen van hoger beroep in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak onder ook nu weer genoemd parketnr. 13-214217-21.
3.3
Voor de procesgang in hoger beroep zijn de volgende stukken van belang: [4]
a. de
“Dagvaarding van verdachte in hoger beroep”voor de rolzitting van 26 september 2023 (11:45 uur) en een “Kopie raadsman” gericht aan mr. Sussenbach. Deze dagvaarding dateert van 14 augustus 2023 en vermeldt het parketnr. 23-001813-23. Uit de “Kopie raadsman” valt niet af te leiden dat een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman van de verdachte (op dat moment mr. Sussenbach) [5] is verzonden;
b. de
“Oproeping van veroordeelde in hoger beroep (art. 36e W.v.Sr.)”voor de zitting van 26 september 2023 (11:45 uur) en een “Kopie tbv dossier” gericht aan mr. G. Onnink. Deze oproeping dateert van 14 augustus 2023 en vermeldt het parketnr. 23-001863-23;
c. een
verzoek van mr. Onninkvan 26 september 2023 tot aanhouding van de rolzitting van 26 september 2023 in de strafzaak en ontnemingszaak, beide met parketnr. 13-214217-21 (dit parketnummer staat in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak op de “Aantekening mondeling vonnis”);
d. een
proces-verbaal van de terechtzittingvan 26 september 2023 dat als parketnr. “23-01813-23” vermeldt en kort gezegd inhoudt dat de behandeling van de zaak tot 5 december 2023 wordt aangehouden, omdat de raadsman van de verdachte in de ontnemingszaak, mr. Onnink, per e-mail heeft verzocht om aanhouding van “onderhavige zaak en de ontnemingszaak” vanwege ziekte, nu hij het standpunt betreffende de ontvankelijkheid van de verdachte wilde bespreken. De zaak is geschorst tot 5 december 2023 te 09.00 uur met bevel tot oproeping van de verdachte en mr. Onnink tegen die dag en dat tijdstip. (Voornoemd parketnummer behoort blijkens de stukken onder a tot de strafzaak);
e. een
proces-verbaal van de terechtzittingvan 26 september 2023 dat als parketnr. “23-001863-23” vermeldt en kort gezegd inhoudt dat mr. Onnink heeft verzocht om aanhouding van “onderhavige zaak en de ontnemingszaak” vanwege ziekte, omdat hij het standpunt betreffende de ontvankelijkheid van de betrokkene wilde bespreken. De zaak is geschorst tot 5 december 2023 te 09.00 uur met bevel tot oproeping van de betrokkene en mr. Onnink tegen die dag en dat tijdstip. (Voornoemd parketnummer behoort blijkens de stukken onder b tot de ontnemingszaak, en in het proces-verbaal wordt ook over “de betrokkene” (en niet van: de verdachte) gesproken, maar de tekst “onderhavige zaak en de ontnemingszaak” suggereert abusievelijk dat het proces-verbaal betrekking heeft op de strafzaak; die tekst is gelijk aan de tekst in het proces-verbaal van de strafzaak onder d);
f. een
“Oproeping van verdachte in hoger beroep”voor de zitting van 5 december 2023 (09:00 uur) en de daarvan op 30 oktober 2023 aan mr. Onnink verstrekte kopie. Deze vermelden het parketnr. 23-001863-23 en houden in dat het om de
strafzaakgaat (dit parketnummer behoort blijkens de stukken onder b echter tot de ontnemingszaak);
g. een
“Oproeping van verdachte in hoger beroep”voor de zitting van 5 december 2023 (09:00 uur). Deze vermeldt het parketnr. 23-001813-23 en houdt in dat het om de nadere behandeling van de tegen de verdachte aanhangige
strafzaakgaat (dit parketnummer behoort blijkens de stukken onder a inderdaad tot de strafzaak);
h. een
e-mailbericht van mr. Onninkaan het hof van 5 december 2023 (08:31:10 uur) met aanvullende stukken voor de rolzitting van 5 december 2023 in de zaak met parketnr. 23-01863-23 (dit parketnummer betreft blijkens de stukken onder b de ontnemingszaak; parketnr. 23-001813-23 wordt niet in de e-mail vermeld);
i. een
proces-verbaal van de terechtzittingvan 5 december 2023. [6] Daarin wordt weliswaar gesproken over de “verdachte”, maar worden beide parketnummers vermeldt. Op deze zitting is direct mondeling uitspraak gedaan. Het proces-verbaal vermeldt onder meer
“Om die reden bent u niet-ontvankelijk in he hoger beroep, in de hoofdzaak en in de ontnemingszaak”;
j. een losse
“Aantekening mondeling arrest”van 5 december 2023 met parketnr. 23-001813-23 waarin de
verdachteniet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep;
k. een losse
“Aantekening mondeling arrest”van 5 december 2023 met parketnr. 23-001863-23 waarin de
betrokkeneniet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep;
l. een
“Akte instellen rechtsmiddel”gedateerd 13 december 2023 in de zaak met parketnr. 23-001863-23, op basis van een volmacht van mr. Onnink van 13 december 2023 [7] , waarin hij verzoekt om cassatie in te stellen tegen het arrest in de
strafzaakmet parketnr. 23-001863-23 (dit parketnummer behoort blijkens de stukken onder b en k echter tot de ontnemingszaak);
m. een
“Akte instellen rechtsmiddel”gedateerd 28 december 2023 in de zaak met parketnr. 23-001813-23, op basis van een volmacht van mr. Onnink van 13 december 2023, waarin hij verzoekt om cassatie in te stellen tegen het arrest in de
strafzaakmet parketnr. 23-001863-23 (laatstgenoemd parketnummer behoort blijkens de stukken onder b en k echter tot de ontnemingszaak; het eerstgenoemde parketnummer behoort blijkens a en j wel bij de strafzaak);
n. een
“Herstel akte instellen rechtsmiddel”gedateerd 28 december 2023 in de zaak met parketnr. 23-001863-23, op basis van een volmacht van mr. Onnink van 13 december 2023 [8] , waarin hij verzoekt om cassatie in te stellen tegen het arrest in de
ontnemingszaakmet parketnr. 23-001863-23 (dit parketnummer behoort blijkens de stukken onder b en k inderdaad tot de ontnemingszaak).
3.4
Uit het onder ‎3.3 weergegeven procesverloop blijkt onder meer dat:
- de zaak in hoger beroep van meet af aan onder twee parketnummers werd behandeld;
- mr. Onnink door het hof is aangemerkt als raadsman van de verdachte in de straf- en ontnemingszaak;
- mr. Onnink op 30 oktober 2023 is opgeroepen voor de zitting van 5 december 2023 in de strafzaak onder vermelding van parketnr. 23-001863-23 (het parketnummer van de ontnemingszaak);
- mr. Onnink op 13 december 2023 zowel een volmacht voor het instellen van cassatieberoep in de strafzaak als een volmacht voor het instellen van cassatieberoep in de ontnemingszaak aan het hof heeft verstuurd onder vermelding van één parketnummer, te weten het parketnummer in de ontnemingszaak (23-001863-23);
- door de griffier bij het hof, [betrokkene 1] , één cassatieakte is opgesteld onder vermelding van het parketnr. 23-001863-23, onder bijvoeging van de volmacht die ziet op de strafzaak (dit parketnummer betreft de ontnemingszaak).
3.5
Over de procesgang in cassatie kan verder het volgende worden opgemerkt. Op 27 december 2023 heeft mr. Jebbink zich gesteld in de zaak met parketnr. 23-001863-23 (dat parketnummer betreft de
ontnemingszaakblijkens het onder ‎3.3 beschreven procesverloop) onder bijvoeging van de hiervoor genoemde “Akte instellen rechtsmiddel” gedateerd 13 december 2023 in de zaak met parketnr. 23-001863-23, op basis van een volmacht van mr. Onnink, waarin wordt verzocht om cassatie in te stellen tegen het arrest in de
strafzaakmet parketnr. 23-001863-23 (dit nummer is van de ontnemingszaak). De dossiers in de strafzaak en de ontnemingszaak zijn op 11 juni 2023 door de Hoge Raad ontvangen. De zaak met parketnr. 23-01813-23 (dat parketnummer betreft de onderhavige
strafzaakblijkens het onder ‎3.3 beschreven procesverloop) is geregistreerd onder het nummer 23/05068 en de aanzegging in cassatie in die zaak is op 26 juni 2024 betekend. De termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur verliep op 26 augustus 2024. De Hoge Raad heeft de verdachte bij arrest van 15 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep in de onderhavige strafzaak. De ontnemingszaak met parketnr. 23-001863-23 is geregistreerd onder het nr. 23/04879P. [9] De aanzegging in cassatie in deze zaak is op 24 juni 2024 betekend en namens de betrokkene is door mr. Jebbink – die zich op 27 december 2023 in deze zaak als raadsman van de betrokkene had gesteld – op 20 augustus 2024 tijdig een cassatieschriftuur ingediend. Eerst op 6 februari 2025 heeft mr. Jebbink zich als raadsman van de verdachte gesteld in de onderhavige strafzaak met parketnr. 23-01813-23.
3.6
In de schriftuur wordt betoogd dat de verdachte, zijn raadsman in hoger beroep en zijn cassatieadvocaat allen hebben gedwaald over de omstandigheid dat de zaak van de verdachte in hoger beroep twee parketnummers had gekregen en dat dit, mede gelet op de eisen die het EHRM stelt aan het recht op toegang tot de rechter, de verdachte niet kan worden tegengeworpen, zodat het eerder in deze zaak gewezen arrest van de Hoge Raad moet worden ingetrokken en het op 13 december 2023 ingestelde cassatieberoep in behandeling moet worden genomen.
3.7
Ter ondersteuning van genoemde dwaling wordt gewezen op de omstandigheid dat mr. Onnink in hoger beroep zijn bijstand heeft verricht onder parketnr. 23-001863-23, in de veronderstelling dat dit zowel de straf- als de ontnemingszaak betrof. De formulering in het aanhoudingsproces-verbaal van 26 september 2023 (v
K: met parketnr. 23-001863-23) zou het beeld van de raadsman dat hij zowel in de straf- en ontnemingszaak als raadsman optrad c.q. was erkend, hebben bevestigd. De formulering “onderhavige zaak en de ontnemingszaak” zou niet zodanig scherp zijn dat de raadsman daaruit had moeten afleiden dat de straf- en ontnemingszaak los van elkaar en onder twee verschillende parketnummers werden behandeld, temeer nu de straf-en ontnemingszaak in eerste aanleg ook onder één parketnummer waren behandeld. Het door het hof in dat proces-verbaal expliciteren van de ontnemingszaak zou veeleer het gevolg zijn van de omstandigheid dat de politierechter de ontnemingsbeslissing in een afzonderlijke uitspraak had verwerkt dan wel omdat het hoger beroep “dubbel” was ingesteld. Ook het arrest van 5 december 2023 met het parketnr. 23-001863-23 zou, door het gebruik van het woord “arrest”, duiden op een strafzaak (waaronder mede de oplegging van een ontnemingsmaatregel kan vallen) en niet louter op een ontnemingszaak. [10] Ook wordt aangevoerd dat het hof op grond van de volmachten van de raadsman van 13 december 2023 (met vermelding van uitsluitend het parketnr. 23-001863-23) twee cassatieakten heeft opgemaakt, die beide het parketnr. 23-001863-23 vermelden, terwijl mr. Onnink er door het hof niet op is geattendeerd dat de zaak in appel twee afzonderlijke parketnummers had gekregen. Het zouden die twee cassatie akten zijn geweest die mr. Onnink vervolgens aan mr. Jebbink heeft verstrekt met het verzoek om zich als cassatieadvocaat te stellen bij de Hoge Raad. Volgens de steller van het middel mocht hij er op basis van deze akten vanuit gaan dat de straf-en ontnemingszaak door het hof onder hetzelfde parketnummer waren berecht en dat is de reden dat hij zich op 27 december 2023 bij de Hoge Raad heeft gesteld onder vermelding van parketnr. 23-001863-23. De Hoge Raad heeft mr. Jebbink vervolgens als raadsman geregistreerd in de zaak met zaaknummer S23/04879, welk nummer volgens de steller van het middel duidt op een strafzaak. Eerst na de correspondentie zoals genoemd onder ‎3.1 kreeg het zaaknummer administratief de toevoeging “P”. Volgens de steller van het middel is hij er niet op gewezen dat de zaak onder twee zaaknummers en los van elkaar werden behandeld, zodat hij er mitsdien vanuit is gegaan dat de ontnemingskwestie als onderdeel van de strafzaak onder S23/04879 viel. De op 20 augustus 2024 ingediende schriftuur zou daar ook blijk van geven, nu daarin zowel de straf- als ontnemingsbeslissing worden vermeld.
3.8
Uit hetgeen onder ‎3.3 t/m ‎3.5 is weergegeven blijkt dat deze zaak een rommelig procesverloop kent. Op grond van de onder ‎3.3 onder a, b, f en g vermelde stukken kan niet worden vastgesteld dat mr. Onnink ermee bekend was dat de zaak bij het hof onder twee parketnummers werd behandeld. Het onder ‎3.3 onder f genoemde stuk, waarvan gelet op de verstrekte kopie kan worden gezegd dat de raadsman met dit stuk bekend was, heeft bij de raadsman de (achteraf) onjuiste veronderstelling in het leven kunnen roepen dat de straf-en ontnemingszaak onder hetzelfde parketnummer werden behandeld. De op 28 december 2023 door de griffier opgemaakte cassatieakten illustreren eveneens dat het ingewikkeld lag. Eerst op die datum is immers onderkend [11] dat de schriftelijke volmachten van 13 december 2023 hetzelfde parketnummer vermeldden en is alsnog in beide zaken cassatieberoep ingesteld. [12] Dat mr. Jebbink zich de dag voorafgaand aan het zijn opgesteld van deze (herstel)akten bij de Hoge Raad uitsluitend onder vermelding van het parketnr. 23-001863-23 heeft gesteld, leverde in de cassatieprocedure vervolgens de complicatie op dat de samenhang van de zaken niet is onderkend en mr. Jebbink alleen in de ontnemingszaak op de hoogte is gesteld van de betekening van de aanzegging en in die zaak een cassatieschriftuur is ingediend.
3.9
Daargelaten dat het eerste onder ‎3.7 weergegeven argument ter onderbouwing van de dwaling weinig overtuigend is en het tweede argument geen steun vindt in de processtukken, meen ik dat de omstandigheid dat de raadsman van de verdachte zich in eerste instantie in de cassatiefase formeel bezien enkel in de ontnemingszaak heeft gesteld hier niet ten nadele van de verdachte zou moeten komen. [13] Daartoe telt mijns inziens ook dat duidelijk is dat de verdachte in beide zaken cassatieberoep heeft willen instellen en de in de ontnemingszaak ingediende cassatieschriftuur de (eensluidende) beslissingen van het hof in de straf- en ontnemingszaak noemt en betwist. [14]
3.1
Ik meen dan ook dat het verzoek tot intrekking, mede gelet op de ernst van de juridische gevolgen en de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet [15] , moet worden toegewezen en dat de verdachte alsnog ontvankelijk is in het cassatieberoep.
3.11
Ik zal daarom nu overgaan tot de bespreking van het middel.

4.Het middel

4.1
Het middel klaagt over de beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
4.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 december 2023 in de strafzaak en de ontnemingszaak houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat er eerst naar de ontvankelijkheid van de zaak zal worden gekeken en merkt op:
Op 26 september 2023 is de zaak op verzoek aangehouden. Ik heb gezien dat er op 16 mei 2023 een aantekening mondeling vonnis bij verstek is geweest. Wist u dat er op die datum een zitting was?
De verdachte antwoordt:
Nee, dat wist ik niet. Ik had rugklachten, waardoor ik niet kon lopen of liggen en daarom heb ik de zitting gemist. Ik heb alleen een postadres, waar ik eens in de twee weken post kan ophalen. Bovendien ben ik gestopt bij mijn voormalige werkgever.
De voorzitter vraagt of dat een postadres is.
De verdachte antwoordt bevestigend.
De voorzitter vraagt:
Wanneer bent u op de hoogte gekomen van de zitting?
De verdachte antwoordt:
In juni begon ik weer op kracht te komen, dus ging ik mijn post ophalen. Ik heb toen die brief opgehaald. Van begin april tot juni ben ik niet langsgegaan bij de postbus. Als ik de brief had verwacht, had ik een familielid kunnen vragen om de brief op te halen. In juni ben ik zelf mijn post gaan halen en toen ben ik er achter gekomen.
De advocaat-generaal merkt op:
Allereerst, de dagvaarding voor de zitting van 16 mei 2023 is betekend aan een huisgenoot. Volgens de akte zou diegene het gaan overhandigen aan meneer, die staat ingeschreven op een adres voor daklozen aan [a-straat 1] . Iemand heeft het in ontvangst genomen met de mededeling dat hij het zou overhandigen. Dit is een betekening in persoon. De akte is opgesteld op 21 juni 2023 en het vonnis is betekend op 23 augustus 2024. Het feit dat hij vervolgens geen gebruik maakt van dat adres is niet aan het OM. Verdachte had kunnen weten dat er een zitting was.
De voorzitter merkt op:
De betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden nadat er hoger beroep was ingesteld.
De advocaat-generaal antwoordt:
De processen hebben elkaar doorkruist.
De raadsman merkt op:
De betekening van het vonnis op 23 augustus 2023 heb ik niet.
De voorzitter geeft aan dat het hof daar ook niet over beschikt.
De raadsman voert -kort en zakelijk weergegeven- als volgt aan:
Vandaag zijn mijn cliënt en ik naar de rolzitting gekomen om uit te leggen dat mijn cliënt zelf de dagvaarding niet heeft ontvangen, maar kennelijk aan iemand anders is uitgereikt. Mijn client is pas in juni langs het postadres gegaan, waar hij de brief heeft gezien. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, vanwege bijzondere omstandigheden. Rond de zomer van 2021 zwierf hij rond met zijn hond en kat. Hij heeft ernstige rug- en mentale klachten. Ik heb u op voorhand twee documenten gestuurd. Uiteindelijk is mijn cliënt bij het UWV terechtgekomen en afgekeurd. In mei 2023 verbleef hij met depressie en rugklachten bij een vriend; in die tijd was hij niet in staat zijn post op te halen. Toen hij weer opkrabbelde, vond hij de dagvaarding en stelde hoger beroep in. Hij ontkent medeplegen en wil uitleggen hoe het is gegaan. Ik verzoek u mijn cliënt de gelegenheid te geven om bij de strafzaak aanwezig te zijn.
De verdachte verklaart als volgt:
Ik wil terugkomen op het feit dat er post is bezorgd, maar niet aan mij is afgeleverd.
De voorzitter merkt op:
Het is uw verantwoordelijkheid om contact op te nemen met de contactpersoon.
De verdachte antwoordt:
Ik heb mijn contactpersoon gebeld, maar ik weet niet waar ze is. Dit is de eerste keer dat ik mij in een zittingszaal bevind.
De advocaat-generaal merkt op:
Dit verandert mijn standpunt niet. Ik meen dat de wet zegt, dat als je daar staat ingeschreven, je actie moet ondernemen. Hoe spijtig het ook is, ik kan niet anders concluderen dan dat meneer niet-ontvankelijk is.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
Ik geef u groot gelijk. Ik was er psychisch doorheen en lichamelijk niet in staat om mijn post op
te halen.
Na sluiting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing mede: het is geen punt van discussie is dat u te laat bent geweest. De oproeping voor de zitting lag op het postadres en u heeft het niet opgehaald. Is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding? Daar gelden zeer bijzondere omstandigheden voor. Wat ik vandaag heb gehoord en wat ik uit de stukken heb gelezen zie ik die bijzondere omstandigheden niet. U bent in een situatie gekomen waarin u daar fysieke niet naartoe kon gaan, maar u had actie kunnen ondernemen via uw contactpersoon. U heeft eigenlijk meer zitten wachten en dat is een risico. Van u had mogen verwacht dat u actiever zou zijn geweest. Om die reden bent u niet-ontvankelijk in he hoger beroep, in de hoofdzaak en in de ontnemingszaak.”
4.3
De aantekening mondeling arrest [16] houdt, voor zover van belang, het volgende in:

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 16 mei 2023 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is aan een huisgenoot op 21 april 2023 in persoon betekend.
De verdachte is op 16 mei 2023 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 21 juni 2023.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
4.4
De toelichting op het middel bevat twee deelklachten.
4.5
De eerste deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend en (vervolgens) de regeling van art. 366 Sv heeft miskend. Volgens de steller van het middel heeft het hof uit de stukken met betrekking tot de betekening van de dagvaarding voor de zitting van 16 mei 2023 niet anders kunnen afleiden dan dat de dagvaarding is uitgereikt aan een in art. 36e lid 2 onder a Sv bedoelde persoon. Het hof heeft vastgesteld dat de “oproeping” voor de zitting op het postadres van de verdachte lag en dat de verdachte deze niet heeft opgehaald. Deze vaststellingen zijn niet overeen te brengen met het oordeel van het hof dat de dagvaarding op 21 april 2023 in persoon is betekend. Nu het om een verstekveroordeling gaat had het vonnis op grond van art. 366 lid 1 Sv aan de verdachte moeten worden betekend, temeer nu het hof niet heeft vastgesteld dat zich een uitzonderingsgrond als bedoeld in lid 2 van die bepaling voordoet en dit ook niet kan worden afgeleid uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd. Uit het verhandelde ter terechtzitting zou blijken dat het vonnis eerst op 23 augustus 2023 aan de verdachte is betekend, terwijl de verdachte reeds op 21 juni 2023 hoger beroep heeft ingesteld. Verder wordt nog opgemerkt dat het ook onbegrijpelijk is dat het hoger beroep volgens het hof op 23 juni 2023 is ingesteld, nu de akte rechtsmiddel spreekt over 21 juni 2023.
4.6
Bij de beoordeling van deze deelklacht zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 36e lid 1 en 2 Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
(…)”
- Art. 366 lid 1 en 2 Sv:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2. Deze mededeling wordt niet gedaan
a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.”
- Art. 408 lid 1 en 2 Sv:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d. de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
4.7
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard om op 16 mei 2023 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam en dat de dagvaarding voor die zitting aan een huisgenoot op 21 april 2023 in persoon is betekend. Uit de akte van uitreiking van de dagvaarding blijkt – hoewel een kruisje in het vakje ontbreekt – dat de dagvaarding op 21 april 2023 op het adres [a-straat 1] [plaats] is uitgereikt aan een ander dan de geadresseerde ( [betrokkene 2] ), die beloofde de brief onmiddellijk aan de geadresseerde te geven.
4.8
Volgens het hof brengt laatstgenoemde vaststelling mee dat de verdachte binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen hoger beroep had moeten instellen. Het hof gaat er zo bezien vanuit dat de beroepstermijn van art. 408 lid 1 Sv in het onderhavige geval van toepassing is. Meer in het bijzonder lijkt het hof gelet op de zinsnede “De dagvaarding is aan een huisgenoot op 21 april 2023 in persoon betekend” uit te zijn gegaan van de toepasselijkheid van art. 408 lid 1 onder a Sv. Dat oordeel is onjuist. Weliswaar wordt een betekening aan degene die zich op dat adres bevindt als bedoeld in art. 36e lid 1 onder b jo. art. 36e lid 2 onder a Sv in persoon aan degene die zich op dat adres bevindt gedaan, maar het gaat daarbij niet om een betekening in persoon in de zin van de wet (art. 36e lid 1 Sv) nu dit geen betekening in persoon aan de geadresseerde zelf is. [17] Overigens bevindt zich bij de gedingstukken een akte van uitreiking van de mededeling uitspraak die blijkens het vermelde parketnummer ziet op de onderhavige zaak, welke mededeling op 4 augustus 2023 in persoon aan de betrokkene is uitgereikt. Een dergelijke mededeling wordt niet gedaan indien sprake is van een betekening in persoon (art. 366 lid 2 onder a Sv).
4.9
Nu de onder b tot en met d genoemde gronden van art. 408 lid 1 Sv zich hier evenmin voordoen – waarbij ik over de d grond nog opmerk dat het door het hof aan de verdachte tegenwerpen van zijn inactiviteit niet maakt dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was (hooguit: had kunnen zijn) – is het oordeel van het hof dat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak moest worden ingesteld onbegrijpelijk. Dat de discussie ter terechtzitting in hoger beroep zich enkel heeft toegespitst op het al dan niet verschoonbaar zijn van de termijnoverschrijding doet mijns inziens aan het voorgaande niet af.
4.1
De eerste deelklacht van het middel slaagt.
4.11
Gelet hierop kan worden afgezien van bespreking van de tweede deelklacht, die inhoudt dat verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak zoals bedoeld in art. 14 IVBPR en art. 6 EVRM is geschonden door de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verontschuldigbaar te oordelen en/of de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. [18]
4.12
Het middel slaagt.

5.Afronding

5.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.2
Deze conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek tot intrekking van het arrest van 15 oktober 2024, tot het ontvankelijk verklaren van de verdachte in het cassatieberoep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In het procesdossier bevindt zich een brief van de griffier, gedateerd 4 december 2023, inhoudende dat het appel in deze zaak niet wordt uitgewerkt omdat de politierechter niet langer aan de rechtbank is verbonden.
2.Bij een brief van 10 februari 2025 en een brief van 11 februari 2025 is verder nog gewezen op een aanvullende omstandigheid respectievelijk is verzocht om mee te delen wat de reden is dat aan het zaaksnummer in de ontnemingszaak (23/04879) de aanduiding “P” is toegevoegd.
3.Ook is medegedeeld dat het parket bij de Hoge Raad heeft verzocht de tenuitvoerlegging op te schorten en dat dit inmiddels door het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) van het CJIB zou zijn “verwerkt”.
4.Daarbij neem ik ook de stukken in de samenhangende ontnemingszaak, waarin ik vandaag ook concludeer, mee in het overzicht.
5.Mr. Sussenbach heeft de griffier van het hof op 23 augustus 2023 per e-mail bericht dat hij zich als raadsman in de zaak met parketnr. 23-01813-23 onttrekt, omdat de verdachte een andere advocaat heeft aangezocht. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 december 2023 vermeldt als raadsman van de verdachte wel nog mr. Sussenbach (en niet mr. Onnink). Uit genoemd proces-verbaal, zoals weergegeven onder 4.2, kan wel worden afgeleid dat mr. Onnink op die zitting aanwezig was, nu dit proces-verbaal inhoudt “Ik heb u op voorhand twee documenten gestuurd” (zie 3.3 onder h).
6.Dit proces-verbaal vermeldt – kennelijk per abuis – dat mr. Sussenbach als raadsman aanwezig was.
7.Verstuurd per e-mail op 13 december 2023 om 15:19 uur.
8.Verstuurd per e-mail op 13 december 2023 om 15:20 uur.
9.In de onder ‎3.1 genoemde brief van 11 februari 2025 stelt mr. Jebbink, onder bijvoeging van een ontvangstbevestiging gedateerd 6 februari 2025, dat het zaaksnummer tot dat moment nog niet een “P” (
10.In de schriftuur is vermeld dat mr. Jebbink eerst op 5 februari 2025 het dossier in de strafzaak van het hof heeft ontvangen.
11.Vermoedelijk is dit geconstateerd toen de processen-verbaal en arresten naar aanleiding van de ingestelde rechtsmiddelen werden uitgewerkt.
12.De onvolkomenheid in de schriftelijke volmacht in de strafzaak (vermelding parketnummer 23-001863-23) is met het indienen van de cassatieschriftuur hersteld.
13.Niet blijkt op welk moment de raadsman over een afschrift van de processtukken beschikte of kon beschikken.
14.Zie punt 1 t/m 3 van de schriftuur. Zie ook onder punt 12, waarin wordt geklaagd over ’s hofs oordeel dat het hoger beroep eerst op 23 juni 2023 is ingesteld. Hoewel deze datum alleen in het arrest in de ontnemingszaak wordt genoemd, verwijst de steller van het middel wel naar de akten rechtsmiddel waaruit zou blijken dat het beroep op 21 en 26 juni 2023 is ingesteld.
15.Vgl. bijv. HR 16 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG4182, r.o. 2 en HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6754.
16.Met vermelding van het parketnummer van de strafzaak in hoger beroep (23-001813-23).
17.Onder het oude recht gold – in de situatie dat er niemand op het BRP-adres of de woon-of verblijfplaats werd aangetroffen – de uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde als betekening in persoon (art. 588 lid 3 onder b (oud) Sv).
18.Vgl. voor een bespreking van de vraag of betekening aan een huisgenoot verenigbaar is met Europees recht A-G Keulen 5 juli 2022, ECLI:NL:PHR:2022:670