4.3Het hof heeft de verweren van de verdediging – voor zover hier van belang - als volgt samengevat en verworpen:
“
Feit 1
Bij pleidooi heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Door de verdediging is aangevoerd dat geen sprake is van opzet. Het was nooit de bedoeling om verdovende middelen aan te schaffen en al helemaal niet om deze te vervoeren, zelfs niet om ze aanwezig te hebben.
[…]
Verder is aangevoerd, op gronden vermeld in de pleitnota, dat:
[…]
- verdachte geen wetenschap had van eventuele uitvoer naar het buitenland, of een poging hiertoe
[…]
Met betrekking tot het verweer dat niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de uitvoer van verdovende middelen overweegt het hof als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 4 september 2018 vanaf ongeveer 20:49 uur bij elkaar in de auto zitten. Ze rijden (in de Volkswagen) samen vanuit [a-straat] in [plaats] naar [Hotel A] . Vanuit daar vervolgen zij hun weg via [b-straat] naar [plaats] . In de nacht van 4 op 5 september 2018 proberen verdachte en medeverdachte vervolgens een kilo cocaïne te leveren aan een buitenlandse afnemer, hetgeen uiteindelijk niet lukt..
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte op 5 september 2018 te 00.36 uur een telefoongesprek voert met een onbekend persoon. In dat gesprek wordt het volgende gezegd:
[verdachte] : Die mensen zijn niet blij.
NNM: Momenteel is er niet veel.
[verdachte] : Als je iets afspreekt dan kun je niet zeggen dat het niet veel is. Die mensen hebben hun tickets betaald, ze betalen hun ding en hotel en alles. Wie moet hen al dat geld geven. Jij hebt tegen hen gezegd om te komen. Elke dag dat die mensen hier zijn is het ook meer geld.
(…)
NNM: Er is op dit moment een tekort.
[verdachte] : Als je iets afspreekt en zegt tegen hen: “ik heb dat ding voor jou”. Dan betalen die mensen hun tickets en zaken. Die mensen komen aan. Die mensen betalen voor een hotel. Die mensen betalen alles. Wie moet hen al dat geld geven? Dat zeg ik tegen jou, degene die had gezegd dat ze moeten komen. Elke dag dat die mensen hier blijven kost meer geld mijn broer.
Naar het oordeel van het hof kan uit dit gesprek worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de omstandigheid dat de afnemer van de cocaïne voor de aankoop vanuit het buitenland naar Nederland is gereisd en, vanwege de afstand, (een) hotelovernachting(en) heeft geregeld en dat hij één kilogram cocaïne wilde afnemen. Naar het oordeel van het hof geeft de inhoud van het gesprek er blijk van dat verdachte precies op de hoogte is gesteld van de herkomst van de afnemer. Meer specifiek stelt het hof vast dat verdachte de woorden ticket en hotel in één zin noemt. Daarnaast zegt hij dat ‘elke dag dat ze hier zijn is het ook meer geld’. Kennelijk moest in de nacht van 4 op 5 september 2018 geleverd worden omdat de mensen hun ticket en hotel hadden betaald. Het woord ticket is in dit verband – nu het in één zin wordt genoemd met ‘hotel’ – te relateren aan een internationale boot of vliegreis. Zou het gaan om een binnenlandse reis dan is het gebruikelijk om het woord ‘kaart’ of ‘kaartje’ te bezigen. Vorenstaande in aanmerking genomen en gezien de omstandigheid dat het woord ‘ticket’ in een zin wordt genoemd met ‘hotel’ gaat het hof er vanuit dat de woorden worden genoemd in het kader van het verblijf. Dat duidt er op dat verdachte wetenschap heeft van de buitenlandse herkomst van de betreffende persoon of personen.
Dit gesprek bezien tegen de achtergrond van hetgeen zich in de nacht van 4 op 5 september 2018 heeft afgespeeld, zoals in de bewijsmiddelen is opgenomen, dat verdachte samen met [medeverdachte] heeft gepoogd om de kilogram cocaïne aan te schaffen voor deze buitenlandse afnemer maakt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte wetenschap had dat de cocaïne naar het buitenland zou worden vervoerd en daarmee buiten het grondgebied van Nederland zou worden gebracht, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
[…]
Feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat […] er geen ondersteunend bewijs [is] op grond waarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is bij de uitvoer van cocaïne dan wel daar weet van had. Ook het medeplegen en het opzet op het grondfeit kan niet worden bewezen.
[…]
Uit de opgenomen bewijsmiddelen blijkt het volgende. [codenaam] heeft op 10 oktober 2018 de opdracht gekregen om bij [medeverdachte] een bestelling te doen van 100 gram coke en één kilo speed voor [betrokkene 1] , dat maandag geleverd dient te worden. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] op 11 oktober 2018 een gesprek. Daarin wordt door [medeverdachte] onder meer het volgende gezegd: Voor maandag. Dan komt die gast. (…) Hij wil twee dingen … Proberen. Ik snap hem wel hoor. Hij denkt anders misschien van … Dat we niet … Ik snap het ook wel. Als je helemaal hierheen komt en je hebt ze mee … Verdachte zegt dan: Ja. Waarop [medeverdachte] zegt: Hij heeft nog niets gezien bij ons. Ik wil het maandag sowieso hebben, of zondag. Verdachte antwoordt en zegt: “Is goed. (…) Ik ga die mooie voor hem bewaren.”.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat gerefereerd wordt aan de mislukte levering in [plaats] (feit 1) en dat verdachte dit begrijpt en weet over wie het gaat.
Nu verdachte wist voor wie de te leveren middelen bestemd waren en het ging om dezelfde buitenlandse afnemer als een paar weken geleden bij die mislukte levering, stelt het hof vast dat verdachte ook hier wist dat de middelen voor het buitenland bestemd waren. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het gesprek van 11 oktober 2018 betrekking heeft op cocaïne en niet zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd op hash, "tsjoko". Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op het OVC gesprek van 10 oktober 2018 waarin [medeverdachte] en [codenaam] spreken over de op handen zijnde levering door [medeverdachte] van een ons wit en een kilo speed aan die gast. De volgende dag heeft verdachte met [medeverdachte] een gesprek met [medeverdachte] waarin tussen beiden wordt gesproken dat die gast twee dingen wil en [medeverdachte] zegt dat hij het maandag sowieso wil hebben waarop verdachte zegt dat hij die mooie voor hem gaat bewaren. Het hof duidt die gesprekken als samenhangend in die zin dat wordt voortgegaan op de levering van cocaïne en speed.”
De poging tot uitvoer van 4 september 2018 (feit 1)