ECLI:NL:PHR:2025:718

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
23/00882
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en gebrek in de motivering van de bewezenverklaring in de ontnemingszaak

In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming, is de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, D.J.C. Aben, op 24 juni 2025 tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep van de betrokkene tevergeefs is. De zaak is ontstaan na een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2023, waarin het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2021 werd bevestigd. De rechtbank had de betrokkene verplicht om een bedrag van € 7.325,- aan de staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, J. Boksem, één middel van cassatie heeft voorgesteld.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat er geen bijkomend bewijs is voor de diefstal van een groot contant geldbedrag, wat een klacht over een gebrek in de motivering van de bewezenverklaring in de strafzaak inhoudt. Echter, in de ontnemingszaak kan hier niet met vrucht over worden geklaagd. De Procureur-Generaal wijst erop dat, mocht de klacht in de strafzaak succesvol zijn, artikel 511i Sv zijn werking zal doen, waardoor de betrokkene geen belang heeft bij de klacht in de ontnemingszaak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, en kan op basis van artikel 81 lid 1 RO worden afgedaan.

Deze zaak heeft samenhang met een andere zaak, genummerd 23/00885, die eveneens betrekking heeft op de betrokkene. De Procureur-Generaal zal ook in die zaak concluderen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00882 P
Zitting24 juni 2025

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de betrokkene.
1. Bij arrest van 22 februari 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-001752-21) het vonnis van 2 juni 2021 van de rechtbank Amsterdam (parketnummer 13-046371-21) bevestigd en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7.325,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 23/00885. Dit betreft de samenhangende strafzaak jegens de betrokkene. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld, doch wat mij betreft tevergeefs.
4. Dat er – naast de aangifte – géén (door artikel 342 lid 2 Sv verlangd) bijkomend bewijs is voor de diefstal van een betrekkelijk groot contant geldbedrag, behelst een klacht over een gebrek in de motivering van de bewezenverklaring in de strafzaak. Daarover kan in de ontnemingszaak echter niet met vrucht worden geklaagd. Mocht de gelijkluidende klacht in de strafzaak succes hebben, dan doet artikel 511i Sv zijn werk (zodat de betrokkene sowieso geen belang heeft bij de klacht). [1]
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep en kan op de voet van artikel 81 lid 1 RO worden afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Hetzij geen middel in de zin der wet, vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:512, hetzij geen belang bij het middel, vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255.