ECLI:NL:PHR:2025:721

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
23/01054
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en vernieling door met gasdrukgeweer op woning buren te schieten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1955, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke vernieling. De verdachte heeft op 20 januari 2021 met een gasdrukgeweer op de woning van zijn buren geschoten, wat leidde tot schade aan de dakgoot. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en heeft de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is en onvoldoende met redenen is omkleed. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gepleit voor vrijspraak, omdat de bewijsmiddelen niet overtuigend zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte de schoten heeft gelost, gebaseerd op getuigenverklaringen en NFI-onderzoek. De zaak is complex door de langdurige conflicten tussen de verdachte en de benadeelden, wat de context van de bedreiging en vernieling versterkt. De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal overgenomen en het beroep verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01054
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 8 maart 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem (parketnummer: 21-003781-21), wegens 1. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 2. “opzettelijk wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft verder een gasdrukwapen en kogelpatroon verbeurdverklaard. Het hof heeft tot slot beslist op de vordering tot schadevergoeding van een zestal benadeelde partijen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.J.M. Cliteur, advocaat in 's‑Hertogenbosch, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring van bovengenoemde feiten en komt er in de kern op neer dat die bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

3.De bewijsvoering door het hof

3.1
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat: [1]
“1.
hij op 20 januari 2021 te [plaats] [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een gasdrukgeweer een projectiel tegen de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te schieten;
2.
hij op 20 januari 2021 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een dakgoot van de woning gelegen aan de [a-straat 1] die geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorde, heeft beschadigd.”
3.2
Het hof heeft verder het volgende overwogen (hier weergegeven zonder de voetnoten):

Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 10 januari 2021 kregen verbalisanten een melding dat iemand nabij perceel [b-straat 1] te [plaats] een harde knal had gehoord. Verbalisanten gingen ter plaatse en werden aangesproken door [benadeelde 3] . Zij vertelde dat ze zojuist een harde knal had gehoord afkomstig uit een boomgaard achter perceel [c-straat 1] . [benadeelde 1] is direct naar buiten gegaan en zag in de boomgaard een man lopen, die zij even later herkende als haar buurman de [verdachte] . Hij had een lang voorwerp in zijn armen.
Op 20 januari 2021 deed [benadeelde 3] aangifte. Zij verklaarde dat er al jarenlang een geschil is tussen haar familie en hun buurman, de [verdachte] . In de afgelopen jaren hebben ze al meermalen aangifte tegen [verdachte] gedaan van vernieling, diefstal en bedreiging. Op 20 januari 2021, omstreeks 10.30 uur, was zij in de koeienstal op hun terrein. Zij hoorde een harde knal; eenzelfde knal als zij op 10 januari 2021 had gehoord. Tien minuten later zag zij [verdachte] uit zijn schuur komen. Diezelfde middag liep zij buiten bij de woning van haar ouders ( [a-straat 1] ). Haar oog viel op een klein grijs voorwerp op de grond naast de zijdeur van de woning. Zij herkende in het voorwerp een soort patroon. De politie kwam ter plaatse en ze constateerden samen dat de dakgoot was vernield. De schade aan de dakgoot was ter hoogte waar het patroon was gevonden. De locatie waar het patroon lag, valt direct in het oog. Als het er langer had gelegen, zou het eerder zijn opgemerkt.
Verbalisant kwam na de melding van [benadeelde 1] op 20 januari 2021 ter plaatse. Het is verbalisant bekend dat er sinds meerdere jaren een conflict bestaat tussen de [verdachte] , van [c-straat 1] , en de [familie aangeefster] . De ouders van aangeefster wonen in de woning aan [a-straat 1] . Verbalisant zag dat het patroon op ongeveer een meter afstand van de zijdeur van de woning lag. Hij heeft een foto gemaakt van de locatie waar hij het patroon aantrof. Verbalisant keek naar boven en zag dat in de dakgoot boven de deur een gat zat. Hij confronteerde [benadeelde 1] met die schade. Zij zei dat die schade nieuw was.
Op woensdag 20 januari 2021 werd binnengetreden in de woning [c-straat 1] te [plaats] . Bij aanbellen werd de deur geopend door de bewoner, de [verdachte] . Hij deelde mee dat er in de schuur een luchtdrukwapen lag. Vervolgens werden het wapen en de daar eveneens aangetroffen patronen in beslag genomen.
Op 21 januari 2021 werd aangeefster opnieuw gehoord. Zij verklaarde dat ze werkzaam was op het agrarisch bedrijf [benadeelde 1] , gevestigd aan het [b-straat 1] te [plaats] . Zij woont met haar partner en kinderen op [d-straat 1] en haar ouders op [a-straat 1] . Al vanaf het moment dat het agrarisch bedrijf is gevestigd, worden procedures aangespannen door [verdachte] . In een verzoek van [verdachte] om een voorlopige voorziening staat de volgende passage:
‘ [verdachte] heeft al eerder aangegeven dat het maffiose gedrag van de kant van de gemeente [plaats] de volstrekte weerloosheid en rechteloosheid van [verdachte] impliceert, waardoor volgens [verdachte] sprake is van een zodanige situatie van overmacht dat [verdachte] zich gerechtigd acht zich met alle beschikbare middelen te verweren, zo nodig inclusief destructie en ander geweld. Tot nu toe heeft [verdachte] zich dit recht niet toegeëigend, maar aan deze gedoogsituatie komt per 1 mei 2019 een eind.’
De woning die op 20 januari 2021 beschoten is, betreft de woning van de ouders van aangeefster en bevindt zich op [a-straat 1] .
De familie leeft al jaren in veel angst en onzekerheid. Aangeefster wenste ook aangifte te doen namens haar partner, haar kinderen en haar ouders [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Door de politie werd op 20 januari 2021 een onderzoek ingesteld. Bij de vernielde dakgoot werd een projectiel aangetroffen. In de schuur van verdachte werden een gasdrukwapen en munitie aangetroffen. Aan de voorwerpen werden de volgende SIN-nummers gekoppeld:
Kogelpatroon: AAMZ5852NL
Munitie (182 stuks): AAMZ5850NL
Gasdrukwapen: AAMZ5851NL
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen zijn de volgende vragen geformuleerd: Is het projectiel (SIN AAMZ5852NL) afgeschoten met het wapen (SIN AAMZ5851NL) en komt het projectiel overeen met de bij verdachte aangetroffen munitie (SIN AAMZ5850NL)?
Deze vragen werden voorgelegd aan het NFI. In het rapport van NFI van 10 maart 2021 werden de vragen als volgt beantwoord:
Vraag 1
Het vergelijkend onderzoek naar de kraslijnen heeft aanwijzingen opgeleverd dat de kogel (AAMZ5852NL) is verschoten met het luchtdrukgeweer (AAMZ5851NL).
Voor de kogel (AAMZ5852NL) en het luchtdrukgeweer (AAMZ5851NL, kaliber .45 zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De kogel is afgevuurd uit de loop van het luchtdrukgeweer.
Hypothese 2: De kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het luchtdrukgeweer.
De resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. De uiterlijke kenmerken en de massa van de kogel (AAMZ5852NL) komen overeen met die van de kogels (AAMZ5850NL).
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof af dat het verdachte is geweest die op 20 januari 2021 heeft geschoten in de richting van de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] waardoor hun dakgoot werd beschadigd. Er zijn, gelet op het NFI-onderzoek sterke aanwijzingen dat de op 20 januari 2021 bij de woning aangetroffen kogel is afgevuurd met het geweer van verdachte. Bovendien komt die kogel overeen met de kogels die aangetroffen zijn in de schuur van verdachte. Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 20 januari 2021 een knal gehoord en zag even later verdachte uit zijn schuur komen. De politie trof op dezelfde dag in die schuur het geweer aan. Verdachte heeft een aantal mogelijke alternatieve scenario's opgeworpen (het geweer is per ongeluk afgegaan of iemand anders heeft gebruik gemaakt van het geweer), maar deze verder niet onderbouwd. Deze alternatieve scenario's acht het hof niet aannemelijk geworden.
Doordat verdachte op een woning heeft geschoten, kon bij de bewoners ervan, mede gelet op de voorgeschiedenis die ze hadden met de verdachte de redelijke vrees ontstaan voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.”

4.Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep

4.1
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2023 heeft zich, blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting, aldaar onder meer het volgende voorgedaan:
“De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kan er met de pet niet bij dat de zaak zo gelopen is zoals het nu is gelopen. Het hangt met allerlei aannames en onwaarschijnlijkheden aan elkaar. In de eerste plaats kan niet aangetoond worden dat de kogel die is gevonden, ook de oorzaak is van de schade aan de dakgoot. Ook is niet duidelijk of die kogel op die dag is afgeschoten. De kogel is alleen op die dag gevonden. Dan is de vraag door wie is de kogel afgeschoten of is de kogel daar neergelegd? Misschien heeft [benadeelde 1] wel iets gedaan om mij een loer te draaien. Dat laatste is niet onwaarschijnlijk, dat heeft hij vaker gedaan. We leven al jarenlang in onmin en hij staat niet zo gunstig bekend vanwege de vele leugens, ook in bestuursrechtelijke zaken. Er zijn geen betrouwbare getuigen. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat er een valse getuigenis is afgelegd. Daar heb ik aangifte van gedaan maar daar is niets mee gebeurd. Er is geen enkele aanwijzing dat die kogel is afgeschoten op de dakgoot of moedwillig is afgeschoten in de richting van het huis. Destijds heb ik ook gezegd dat indien die hypothese wel wordt aangenomen, het nog niet bewezen is dat die kogel doelbewust op de woning van [benadeelde 1] is geschoten. Ik kan van mijzelf en van anderen die met het geweer zijn omgegaan zeggen dat het nooit de intentie is geweest om doelgericht op de woning van [benadeelde 1] te schieten.
U, voorzitter, vraagt mij wie er naast mij nog meer gebruik maken van mijn geweer. Als je een dergelijk geweer hebt dan zet je een roos in je tuin neer en dan mag iedereen daarop schieten.
U, voorzitter, vraagt mij wie dit dan zijn omdat u zich kan voorstellen dat ik het geweer niet door iedereen laat gebruiken. Ik ben er zelf bij als ze het geweer gebruiken. Ik vind dat geen relevante vraag. Het gaat om familieleden. Die mensen hebben geen reden om op het huis van [benadeelde 1] te schieten. Dus als het al is gebeurd, dan is het een ongelukkig toeval geweest en geen opzet. Het is een domme veronderstelling. Het speelt al vanaf 2010 dus ik zie voor mij dat een normaal denkend mens het nut er niet van inziet om op [benadeelde 1] te schieten. (…)
De advocaat voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De advocaat-generaal merkt hierbij – zakelijk weergegeven – op:
Ik denk dat kan worden vastgesteld dat tussen verdachte en de [familie aangeefster] al heel veel jaren problemen bestaan. Dat is in 2021 geëscaleerd. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraken van feit 1 en feit 2. De vraag is of deze feiten bewezen kunnen worden verklaard en daar wringt de schoen. Normaal gesproken zijn er wettige bewijsmiddelen, maar is er geen overtuiging. In deze zaak is dat andersom. Ik heb problemen met de bewijsmiddelen en ik zal dat uitleggen. Zoals ik het dossier lees is er op 10 januari 2021 geschoten met een wapen en dat wordt gehoord door [familie aangeefster] . Er wordt gezien dat iemand met een geweer in zijn hand naar de schuur loopt, daar de muts van zijn hoofd trekt en dan wordt herkend als verdachte. Dat was op 10 januari 2021. Maar dat staat niet op de tenlastelegging. Op 20 januari 2021 wordt eenzelfde knal gehoord, maar wordt niemand gezien. Daarna wordt er geconstateerd dat er schade is aan de dakgoot en wordt er op de grond een patroon aangetroffen. In de aangifte staat dat ze vermoeden dat het verdachte is geweest. Maar een vermoeden is niet hetzelfde als iets weten en daar zit het eerste probleem. Het wettige bewijs is dat er een patroon is aangetroffen en dat het NFI daar onderzoek naar heeft gedaan. Die heeft aangegeven dat het veel waarschijnlijker is dat die patroon afkomstig is uit het wapen dat is aangetroffen bij verdachte dan uit een willekeurig ander wapen. Het is niet de sterkste waarschijnlijkheid. Theoretisch is het dus mogelijk dat het een ander geweer is geweest. Maar stel dat we ervan uitgaan dat de patroon uit het wapen van verdachte komt, dan ben ik het met hem eens dat die patroon daar ook op 10 januari 2021 terecht kan zijn gekomen. En ook kan niet worden vastgesteld dat met die patroon de dakgoot is vernield. Ik twijfel er niet aan, maar het kan niet worden vastgesteld. Dat zijn mijn problemen met de eerste twee feiten en ik denk dat de politierechter die ook had. Ik kan met deze bewijsmiddelen voor de eerste twee feiten niet tot een bewezenverklaring rekwireren. Mijn collega’s hebben het anders verwoord, maar ik denk dat het niet kan en daarom dient verdachte van die feiten vrijgesproken te worden.
(…)
De verdachte voert het woord tot verdediging – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik volg uiteraard de redenering van de advocaat-generaal. Sterker nog, er zijn twee dingen bewezen. Er is namelijk op 10 januari 2021 en op 20 januari 2021 geschoten, door wie is alleen niet bekend. Van een afstand van 50 meter kan je iemand niet herkennen volgens de regels die daarbij gehanteerd worden. Eerder heb ik verklaard dat ik geen muts in mijn bezit heb gehad. Het zijn sprookjes. (…)”

5.De bespreking van het middel

5.1
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 20 januari 2021 [benadeelde 1] en [benadeelde 2] – de bewoners van de woning aan [a-straat 1] te [plaats] – heeft bedreigd en de dakgoot van hun woning heeft vernield, door met een gasdrukgeweer tegen de woning te schieten.
5.2
De verdachte heeft in hoger beroep ontkend die dag op de woning van betrokkenen te hebben geschoten. Ook heeft de verdachte onder meer betoogd dat niet aangetoond kan worden dat de patroon die is gevonden bij de woning, de oorzaak is van de schade aan de dakgoot, en dat evenmin duidelijk is of die patroon afkomstig is van een kogel die op die bewuste dag is afgeschoten. De advocaat-generaal in hoger beroep heeft op vergelijkbare gronden gerekwireerd tot vrijspraak, namelijk dat:
- de resultaten van het NFI onderzoek over de relatie tussen de patroon en het gasdrukgeweer van de verdachte niet de sterkste waarschijnlijkheidsgraad vertonen;
- de patroon evengoed op 10 januari 2021, toen de aangeefster ook een schot had gehoord, bij de woning terechtgekomen kan zijn;
- niet kan worden vastgesteld dat met die patroon de dakgoot is vernield.
5.3
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte degene is geweest die met het gasdrukwapen op de woning heeft geschoten, in het licht van hetgeen door de verdachte en het openbaar ministerie is aangevoerd, onbegrijpelijk is en de bewezenverklaring derhalve onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe wordt in de kern het in hoger beroep door de verdachte gevoerde verweer herhaald.
5.4
Volgens de steller van het middel zijn er, gelet op het voorgaande, meerdere scenario’s denkbaar dan het bewezen verklaarde scenario, die niet worden uitgesloten door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals dat:
- de schade reeds eerder is ontstaan, bijvoorbeeld op 10 januari 2021;
- een ander dan de verdachte het schot heeft gelost.
Geklaagd wordt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de verdachte en de advocaat-generaal in hoger beroep aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt [2] , dat kort gezegd luidt dat de bewijsmiddelen ook ruimte laten voor alternatieve scenario’s en de verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden. Het hof had moeten aangeven waarom de geschetste scenario’s “niet juist” kunnen zijn en kunnen “worden uitgesloten”, aldus de steller van het middel.
5.5
Vooropgesteld moet worden dat voor zover het middel steunt op de stelling dat een alternatief scenario enkel door uitsluiting kan worden weerlegd, deze stelling geen steun vindt in het recht. De rechter kan immers een alternatief scenario ter zijde leggen door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden. [3]
5.6
In weerwil van het middel, meen ik dat het hof in zijn bewijsvoering – ook in het licht van het motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 2 Sv – voldoende tot uitdrukking heeft gebracht dat en waarom de geschetste alternatieve scenario’s naar zijn oordeel niet aannemelijk zijn geworden. Wat betreft de oorzaak en het ontstaansmoment van de schade aan de dakgoot heeft het hof onder meer tot het bewijs gebezigd (i) de verklaring van de aangeefster dat zij op 20 januari 2021 een knal hoorde en later op de dag een patroon vond op de grond naast de zijdeur van de woning van haar ouders, die direct in het oog viel en eerder zou zijn opgemerkt als die er langer had gelegen, (ii) de verklaring van de aangeefster dat de schade aan de dakgoot van de woning nieuw was, alsook (iii) het proces-verbaal van de politie, inhoudende dat de patroon ter hoogte van de schade aan de dakgoot lag. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de schade aan de dakgoot op 20 januari 2021 is ontstaan door een kogel van een gasdrukgeweer en een andere toedracht niet aannemelijk is geworden komt mij niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd voor.
5.7
Datzelfde geldt in mijn optiek voor de gevolgtrekking van het hof dat het de verdachte mis geweest die op 20 januari 2021 heeft geschoten. Het hof heeft daartoe in de eerste plaats redengevend geacht dat tien dagen eerder, op 10 januari 2021, een melding is gedaan van eenzelfde harde knal, afkomstig uit een boomgaard achter het perceel van de verdachte. De aangeefster is toen direct naar buiten gegaan en zag in de boomgaard een man met een lang voorwerp in zijn armen lopen, die zij even later herkende als haar buurman, de verdachte. Voorts heeft het hof bij zijn bestreden oordeel betrokken dat op 20 januari 2021 in de schuur van de verdachte – waar de aangeefster de verdachte na de knal die dag uit zag komen – een gasdrukgeweer met munitie is aangetroffen en dat uit NFI onderzoek blijkt dat (i) de uiterlijke kenmerken en de massa van de patroon die onder de dakgoot is gevonden overeenkomen met de munitie van de verdachte en (ii) de resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek veel waarschijnlijker zijn als de kogel is afgevuurd uit de loop van het gasdrukgeweer van de verdachte dan als het is verschoten met een ander gasdrukgeweer. Verder heeft het hof er acht op geslagen dat er jarenlang een geschil loopt tussen de betrokkenen en de verdachte, dat de betrokkenen al meermalen aangifte hebben gedaan van vernieling, diefstal en bedreiging en dat de verdachte op enig moment in een voorlopige voorzieningenprocedure heeft gesteld dat hij zich (per 1 mei 2019) gerechtigd acht “zich met alle beschikbare middelen te verweren, zo nodig inclusief destructie en ander geweld”. Het oordeel van het hof dat de verdachte de bewuste kogel op 20 januari 2021 heeft afgeschoten kan ik – bezien tegen de achtergrond van deze vaststellingen, alsook in het licht van de verklaring van de verdachte in hoger beroep die erop neerkomt dat niemand zijn gasdrukgeweer in zijn afwezigheid gebruikt – goed volgen en lijkt mij genoegzaam gemotiveerd. Het middel treft geen doel.

6.Slotsom

6.1
Het middel faalt. Ik merk in verband met de afdoening in cassatie op dat de rechtbank de verdachte in eerste aanleg heeft vrijgesproken van het ten laste gelegde. Afdoening van het middel met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering ligt daarom niet in de rede.
6.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen nadat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, op 16 maart 2025 is overschreden. Gelet op het feit dat een taakstraf is opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan 100 uren beloopt, meen ik dat in dit geval kan worden volstaan met een constatering van de overschrijding. [4]
6.3
Overige gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
6.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. A-G

Voetnoten

1.De verdachte is voor deze feiten in eerste aanleg vrijgesproken.
2.Ik merk op dat een verdachte in de regel niet met vrucht kan klagen over de nadere motivering van de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie dan wel over het ontbreken van die nadere motivering, nu de verdachte in het algemeen een rechtens te respecteren belang bij zo een klacht mist (HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5479,
3.HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864,
4.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492,