Conclusie
[eiser 1](eiser tot cassatie onder 1),
[eiseres 2](eiseres tot cassatie onder 2),
de Stichting(eiseres tot cassatie onder 3),
[eiseres 4](eiseres tot cassatie onder 4),
[eisers]in meervoud (eisers tot cassatie gezamenlijk),
[eisers 1 t/m 3]in meervoud ( [eiser 1] , [eiseres 2] en de Stichting gezamenlijk),
[de maatschap](verweerster in cassatie onder 1),
[verweerster 2](verweerster in cassatie onder 2),
[verweerster 3](verweerster in cassatie onder 3),
[verweerster 4](verweerster in cassatie onder 4) en
[verweersters]in meervoud (verweersters in cassatie gezamenlijk).
1.Inleiding
[betrokkene 1]). Vanaf 2005 hield [betrokkene 1] 20% van de aandelen in [eiseres 4] en [eiser 1] via [eiseres 2] 80%. In 2013 heeft [betrokkene 1] een uittredingsprocedure aanhangig gemaakt waarin hij de overname van zijn aandelen door [eiseres 2] en [eiseres 4] vorderde. In 2016 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [eiseres 4] . De Ondernemingskamer heeft [betrokkene 2] (hierna:
[betrokkene 2]) benoemd tot enig bestuurder van [eiseres 4] en uitgesproken dat deze mogelijk een minnelijke regeling kon treffen tussen [eiseres 4] en [betrokkene 1] . [eiseres 4] , vertegenwoordigd door [betrokkene 2] , en [betrokkene 1] hebben in 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat [betrokkene 1] zijn aandelen (hierna:
de [betrokkene 1] aandelen) tegen een nader te bepalen prijs aan [eiseres 4] zal verkopen. [eiseres 4] , vertegenwoordigd door [betrokkene 2] , en [betrokkene 1] hebben vervolgens gezamenlijk [de maatschap] , een maatschap van register valuators, de opdracht gegeven om in dit kader een waarderingsrapport op te stellen. Op basis van het door [de maatschap] opgestelde indicatieve waarderingsrapport heeft [betrokkene 1] zijn aandelen aan [eiseres 4] verkocht. [eisers] zijn van mening dat de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen niet deugt en dat het rapport ook inhoudelijk tekortschiet. In deze procedure vorderen zij een verklaring voor recht dat [verweersters] met het uitbrengen van het rapport en de daarin gegeven waardering niet de zorg hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend register valuator mag worden verwacht, alsmede veroordeling van [verweersters] tot terugbetaling van alle betalingen die [eisers] aan [de maatschap] hebben gedaan in het kader van het opleveren van het rapport. Het hof heeft, evenals de rechtbank, de vorderingen afgewezen. Het middel komt met verschillende klachten op tegen de verwerping door het hof van de stelling van [eisers] dat het geven van een waardering door [de maatschap] in de omstandigheden van het geval onzorgvuldig was. Volgens het middel heeft het hof verder de eigen positie van [eisers 1 t/m 3] als derden en hun vorderingen gegrond op onrechtmatige daad miskend, en zijn de oordelen met betrekking tot de normalisatie van de juridische kosten en een deel van de personeelskosten onbegrijpelijk.
2.Feiten
NiRV).
NiRV gedragsregels). De NiRV gedragsregels 230 en 250 luiden, voor zover van belang:
(…)
b. De Register Valuator vormt, zoveel mogelijk, onafhankelijk van de Opdrachtgever, zijn eigen oordeel en baseert dit op gedegen onderzoek. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aard en inhoud van de Opdracht.
(…)
c. De Waarderingswerkzaamheden van de Register Valuator worden op zodanige wijze uitgevoerd, dat het Waarderingsoordeel, met inachtneming van het ‘expert judgement’ van de Register Valuator, navolgbaar is. Dit betekent dat de uitkomsten narekenbaar, toetsbaar aan (externe) bronnen en overdraagbaar zijn.
Waarderingswerkzaamheden met als doel de afgifte van een Waarderingsrapport’ (hierna:
Richtlijn 510) en NiRV-Richtlijn 530 ‘
Waarderingswerkzaamheden met als doel de afgifte van een Rapport inzake een indicatieve Waardering’ (hierna:
Richtlijn 530).
de Package Deal) is onder meer vermeld:
(…)
Onder afspraak de waardeerder hierover niet te informeren
de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Deze overeenkomst luidt, voor zover van belang:
1.Bindende vaststelling van de prijs van de [betrokkene 1] Aandelen
Deskundigen”) de opdracht om (…) tussen Partijen bindend de prijs van de [betrokkene 1] Aandelen vast te stellen, een en ander met inachtneming van de bepalingen en de uitgangspunten zoals vastgelegd in deze Vaststellingsovereenkomst. (…)
(i) de bij de waardering te hanteren peildatum (...) zal zijn 9 juli 2014 (...) De Deskundigen zullen aldus bij hun waardering rekening houden met feiten, omstandigheden en verwachtingen die op de peildatum bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn en niet met dergelijke feiten, omstandigheden of verwachtingen van na de peildatum.
(iii) de Deskundigen zijn vrij in de keuze voor de te hanteren waarderingsmethode en/of de te hanteren combinatie van waarderingsmethoden. In dat kader stellen Partijen wel vast dat onderbouwde en consistente informatie wat betreft de zogenaamde herpositionering en de daarbij behorende businessplannen van de [eiseres 4] -groep in dat kader ontbreken en dat dit een betrouwbare inschatting van toekomstige kasstromen, benodigd voor een DCF-waardering, ernstig bemoeilijkt zo niet onmogelijk maakt;
(…)
(...)
(iv) alvorens een definitief rapport uit te brengen zullen Deskundigen aan Partijen hun bevindingen in concept voorleggen en gedurende een termijn van ten minste één week de gelegenheid geven daarop commentaar te leveren.
de Opdracht) bevestigde en haar plan van aanpak uiteenzette. [eiseres 4] (vertegenwoordigd door [betrokkene 2] ) en [betrokkene 1] hebben deze brief voor akkoord getekend. De brief (hierna:
de Opdrachtbrief) luidt, voor zover van belang:
(…)
1.Profielschets van [de maatschap]
2.Relevante feiten en omstandigheden
Bindende vaststelling van de prijs van de [betrokkene 1] Aandelen”) dat bepalingen bevat die voor ons relevant zijn.
3.Plan van aanpak
Verkrijging van schriftelijke documentatie(…)
Bespreking
Concept-rapportage
Definitieve rapportage(…)
4.Waarderingsmethode
5.Beroepsvoorschriften
6.Tijdsschema
8.Voorbehouden en beperkingen aansprakelijkheid
Indicatieve waardering [eiseres 4] B.V.(hierna:
het concept rapport) verstuurd naar [eiseres 4] ( [betrokkene 2] ) en [betrokkene 1] . In het concept rapport heeft [de maatschap] de prijs van de [betrokkene 1] aandelen vastgesteld op een bedrag van € 3.364.000,--.
Indicatieve waardering [eiseres 4] B.V.(hierna:
het Rapport) verstuurd naar [eiseres 4] en [betrokkene 1] . Het Rapport bevat onder meer een hoofdstuk waarin de waarderingsmethode staat beschreven. Bijlage 1 bevat een lijst van de gebruikte informatie en in bijlage 5 heeft [de maatschap] een reactie gegeven op de commentaren van BFI ( [eiseres 4] ) en Wingman ( [betrokkene 1] ) en benoemd in welke commentaren zij aanleiding zag om het concept rapport aan te passen. [de maatschap] heeft de prijs van de [betrokkene 1] aandelen in het Rapport vastgesteld op € 4.093.000,--. Deze waardering is gebaseerd op een aandeelhouderswaarde van 100% van de aandelen in [eiseres 4] van € 20.465.000,--.
3.Procesverloop
In eerste aanleg
de rechtbank). [eisers] hebben gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
bindende prijsvaststelling van de [betrokkene 1] Aandelen”, toekennen;
primair: voor recht verklaart dat het Rapport niet een vaststellingovereenkomst is in de zin van art. 7:900 BW en niet een bindend advies vormt in de zin van de vaststellingsovereenkomst; althans
civielrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures” buiten toepassing blijven omdat die in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn; en
het hof). Zij hebben, na wijziging van hun eis, gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en, uitvoerbaar bij voorraad:
Formele en procesmatige aspecten van (de uitvoering van) de Opdracht’ heeft het hof eerst in r.o. 5.7 een opsomming gegeven van de formele en procesmatige bezwaren waar [eisers] zich op beroepen. Het hof maakt de volgende onderverdeling:
Geven waardering onzorgvuldig’ heeft het hof met betrekking tot het bezwaar onder (i) overwogen:
Niet inachtnemen professionele basisnormen’ overwogen en geoordeeld:
Aanpassingen naar aanleiding van commentaar op het concept rapport: niet verifieerbaar’ overwogen en geoordeeld:
Materiële aspecten van (de uitvoering van) de Opdracht’ het volgende overwogen:
Normalisatie juridische kosten’:
Elimineren van bestaande personeelskosten en personeelskosten Pretium eind 2024’:
dat[eiseres 4] haar activiteiten wilde herpositioneren, maar er was onvoldoende bekend om hieraan een waarde in het kader van een waardebepaling te verbinden. [verweersters] hebben ter zitting van het hof toegelicht dat [de maatschap] had geconstateerd (paragraaf 2.5 van het Rapport) dat de personeelskosten stegen en dat deze stijging volgens de jaarverslagen van [eiseres 4] verband hield met toekomstige ontwikkelingen in het bedrijf. Wat betreft het normaliseren van een deel van de personeelskosten tot het niveau van 2009 mocht [de maatschap] er naar het oordeel van het hof in redelijkheid vanuit gaan dat een deel van het personeel was aangetrokken voor de voorgenomen herpositionering. Omdat daaraan geen waarde werd toegekend, kon [de maatschap] in redelijkheid ook een correctie (in de vorm van een normalisatie) doorvoeren voor de aan dat personeel verbonden kosten.
het arrest). [verweersters] hebben geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk doen toelichten. [verweersters] hebben gedupliceerd.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdelen 1.1 en 1.2zijn gericht tegen r.o. 5.9 t/m 5.11, hiervoor in 3.11 weergegeven. In deze rechtsoverwegingen verwerpt het hof de stelling van [eisers] dat [de maatschap] in werkelijkheid de prijs van de [betrokkene 1] aandelen bindend heeft vastgesteld. De subonderdelen komen specifiek op tegen de volgende oordelen: [9]
subonderdeel 1.2heeft het hof verschillende omstandigheden die [eisers] hebben aangevoerd niet voldoende kenbaar en begrijpelijk betrokken bij zijn oordeel over de vereiste zorgvuldigheid, laat staan dat het deze omstandigheden in onderlinge samenhang (met elkaar en met de Opdracht) heeft bezien. Onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken stelt het subonderdeel dat [eisers] in het kader van hun stelling dat de aard van de opdracht en de aard en ernst van de betrokken belangen met zich brachten dat op [verweersters] een “zwaarwegende zorgplicht” rustte, het volgende hebben aangevoerd:
5 Beroepsvoorschriften
Partijen zijn ermee bekend dat de door ons uit te voeren waardering een indicatief karakter zal hebben. Het is een zelfstandig besluit van partijen om de uitkomst van deze waardering te doen gelden als bindende prijsvaststelling. […]”
een zelfstandig besluit van de opdrachtgeversom de uitkomst van de te geven waardering te doen gelden als bindende prijsvaststelling. [eiseres 4] (vertegenwoordigd door [betrokkene 2] ) en [betrokkene 1] hebben de Opdrachtbrief voor akkoord getekend (zie randnummer 3.8, hiervoor vermeld onder 2.8). In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat het bestreden oordeel onbegrijpelijk is of dat het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig is. Het subonderdeel faalt.
subonderdeel 1.6dat [eisers] aan het door het hof in r.o. 5.9 t/m 5.11 besproken standpunt – “(kort gezegd: dat [verweersters] wisten dat haar waardering voor een bindende prijsvaststelling zou worden gebruikt)” – de conclusie hebben verbonden dat de door [verweersters] te betrachten zorgvuldigheid met zich bracht dat zij ofwel ervoor hadden moeten zorgen dat zij op basis van voldoende informatie tot een meer gedegen waardering waren gekomen ofwel de opdracht hadden moeten weigeren. Volgens het subonderdeel vormen de overwegingen van het hof geen of geen voldoende begrijpelijke reactie op de aan deze stellingen verbonden conclusie. Dat [verweersters] de prijs van de [betrokkene 1] aandelen niet bindend hebben vastgesteld en dat [eisers] de waardering ook niet als zodanig hebben mogen opvatten, laat immers onverlet dat [verweersters] mogelijk onder de omstandigheden de Opdracht met meer zorgvuldigheid hadden moeten uitvoeren of moeten weigeren, aldus het subonderdeel. Volgens het subonderdeel is het oordeel van het hof dan ook niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Subonderdeel 2.0, dat geen klacht bevat, stelt voorop dat het hof in r.o. 5.4 met juistheid heeft geoordeeld dat de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot/vakgenoot ook geldt in een geval waarin de aansprakelijkheid niet is gegrond op overeenkomst maar op onrechtmatige daad. Volgens het subonderdeel heeft het hof in de opvolgende beoordeling van het betoog van [eisers] dat [verweersters] niet de zorg hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend register valuator mag worden verwacht, geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vorderingen van [eiseres 4] gegrond op de overeenkomst en anderzijds de vorderingen van [eisers 1 t/m 3] gegrond op onrechtmatige daad. De vorderingen, zo stelt het subonderdeel, worden voor ieder van hen op dezelfde gronden afgewezen.
en/ofonrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers 1 t/m 3] ” Het hof heeft derhalve onder ogen gezien dat de vordering van [eisers] was gegrond op enerzijds wanprestatie (jegens [eiseres 4] ) en anderzijds onrechtmatige daad (jegens [eisers 1 t/m 3] ).
subonderdeel 3.0, dat geen klacht bevat, gericht tegen het volgende oordeel in r.o. 5.31:
subonderdeel 3.1stelt het hof met zijn oordeel over de normalisering van de opbrengsten van juridische procedures ofwel te hoge eisen aan de stelplicht ofwel is het oordeel onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van [eisers] Onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken stelt het subonderdeel dat [eisers] hebben aangevoerd dat het onhoudbaar is om te normaliseren voor juridische kosten zonder ook de gerelateerde opbrengsten te normaliseren en dat zij hebben toegelicht dat KPN ter beëindiging van het geschil direct in 2014 een schikkingsbedrag van € 9,5 miljoen moest voldoen aan Pretium, terwijl de schikkingsopbrengst is opgelopen tot in totaal € 16,8 miljoen eind 2021. Volgens het subonderdeel had het hof deze stellingen niet anders kunnen begrijpen dan dat [eisers] menen dat als met een bepaalde gebeurtenis samenhangende kosten worden genormaliseerd, ook de uit deze gebeurtenis voortvloeiende (schikkings)opbrengsten buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het subonderdeel stelt dat niet valt in te zien dat [eisers] hun stellingen van een nadere toelichting hadden moeten voorzien, temeer nu het hof ook in r.o. 5.34 bij de beoordeling van de normalisaties ten aanzien van de herpositionering “simpelweg” overweegt dat [de maatschap] in redelijkheid kosten kon elimineren, aangezien geen waarde wordt toegekend aan de herpositionering.
Juridische procedures
Juridische kosten
de periode voor het aandeelhoudersgeschil. In de prognose veronderstellen wij dat de juridische kosten vanaf peildatum dalen met de omzet. Door de dalende omzet zullen er naar verwachting minder disputen zijn.”
pay-rollvan [eiseres 4] stond. Wij hebben gekeken naar de ontwikkeling van de juridische kosten. Het bedrijf voerde een vaste telefoniebedrijf en had diverse geschillen over zaken als huur en arbeidsrecht. Dat is normaal als kostenpatroon in ondernemingen. Maar we zagen ook dat de juridische kosten waren opgelopen, tot 8,7% in 2014. Dat hield verband met de geschillen met [betrokkene 1] en KPN. Wij meenden dat die geschillen waren opgelost of opgelost zouden worden en dat het niet tot de standaard van het bedrijf zou behoren om constant zulke kosten te maken. Daarom hebben we genormaliseerd naar de kosten in 2008 en 2009. Dat kwam op 2,8%. Ook Duff & Phelps gaat in het rapport van 2019 uit van 2,8% juridische kosten voor de komende jaren. Op uw vraag over de schikking met KPN antwoord ik dat die was bereikt in 2014. De kosten waren gemaakt en we zijn uitgegaan van het schikkingsbedrag dat over de jaren werd uitgesmeerd. Het geschil met [betrokkene 1] zou leiden tot koop van zijn certificaten; daarvoor maakten we nu juist ons rapport. Wij vonden dat die kosten na de peildatum niet zouden terugkeren. […]”
steedsook de opbrengsten die een onderneming ontvangt na een gunstige uitkomst van een (al dan niet gerechtelijke) procedure (al dan niet integraal) buiten beschouwing dienen te blijven, meen ik dat het op de weg van [eisers] had gelegen om zowel in de feitelijke instanties als ook thans in cassatie de juistheid van dit betoog te onderbouwen. Het hof heeft in elk geval gemotiveerd dat [de maatschap] in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gemaakte keuzes ten aanzien van zowel de juridische kosten als de personeelskosten. In deze zaak staat vast dat de schikking met KPN was bereikt rondom het moment van de peildatum. Het oordeel dat in redelijkheid kon worden verwacht dat deze kosten in de toekomst niet meer gemaakt zouden hoeven worden, is dan ook niet onbegrijpelijk. Ik meen dat het hof met zijn oordeel dat het op de weg van [eisers] lag om toe te lichten (i) waarom en (ii) op welke manier – integraal of ten dele – [de maatschap] de ‘opbrengsten’ van de juridische procedures in de waardering had moeten betrekken, geen te strenge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van [eisers] Het oordeel dat zij niet aan die stelplicht hebben voldaan, is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Het subonderdeel faalt.
subonderdeel 4.1zijn deze oordelen onbegrijpelijk, want tegenstrijdig, althans zonder nadere motivering niet met elkaar verenigbaar. Het subonderdeel stelt ter toelichting dat het hof enerzijds in r.o. 5.34 oordeelt dat [de maatschap] de personeelskosten die aan (de activiteiten van) de herpositionering konden worden toegerekend, kon elimineren door de personeelskosten te verlagen tot het niveau van 2009, omdat aan de herpositionering geen waarde werd toegekend, terwijl het anderzijds oordeelt dat [de maatschap] in redelijkheid kon aannemen dat (de activiteiten van) de herpositionering in 2024 resultaat zou(den) hebben opgeleverd en (dat bij de beëindiging van de activiteiten van Pretium eind 2023) het overgebleven personeel van Pretium kon worden ingezet bij (de activiteiten van) de herpositionering. Het subonderdeel betoogt dat, indien waarde wordt toegekend aan (de activiteiten van) de herpositionering in 2024, daarbij hoort dat vanaf 2009 de personeelskosten van deze activiteiten
nietkunnen worden geëlimineerd. Het subonderdeel stelt dat [de maatschap] dat wel heeft gedaan, dat [eisers] op deze inconsequentie hebben gewezen, [15] en dat het hof daarop niet (voldoende kenbaar) heeft gereageerd.
een deel van de personeelskostenkon normaliseren tot het niveau van 2009, omdat
op de peildatum(9 juli 2014) bekend was dat [eiseres 4] haar activiteiten wilde herpositioneren, maar dat er
op dat momentnog geen waarde aan werd toegekend. Het hof heeft in r.o. 5.35 geoordeeld dat [de maatschap] er bij haar waardering in redelijkheid vanuit kon gaan dat de herpositionering
in 2024–
bijna tien jaar na de peildatum– resultaat zou hebben opgeleverd, en in redelijkheid kon aannemen dat
het overgebleven personeelingezet zou kunnen worden voor de nieuwe activiteiten. De door [de maatschap] ingeschatte situatie in 2024 was derhalve heel anders ten opzichte van de situatie ten tijde van de peildatum. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de bestreden oordelen innerlijk tegenstrijdig zijn. De klacht dat het hof in de bestreden passages niet (genoegzaam) heeft gerespondeerd op de stellingen waarnaar het subonderdeel verwijst, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft in r.o. 5.34 en 5.35 gemotiveerd uiteengezet waarom het betoog van [eisers] niet opgaat (lees: waarom in het kader van het normaliseren van
een deel van de personeelskostenonderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de feitelijke situatie op de peildatum en anderzijds de veronderstelde situatie eind 2023).
Uit paragraaf 5.6.1 van het Rapport blijkt dat het effect van dit scenario op de waardering van de [betrokkene 1] aandelen zeer beperkt is. In het door [de maatschap] gehanteerde scenario, waarbij verondersteld wordt dat het personeel van Pretium na 2023 ingezet kan worden voor nieuwe activiteiten, komt de waarde van de [betrokkene 1] aandelen uit op € 4,093 miljoen. De waarde van de [betrokkene 1] aandelen in het liquidatiescenario, waarbij verondersteld wordt dat het personeel zal afvloeien en een transitievergoeding moet worden betaald, is volgens [de maatschap] in het Rapport € 4.037 miljoen.
[eisers] hebben deze berekening niet voldoende gemotiveerd betwist. Ook gelet op het tamelijk geringe verschil tussen beide scenario’s kan niet worden gezegd dat [de maatschap] in redelijkheid niet ervoor mocht kiezen te veronderstellen dat het overgebleven personeel van Pretium elders binnen [eiseres 4] kon worden ingezet.”