ECLI:NL:PHR:2025:738

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/01304
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging tijdens (tegen)demonstratie Pegida met falende klacht over opzet op geweld

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor openlijke geweldpleging in vereniging tijdens een demonstratie van Pegida op 26 mei 2019. De verdachte, geboren in 1973, werd door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 160 uren. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, die één middel van cassatie hebben voorgesteld. De zaak betreft een gewelddadige confrontatie met de politie, waarbij de verdachte betrokken was bij het ontketenen van geweld tegen politieambtenaren en andere goederen. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het geweld dat plaatsvond, ook nadat hij de confrontatie had verlaten. De klacht in het cassatiemiddel richt zich tegen de bewijsoverweging van het hof, die volgens de verdediging uitgaat van een risicoaansprakelijkheid die de grenzen van voorwaardelijk opzet overschrijdt. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt gesteld dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de openlijke geweldpleging, ook al was hij niet meer fysiek aanwezig tijdens alle geweldshandelingen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01304
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 3 april 2024, parketnummer 20-002397-20, door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
De zaak betreft een gewelddadige confrontatie met de politie op 26 mei 2019 in [plaats] . Die dag vond een demonstratie van sympathisanten van Pegida plaats. Een grote groep personen die demonstreerde tegen de demonstratie van Pegida, heeft zich tegen de aanwezige politie gekeerd. Ook de verdachte was daarbij betrokken en heeft volgens het hof een rol gehad bij het ontketenen van het geweld. Hij is als gezegd door het hof veroordeeld voor openlijke geweldpleging.

2.Het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen een onderdeel van de bewijsoverweging van het hof waarin het hof kort gezegd overweegt dat de verdachte verantwoordelijk is te houden voor het geweld dat plaatsvond nadat hijzelf kort na aanvang van de gewelddadigheden is weggegaan en dat de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening komen. De klacht van het cassatiemiddel houdt in dat hof in feite uitgaat van een risicoaansprakelijkheid die de grenzen van het voorwaardelijk opzet te buiten gaat.
2.2
Voor een goed begrip van de zaak geef ik eerst de bewezenverklaring en gehele bewijsvoering van het hof weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is (in het in zoverre door het hof bevestigde vonnis van de politierechter) bewezenverklaard dat hij:
“op 26 mei 2019 te [plaats]
openlijk, te weten in de directe nabijheid van moskee [A] , te weten op/aan/in de [a-straat] en [b-straat] en [c-straat] en [d-straat] en [e-straat] en [f-straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen,
te weten politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] en [verbalisant 7] en [verbalisant 8] en [verbalisant 9] e [verbalisant 11] en een of meer andere politieambtenaren en meerdere politiepaarden en politiehonden en politievoertuigen,
door
- voornoemde politieambtenaren te slaan en te schoppen en een zogenaamd knietje te geven en slaande en/of schoppende bewegingen richting voornoemde politieambtenaren te maken
en
- meermalen een steen en fles en/of balk en/of hek en/of ijzeren paal en/of vuurwerk en/of ei en/of andere voorwerpen tegen en/of naar en/of in de richting van voornoemde personen en politiepaarden en politiehonden en politievoertuigen te gooien
en
- meermalen te trappen tegen een politievoertuig
en/of
- meermalen te duwen tegen en/of te trekken aan voornoemde politieambtenaren en/of politievoertuigen
en
- zich meermalen groepsgewijs te verplaatsen en/of op te dringen in de richting van voornoemde politieambtenaren en
- meermalen een verkeersbord uit de grond te trekken en/of te vernielen
en
- een pijlwagen op te tillen en/of tegen deze pijlwagen te duwen en/of te proberen een pijlwagen omver te werpen
en
- voornoemde politieambtenaren uit te schelden met de woorden: ''Jullie van de politie zijn allemaal pedofielen" en/of "Jullie hebben duidelijk Duits bloed, omdat jullie dat stelletje fascisten steunen, jullie genieten ervan om Moslims in elkaar te slaan, jullie zijn geen haar beter dan Pegida, stelletje klootzakken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
en
- voornoemde politieambtenaren te bedreigen met de woorden: "Blijf van ons af, als je ons aanraakt, dan krijg je klappen, wacht maar totdat je het uniform uitdoet, dan pak ik je en heb je niet zo 'n stoer gedrag”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
en
- voornoemde politieambtenaren in woord en/of gebaar uit te dagen.”
2.4
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
1. Het relaas proces-verbaal d.d. 27 september 2019 van de [verbalisant 10] (pagina’s 10-23), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 5] (pagina’s 24-28), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 9] (pagina’s 29-31), het proces-verbaal bevindingen d.d. 31 mei 2019 van de [verbalisant 11] (pagina's 32-34), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 12] (pagina's 35-37), het proces-verbaal bevindingen d.d. 27 mei 2019 van de [verbalisant 13] (pagina's 38 40), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 2] (pagina's 41-43), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 4] (pagina's 44-47), het proces-verbaal bevindingen d.d. 31 mei 2019 van de [verbalisant 6] (pagina's 48-51), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de verbalisanten onder nummer GLM06259 en GLZ03917 (pagina's 52-55), het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 mei 2019 van de [verbalisant 14] (pagina's 56- 58), het proces-verbaal bevindingen d.d. 30 mei 2019 van de [verbalisant 15] (pagina's 59-60) met bijlagen, de aangiften van de verbalisanten [verbalisant 1] (pagina 78-80) [verbalisant 2] (pagina 81-83), [verbalisant 3] (pagina 87-89), [verbalisant 4] (pagina's 90-91), [verbalisant 5] (pagina's 97-98), [verbalisant 6] (pagina's 104-105), [verbalisant 7] (pagina 114-116), [verbalisant 8] (pagina's 117-119), [verbalisant 9] (pagina's 120-122) met bijlagen en [verbalisant 11] (pagina 125-127) met bijlagen.
Uit deze stukken blijkt het volgende.
Op 26 mei 2019 vanaf ongeveer 19.00 uur zou er in [plaats] een demonstratie van Pegida sympathisanten plaatsvinden waarbij de demonstranten zich zouden verplaatsen van de [g-straat] naar de [A] moskee die gelegen is tussen de [c-straat] , de [b-straat] en de [a-straat] . Bij het vertrek van de Pegida-demonstranten in de [g-straat] te [plaats] keerde zich een aantal tegendemonstranten tegen hen. De sfeer werd grimmig. Er werd geschreeuwd en vuurwerk afgeschoten door de tegendemonstranten. De Mobiele Eenheid (ME) te voet en te paard was genoodzaakt om daar al op te treden om de tegendemonstranten op afstand te houden. Op het moment dat de demonstranten arriveerden op [h-straat] werden agenten in burger belaagd door de tegendemonstranten. Er werd met eieren en stenen naar hen gegooid. Ook werd er gescholden. Op [i-straat] werden de demonstranten van Pegida opgehouden omdat de tegendemonstranten verderop de [a-straat] nabij de moskee hadden geblokkeerd. Het was niet meer veilig om de demonstratie van de Pegida-aanhangers verder te laten gaan en zij zijn door de politie in een bus afgevoerd. Toen de leden van de bereden ME in de [a-straat] in de nabijheid van de moskee kwamen, gooiden de tegendemonstranten direct stenen, eieren en glas naar hen. Ook werd er gescholden. De bereden ME heeft toen een charge uitgevoerd. De bestuursleden van de Moskee hebben getracht om de tegendemonstranten tot rust te manen, maar dat lukte niet. Op de kruising van de [a-straat] met de [b-straat] en de [d-straat] plaatsten de tegendemonstranten een afzettingsbord op het midden van de kruising. Er werd weer met stenen gegooid richting de ME en de tegendemonstranten stonden recht, tegenover de ME in linie. ME-leden werden uitgedaagd en aangevallen. De tegendemonstranten maakten trappende en slaande bewegingen naar de ME. ME-leden werden geraakt. Door deze belaging werden de ME-leden genoodzaakt om hun schilden en wapenstokken te gebruiken. Omdat de tegendemonstranten de ME bleven aanvallen, heeft de bereden politie een charge uitgevoerd en de tegendemonstranten verdreven richting de [e-straat] . De tegendemonstranten in de [c-straat] en de [f-straat] bleven o.a. stenen, glazen flessen, en vuurwerk gooien in de richting van de ME te voet en te paard. ME-leden en paarden werden geraakt. Ook hebben de tegendemonstranten in de [e-straat] een ME-voertuig belaagd, waardoor de bereden ME weer een charge heeft moeten uitvoeren. De tegendemonstranten gooiden nog steeds voorwerpen naar de ME en ook naar de politiehonden en hondenbegeleiders. Onder meer werd er met uit de grond getrokken (verkeers)palen gegooid. Op de [f-straat] en [i-straat] hebben de tegendemonstranten het verkeer belemmerd en een ME-voertuig de doorgang belemmerd. Zij hebben daar geprobeerd een pijlwagen met een verkeersbord om te gooien. Wederom heeft de bereden ME een charge moeten uitvoeren. Door de sectiecommandanten is uiteindelijk om ongeveer 21.30 uur aan de ME het sein gegeven om terug te trekken onder dekking omdat de situatie onhoudbaar was geworden. Van het begin tot het einde zijn er continu tegendemonstranten op verschillende plaatsen aanwezig geweest, die zich als groep hebben verplaatst.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 18] , d.d. 21 juni 2019, pagina 523, voor zover inhoudende:
Op zondag 26 mei 2019 was ik als lid van de Mobiele Eenheid ingezet ter begeleiding van een Pegida demonstratie te [plaats] . Omstreeks 20:00 uur stond ik met mijn groep in een linie opgesteld op de [b-straat] in de richting van het plein alwaar de [A] moskee gevestigd is. Op dat moment stond ik met mijn groep in de tweede linie. Voor de eerste linie stonden op dat moment naar schatting 200 tegendemonstranten opgesteld die bewust de doorgang blokkeerden.
Wij werden op dat moment bekogeld met diverse voorwerpen waaronder stenen en glazen flessen die vanuit de groep voor ons naar ons gegooid werden.
Ik herkende ambtshalve een persoon welke zich vooraan in de groep tegen de eerste linie van de mobiele eenheid ophield. Deze persoon is genaamd [verdachte] . (...) Toen wij voorwaarts gingen, hoorde ik dat [verdachte] riep: ‘’'Lafaards” en vervolgens zag ik dat hij op de voorste linie van de mobiele eenheid inliep. Ik zag dat hij daarbij meerdere trappende bewegingen maakte in de richting van de mobiele eenheid. Ik, verbalisant, kon in de hectiek niet zien of hij daadwerkelijk ook collega's heeft geraakt.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 6] d.d. 23 juni 2019, pagina 530, met fotobijlage, pagina 531, voor zover inhoudende:
Tijdens de inzet bij de demonstratie op 26 mei 2019 te [plaats] van Pegida, heb ik een persoon waargenomen. Ik heb bij mijn aangifte en pv bevindingen deze man en zijn gedrag omschreven. De man maakte zich schuldig aan opruiing en mishandeling. De mij getoonde foto van NN Verdachte nummer 19, is de door mij bedoelde man. Deze man droeg in het begin van de demonstratie een zonnebril.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 22 oktober 2020, inhoudende de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
Het proces-verbaal van herkenning op pagina 530 klopt, ik ben degene op pagina 531.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] , d.d, 20 juni 2019, pagina 532-533:
Op zondag 26 mei 2019 werd er door de groep genaamd "Pegida", een anti-Islambeweging, een demonstratie door [plaats] gehouden. Als tegenprotest verzamelden honderden tegenprotestanten tegen Pegida zich rond het punt, de moskee [A] , gelegen op de [c-straat 1] te [plaats] .
Tijdens de demonstratie van Pegida werden diverse strafbare feiten gepleegd door de tegendemonstratie van Pegida.
Van de strafbare feiten, welke gepleegd werden door de tegendemonstranten van Pegida, werden diverse camerabeelden vrijwillig door omstanders ter beschikbaar gesteld voor het onderzoek. Tevens werden door de Regionale Toezicht Ruimte te [plaats] camerabeelden beschikbaar gesteld voor het onderzoek.
Tijdens het bekijken van de camerabeelden hebben wij, verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] , ons op 1 specifiek persoon uit de groep gericht van de tegendemonstranten welke mijn aandacht trok door de strafbare feiten welke hij pleegde tijdens de tegendemonstratie.
Op maandag 10 juni 2019 hebben wij. Verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] op de aangeleverde camerabeelden de specifieke persoon bekeken. Wij kunnen deze specifieke persoon als volgt omschrijven:
- licht getinte huidskleur
- zwart haar, bovenop langer en de zijkanten kort geschoren
- zwart shirt lange mouw, ronde hals
- zwarte lange spijkerbroek
- zwarte sneakers met een witte zool
- kin baard
- zonnebril "pilotenbril"
- horloge om zijn linker pols
Wij hebben "Filmpje moslim jongeren slaags met ME rondom Pegida-demonstratie" bekeken. Wij zagen dat de camerabeelden van de datum 26 mei 2019 waren. Wij zagen dat deze specifieke persoon bij 00:00:04 seconden duwde tegen een verbalisant van de mobiele eenheid welke in de linie stond. Wij zagen dat hij meer bewegingen maakte richting verbalisanten in de linie van de Mobiele Eenheid.
Deze persoon is vervolgens herkend door diverse verbalisanten als zijnde [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1973. Dit betreft verdachte 19 in de fotomap.
6. De eigen waarneming van het hof van camerabeelden op CD4 genaamd Moslimjongeren slaags met ME rondom Pegida-demonstratie. Het volgende is te zien:
De camerabeelden vangen aan met een opstootje tussen de aanwezige ME’ers en een groep mannen. Om 00.02 seconden is te zien dat de verdachte zich in de linie van de ME bevindt. De verdachte wordt uit de linie geduwd richting de groep (tegen-)demonstranten en hij lijkt nog met één van de ME’ers te communiceren waarbij hij tot tweemaal toe “met zijn handen spreekt” en deze daarbij steeds tot ongeveer schouderhoogte omhoog beweegt. De verdachte lijkt niet op een rustige en kalme manier te spreken. De verdachte staat op dit moment als enige, achterom kijkend en pratend in de richting van en op zeer korte afstand c.q. in de linie van de ME. Een persoon in burgerkleding rent uit de ME-groep richting de groep (tegen)demonstranten die op korte afstand van de ME-groep staat. De verdachte krijgt om 00:04 seconden een duw met een wapenschild van de ME ter hoogte van zijn keel. De verdachte keert zich richting de ME-groep, lijkt zijn rug te rechten en stapt hierop terug richting de ME-linie waarbij de rest van de groep demonstrerende mannen direct naar voren beweegt en om hem heen komt te staan. Daarbij is te zien dat een man in een spijkerbroek en een zwart T-shirt met korte mouwen, die zich rechts van de verdachte bevindt, zijn been omhoog beweegt en naar voren springt en zijn omhoog getrokken been schopt in de richting van de ME waarmee de man in de linie komt. De mannen die bij hem in de buurt staan begeven zich ook in de richting van de ME waarbij een aantal zich gewelddadig opdringt richting de ME-groep. Te zien is dat de verdachte zich in deze groep bevindt en met zijn arm naar voren op de ME-linie afstapt. De mannen worden door de ME met geweld teruggedrongen.”
2.5
Het hof heeft verder het volgende overwogen met betrekking tot de bewezenverklaring.
“De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit. Daartoe is - op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de processen-verbaal van [verbalisant 6] in onderling verband en samenhang bezien onvoldoende duidelijk zijn wat betreft de herkenning van de verdachte, dan wel dat deze processen-verbaal elkaar onderling uitsluiten. Volgens de raadsvrouw staat op basis van de processen-verbaal niet vast dat de persoon die [verbalisant 6] was opgevallen als opruiend, later ook geweld heeft toegepast. De herkenning van de verdachte als verdachte 19 valt volgens de verdediging te betwisten nu in een ander proces-verbaal de verkeerde [verdachte] is gekoppeld, hetgeen afbreuk doet aan de eerdere fotoherkenning.
Volgens de verdediging kan op basis van de resterende processen-verbaal van [verbalisant 18] , [verbalisant 16] en [verbalisant 17] en de eigen verklaringen van de verdachte slechts worden vastgesteld dat de verdachte ‘lafaards’ zou hebben geroepen, trappende bewegingen zou hebben gemaakt, een verbalisant zou hebben geduwd en meer (niet nader geduide) bewegingen zou hebben gemaakt richting de verbalisanten.
Dit betekent dat de verdachte in theorie veroordeeld zou kunnen worden voor de gedachtestreepjes 1, 4, 5 en 10. Ten aanzien van gedachtestreepje 10 is de verdediging van oordeel dat de uiting ‘lafaards’ niet volstaat als mogelijke opruiingsuitingen en niet valt onder de reikwijdte van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van gedachtestreepje 1 is de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte politieambtenaren heeft geslagen, geschopt of een zogenaamd knietje heeft gegeven. Er kan enkel worden vastgesteld dat de verdachte slaande of schoppende bewegingen heeft gemaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte gedurende geruime tijd is meegelopen met de demonstranten van Pegida. Op het moment dat deze demonstranten onderweg waren naar de [A] moskee aan de [c-straat] heeft de verdachte zich met een grote groep mannen verzameld vlak bij deze moskee met het doel te voorkomen dat Pegida op het plein een varken zou gaan barbecueën. De emoties bij leden van de moslimgemeenschap die zich hierdoor gekrenkt voelden, kan het hof zich goed voorstellen, maar naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit op geen enkele wijze geweldpleging, en al zeker niet tegen de politie.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte tezamen met een grote groep mannen tegenover de linie van de politie staat. Ondanks het feit dat de groep steeds onrustiger wordt, is er op dat moment nog geen sprake van enige geweldpleging. Op het moment dat de verdachte zich in de linie van de ME bevindt, weggeduwd wordt omdat hij daar (op dat moment) niet thuis hoort, zich niet eigener beweging daaruit verwijdert en een duw met het schild krijgt, zoekt de verdachte woordelijk de confrontatie met de ME, komt de rest van de groep in actie en wordt er geweld gebruikt tegen de ME. De verdachte staat op dat moment midden in deze groep en moet opgemerkt hebben dat de mannen om hem heen optrekken richting de ME en daarbij geweldshandelingen plegen jegens de ME. De verdachte heeft er op dat moment voor gekozen om niet weg uit de linie te stappen, maar om ook naar voren, dieper de linie in te bewegen en met zijn arm naar voren gericht in de linie van de ME te lopen waaruit het hof afleidt dat verdachte daarbij of vervolgens een ME’er heeft geduwd. Daarmee heeft de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de openlijke geweldpleging. Niet alleen heeft de verdachte de groep met zijn aanwezigheid getalsmatig versterkt en hebben zijn gedragingen naar het oordeel van het hof ertoe geleid dat een groep (tegen-)demonstranten ineens gewelddadig werd jegens de ME-groep, maar ook heeft hij zich mondeling gekeerd tegen de ME op het moment dat hij uit de ME-groep werd weggeduwd en heeft hij een ME’er geduwd. Onder de gegeven omstandigheden zijn de gedragingen naar het oordeel van het hof zonder meer te zien is als een vorm van openlijk in vereniging geweld plegen.
Alhoewel de verdachte na dit voorval niet meer op de beelden is waar te nemen als geweldpleger is het hof met de politierechter van oordeel dat de verdachte (mede) verantwoordelijk gehouden kan worden voor het openlijke geweld dat daar op dat moment plaatsvond en dat spoedig daarna, al dan niet elders, volgde. Dat de verdachte kort na aanvang van het openlijk geweld weggaat terwijl de geweldplegingen niettemin aanhouden maakt niet dat er niet langer een causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de voortdurende openlijke geweldpleging. Naar het oordeel van het hof is de verdachte dan ook eveneens voor dit voortdurende openlijk in vereniging gepleegd geweld verantwoordelijk te houden. Dat wellicht niet ieder gevolg was voorzien of gewild maakt dit niet anders. Het al dan niet met voorwaardelijk opzet ontketenen van een moeilijk zo niet onmogelijk te beheersen situatie van openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen personen en/of goederen is voor wat betreft de gevolgen daarvan dan ook in beginsel voor rekening van de verdachte.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.”
2.6
Het cassatiemiddel bevat de klacht dat het hof in feite is uitgegaan van een risicoaansprakelijkheid en dat dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In de cassatieschriftuur wordt dit onder 1.8. als volgt geformuleerd:
“Het oordeel van het hof, dat bij de beoordeling van het bewijs van het in vereniging plegen van geweld als bedoeld in art. 141 Sr en de strafoplegging ook handelingen van anderen en de daardoor ontstane gevolgen kunnen worden betrokken nadat verdachte zich (veel eerder) van het geweld heeft gedistantieerd nu hij daarvoor 'verantwoordelijk is te houden' ook (en zelfs) indien niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontketenen van een moeilijk zo niet onmogelijk te beheersen situatie van openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen personen en/of goederen ook (en zelfs) indien die gevolgen niet voorzienbaar zijn geweest vestigt in feite een risicoaansprakelijkheid. ”
2.7
Dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk is te houden voor het geweld dat plaatsvond nadat hij was weggegaan, “ook (en zelfs)” als
nietkan worden vastgesteld dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht was op het ontketenen van een moeilijk of onmogelijk te beheersen situatie, en “ook (en zelfs)” als die gevolgen
nietvoorzienbaar waren, kan ik in het arrest niet lezen.
2.8
Het hof heeft overwogen:
“Dat de verdachte kort na aanvang van het openlijk geweld weggaat terwijl de geweldplegingen niettemin aanhouden maakt niet dat er niet langer een causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de voortdurende openlijke geweldpleging. Naar het oordeel van het hof is de verdachte dan ook eveneens voor dit voortdurende openlijk in vereniging gepleegd geweld verantwoordelijk te houden. Dat wellicht niet ieder gevolg was voorzien of gewild maakt dit niet anders. Het al dan niet met voorwaardelijk opzet ontketenen van een moeilijk zo niet onmogelijk te beheersen situatie van openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen personen en/of goederen is voor wat betreft de gevolgen daarvan dan ook in beginsel voor rekening van de verdachte.
2.9
Met de zinssnede “al dan niet met voorwaardelijk opzet”, heeft het hof kennelijk willen uitdrukken dat de verdachte hetzij met “vol” opzet, hetzij met voorwaardelijk opzet een moeilijk of niet te beheersen situatie van openlijke geweldpleging heeft ontketend waarvan de gevolgen in beginsel voor zijn rekening komen. Dat het hof hiermee ook het oog heeft gehad op
nietvoorzienbare gevolgen van dat geweld waarop het opzet van de verdachte
nietwas gericht, kan ik hieruit niet afleiden. Het hof bedoelt juist dat voorzienbaar was dat bij het met (voorwaardelijk) opzet ontketenen van een grootschalige, oncontroleerbare opstand tegen de politie het geweld kon cumuleren tot de ernstige vormen die het in deze zaak heeft aangenomen.
2.1
Zo gelezen, berust de klacht dat het hof in feite is uitgegaan van een risicoaansprakelijkheid, op een onjuiste lezing van het arrest van het hof.
2.11
Voor zover de stellers van het middel ook beogen te klagen over het oordeel van het hof dat bij de beoordeling van het bewijs van het in vereniging plegen van geweld ook handelingen van anderen en de daardoor ontstane gevolgen kunnen worden betrokken die hebben plaatsgevonden nadat de verdachte was vertrokken, geldt het volgende.
2.12
De tenlastelegging en bewezenverklaring van openlijke geweldpleging zullen doorgaans een omschrijving bevatten van de naar tijd en plaats min of meer afgebakende geweldpleging waaraan de verdachte “in vereniging” heeft deelgenomen. Zeker in het geval van grootschalige geweldpleging door een grote groep personen, zal die omschrijving ook gedragingen kunnen omvatten die plaatsvonden buiten het zicht of directe nabijheid van de verdachte maar die samen met de gedragingen van de verdachte de “totale” geweldpleging als bedoeld in art. 141 lid 1 Sr vormen. [1] Mijn voormalig ambtgenoot Knigge verwoordt het treffend als volgt:
“De constructie van art. 141 Sr als openbare orde-delict heeft twee belangrijke implicaties. De eerste is dat de verdachte die zelf geweld pleegt geen weet hoeft te hebben gehad van (al) het geweld dat is gepleegd door andere personen die deeluitmaakten van de "zamengerotte" menigte, laat staan dat hij aan dat andere geweld een bijdrage moet hebben geleverd. Dat zou juist bij grootschalige verstoringen van de openbare orde waaraan de wetgever oorspronkelijk dacht een onmogelijke eis zijn geweest. Voldoende voor aansprakelijkheid was en is nog steeds dat men één van de geweldplegers was. De tweede implicatie is dat alle door de verschillende personen uit de menigte gepleegde geweldshandelingen deeluitmaken van een en dezelfde verstoring van de openbare orde. De optelsom van al die individuele geweldshandelingen vormt als het ware de openbare orde verstorende openlijke geweldpleging waarvoor de verdachte mede aansprakelijk wordt gehouden. Anders gezegd: de afzonderlijke geweldshandelingen leveren samen één overtreding van art. 141 Sr op.” [2]
2.13
De verdachte kan in zo’n geval geacht worden deelnemer te zijn geweest aan die totale geweldpleging “in vereniging” ook al is hij op enig moment zelf gestopt met het plegen van geweld.
2.14
Wel kan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor het geweld dat in groepsverband is gepleegd worden begrensd als het geweld dat andere personen uit de groep plegen zo’n onvoorzienbare wending neemt en/of de verdachte zich inmiddels dermate heeft gedistantieerd van het geweld, dat hij niet langer geacht kan worden dat geweld opzettelijk in vereniging te hebben gepleegd. [3] Daarnaast kan bij de strafoplegging rekening worden gehouden met het (mogelijk beperkte) aandeel van de verdachte in het geweld, wat overigens niet wil zeggen dat de gevolgen van de “totale” geweldpleging niet bij de strafoplegging zouden mogen worden betrokken. [4]
2.15
Het hof heeft in deze zaak de in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven geweldshandelingen van de verenigde personen tegen de politie - waaronder geweld dat plaatsvond nadat de verdachte was weggegaan - klaarblijkelijk opgevat als één in tijd en plaats min of meer afgebakende geweldpleging als bedoeld in art. 141 lid 1 Sr. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op wat over het verloop ervan blijkt uit de bewijsmiddelen en door het hof is aangemerkt als “voortdurende openlijke geweldpleging”. Het hof heeft verder geoordeeld dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Ook dat oordeel is toereikend gemotiveerd door de vaststellingen van het hof over de gedragingen van de verdachte bij de ME-linie, die er onder meer uit bestonden dat de verdachte zich in de ME-linie heeft begeven, daar een duw heeft gegeven en de aanzet heeft gegeven voor verdere geweldplegingen door ook andere personen. In cassatie wordt dit ook niet bestreden.
2.16
Met de aanvullende overweging dat de verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat plaatsvond nadat hij was weggegaan, heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat dit geweld niet ligt buiten de grenzen van waar zijn (voorwaardelijk) opzet als medepleger van de openlijke geweldpleging op gericht geweest kan worden geacht. Daarbij heeft het hof mede betrokken dat de verdachte met zijn handelen de openlijke geweldpleging door een - daarvoor weliswaar onrustig maar nog niet gewelddadige - grote groep personen heeft ontketend en de daarop volgende geweldshandelingen door anderen vielen binnen het voorzienbare van dat handelen. Met andere woorden: het voorzienbare effect van zijn bijdrage aan het geweld was niet verdwenen toen de verdachte zelf uit de gewelddadigheden was weggestapt. Het oordeel van het hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de in de bewezenverklaring omschreven openlijke geweldpleging geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting over het “in vereniging” plegen van geweld in de zin van art. 141 lid 1 Sr, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is. Bij dit laatste neem ik mede in aanmerking dat door de verdediging het opzet van de verdachte op het tenlastegelegde niet is bestreden.

3.Slotsom

3.1
Het cassatiemiddel faalt en kan worden met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320, NJ 2016/418 m.nt. N. Rozemond, rov. 3.2.
2.Conclusie van voormalig advocaat-generaal Knigge, ECLI:NL:PHR:2010:BM2474, randnummer 10, voorafgaand aan HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2474.
3.Vgl. de conclusie van voormalig advocaat-generaal Vellinga, ECLI:NL:PHR:2016:776 (randnr. 23 en 24) voorafgaand aan HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2694 (art. 81.1 RO).
4.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Paridaens, ECLI:NL:PHR:2019:535 (bespreking eerste middel), voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1148 (art. 81.1 RO).