ECLI:NL:PHR:2025:763

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/01162
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor mensenhandel, mishandeling en bedreiging met geweld

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1971, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor mensenhandel, mishandeling en bedreiging met geweld. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. Het cassatieberoep werd ingesteld op 23 maart 2023, waarbij de verdediging één middel van cassatie aanvoerde, gericht op de motivering van de afwijking van het standpunt van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De verdediging betoogde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent en onbetrouwbaar waren, en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster steun vonden in andere bewijsmiddelen. De zaak betreft de vraag of de verdachte de aangeefster in een positie heeft gebracht waarin zij geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een ongelijke verhouding en dat de aangeefster in volledige vrijheid haar werkzaamheden verrichtte. De uitspraaktermijn in cassatie is overschreden, wat leidt tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01162
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 9 maart 2023 door het gerechtshof Den Haag (parketnr. 22-000529-20) voor mensenhandel, meermalen gepleegd (feit 1), mishandeling (feiten 2b en feit 4) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is op 23 maart 2023 ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over de motivering van de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
1.3
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Het middel

2.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof, door het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen te verklaren, is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, welk standpunt zich volgens de stellers van het middel ook uitstrekte tot “de bewezenverklaring en kwalificatie van de aan verdachte tenlastegelegde gedragingen als dwangmiddelen alsmede (oogmerk tot) uitbuiting van aangeefster door verdachte in de zin van art. 273f Sr, aan deze bestanddelen zowel een feitelijke als juridische betekenis toekomt en dienaangaande derhalve een lichte stelplicht geldt”. Het hof heeft in strijd met art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot de afwijking van het standpunt van de verdediging.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“1. hij, in de periode van 11 september 2018 tot 9 maart 2019 te [plaats] en/of elders in Nederland, meermalen, een ander, genaamd [slachtoffer] , met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld en door misbruik van een kwetsbare positie
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1 Sr), en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4 Sr) en
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en die dreiging met geweld hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer] door die [slachtoffer] te slaan en te stompen en
- het bedreigen van die [slachtoffer] en
- het brengen van die [slachtoffer] in een positie waarin zij na een afspraak met een klant haar verdiende geld moest afstaan aan hem, verdachte,
en waarbij voornoemde (onder 2) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning en in de woning van een vriend/kennis van hem, verdachte, en
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het aanmaken en/of onderhouden van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- het begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar escortwerkzaamheden.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen, naar de inhoud waarvan ik verwijs.
2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2023 heeft de raadsvrouw van de verdachte op die zitting gepleit overeenkomstig haar in het procesdossier gevoegde pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in:
“Het hoger beroep richt zich tegen de bewezenverklaring van feiten 1 en 3, nu hij deze feiten vanaf zijn aanhouding nadrukkelijk heeft ontkend en betwist. Voorts meent de verdediging dat zowel de ontnemingsvordering alsook de vordering benadeelde partij niet ontvankelijk dan wel op nihil alsdan enorm naar beneden zou moeten worden bijgesteld.
Feit 1: mensenhandel/uitbuiting [slachtoffer]
* Verklaringen [slachtoffer] lijnrecht tegenover verklaringen cliënt
* Cliënt heeft vanaf het allereerste moment verklaard over de ontstane situatie ten aanzien van de verhouding tussen cliënt en [slachtoffer] , alsmede aangegeven dat hij als chauffeur en beveiliger fungeerde voor de werkzaamheden die [slachtoffer] verrichtte, in die zin dus geholpen met escortwerkzaamheden
* Echter, de vraag die aan uw rechtbank voorligt is of er sprake is geweest van het oogmerk op uitbuiting en de ten laste gelegde dwang, (dreiging met) geweld, afpersing of misleiding door cliënt of dat sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of van een kwetsbare positie
* Wat de verdediging betreft, is die vraag eenvoudig te beantwoorden: geen sprake van uitbuiting, dwangmiddelen en misbruik en dus geen sprake van strafbare gedragingen aan de zijde van cliënt in de zin van artikel 273f Sr
* Van belang is of de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen consistent zijn en door andere bewijsmiddelen worden bevestigd. Wat de verdediging betreft is dit niet het geval.
* En daarmee maak ik dan maar meteen de stap naar de bewijskracht van de verklaringen van [slachtoffer] : wat mij betreft geeft dit dossier meer dan voldoende aanknopingspunten dat deze verklaringen niet naar waarheid zijn afgelegd en derhalve als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven en dus niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Ik baseer dat, onder andere, op de volgende (innerlijke) tegenstrijdigheden op cruciale punten in haar verklaringen maar ook als wij deze verklaringen naast andere bevindingen en verklaringen leggen in het dossier
 Melding van diefstal bij de politie over voertuig Cruser lijkt wel om cliënt een hak te zetten, zeker nu ze later gecontroleerd worden terwijl zij als passagier naast cliënt zit
 PV op pagina 98 spreekt over Mercedes. Daarover zegt ze dat ze deze terug wil, maar uit de verklaring van de verkoper (pagina 100) blijkt dat cliënt het voertuig heeft betaald en dat beaamt [slachtoffer] ook later in haar eigen verklaringen
 Wat betreft haar financiële situatie verklaart ze eerst bij de R-C dat ze makkelijk rond kon komen inclusief haar cocaïne gebruik. Daarna wordt ze geconfronteerd met haar huurachterstand en geeft ze aan dat dat inderdaad het geval was en dat ze achterliep door haar cocaïnegebruik. Ook had ze weleens geen eten. Ze had dus geld nodig (verklaring R-C). Ondanks het feit dat cliënt meer dan eens andere manieren had geopperd (zoals het opknappen van een caravan, zie dossier IJskruid pagina 70 - 71), gaf ze zelf aan dat zij liever een werktelefoon had om deze specifieke werkzaamheden te verrichten.
 Eerst zou ze ook een gedeelte van de opbrengst krijgen, namelijk de helft zoals ook cliënt heeft verklaard, omdat dan haar geldproblemen werden opgelost (zie pagina 5 en 19 zaaksdossier IJskruid), maar later zou ze dan helemaal niets hebben ontvangen van de opbrengsten. Als er dan naar de verdeling van het geld wordt gevraagd bij het verhoor R-C, kan [slachtoffer] zich dit niet meer herinneren, behalve dat ze alles moest afstaan.
 Beide zussen hebben verklaard dat er na opname in […] in de zomer 2018 eigenlijk helemaal geen geld meer van de rekening werd opgenomen en dat zij daaruit maar één conclusie trokken, namelijk dat [slachtoffer] dus leefde van het geld van de prostitutie (pagina 429 en 432). Dit terwijl [slachtoffer] aangeeft helemaal geen geld over te hebben gehouden aan de werkzaamheden, terwijl dat niet strookt met haar financiële situatie op dat moment
 Haar zus [betrokkene 2] verklaart op pagina 436 dat [slachtoffer] [betrokkene 1] heeft leren kennen op de ondeugenddaten site, terwijl zij dat zelf ontkent bij de R-C
 Over de gehanteerde prijzen verklaart ze verschillend bij de politie en de R-C
 Tijdens haar verklaringen bij de politie geeft ze aan dat het teken ‘@’ aangeeft wie de klanten zijn en dat dit leidend is voor de hoeveelheid klanten. Bij de R-C geeft ze aan dat ze dit ook gefingeerd heeft en dat dit eigenlijk helemaal niet klopt. Geconfronteerd met een aantal plaatsnamen vanuit die ‘administratie’ geeft ze aan daar niet geweest te zijn.
 Wat betreft de verhuizing het volgende. [slachtoffer] geeft aan dat zij weg wilde bij cliënt en derhalve de huur had opgezegd, maar daarnaast geeft ze ook aan dat ze op dat moment nog wel gewoon contact had met cliënt. De reden van de verhuizing zou volgens [slachtoffer] zijn de aangifte tegen cliënt en ook uit eigen initiatief. Echter, uit de whatsappberichten kan worden afgeleid dat [slachtoffer] haar vader/ouders de schuld gaf dat ze geen woning meer had (zie pagina 97; geen contact meer anders weer dakloos, pagina 192 met het gedicht aan vader gericht, pagina 334; jullie hebben haar dakloos gemaakt). Voorts is van belang dat ze tegen cliënt heeft gezegd dat [betrokkene 1] haar aan het bedreigen was en dat ze daarom is verhuisd. Daarnaar gevraagd ontkent ze dat en geeft ze aan dat ook tegen cliënt zij de reden van de verhuizing zijnde hijzelf heeft aangegeven. Haar vader verklaart dan bij de RHC dat het op initiatief was van hem en zijn vrouw
 Over het contact met [betrokkene 1] is [slachtoffer] ook niet eerlijk, nu ze eerst aangeeft [betrokkene 1] niet meer te hebben gezien nadat ze cliënt heeft leren kennen, terwijl ze later verklaart dat zij zelfs 2 dagen bij [betrokkene 1] heeft verbleven in december 2018.
 Over haar drugsgebruik verklaart [slachtoffer] ook tegenstrijdig: ze zou variërend gebruiken en als er geld was wel en anders niet. Zij verklaarde dat cliënt dit verschrikkelijk vond en het er niet mee eens was (pagina 15 zaaksdossier IJskruid). Hij heeft geprobeerd haar gebruik te verminderen, zie ook pagina 433 en het verhoor van [slachtoffer] over bijvoorbeeld het verdrijven van drugsdealers uit [A] . In de vordering benadeelde partij staat echter dat er schade is door het samen gebruiken van drugs.
Tussenconclusie:verklaringen [slachtoffer] niet consistent en derhalve niet betrouwbaar en dus niet voor het bewijs bezigen
Ten aanzien van het eventuele steunbewijs het volgende.
* Verklaringen familieleden [slachtoffer]
 Ten aanzien van dwang en geweld komt informatie allemaal uit dezelfde bron, te weten [slachtoffer] , en kunnen dus niet als steunbewijs fungeren
 Voorts is van belang dat zij enkel verklaren over geweld op zichzelf, niet in combinatie met eventuele escortwerkzaamheden. En dat is nu juist het verwijt! (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2016:3979)
 Tijdens het hoger beroep zijn de zussen en vader van [slachtoffer] nog gehoord en deze hebben verklaard dat [slachtoffer] een eigen realiteit had en dat ze vaak dingen niet vertelde en ook loog over bepaalde dingen en dat het dus nooit duidelijk was wat nu de waarheid was en wat niet
* Ook voor het overige, zoals tapgesprekken, zendmastgegevens, geen objectief steunbewijs voor verklaringen [slachtoffer]
* Sterker nog,
juist wel steunbewijs aanwezig voor verklaring cliënt
 Haar vriendin [betrokkene 3] heeft gesproken met de politie en gaf aan dat [slachtoffer] aan een andere dame in de opvang gevraagd zou hebben of ze ook geld wilde verdienen zodat ze dan over 2 weken een eigen huisje kon betalen. Daarnaast had [slachtoffer] zelf tegen [betrokkene 3] gezegd dat ze alleen maar even met de benen wijd hoefde te gaan en dat ze dan een eigen appartementje kon betalen (pagina 94). Hiernaar gevraagd tijdens het verhoor bij de R-C kan ze zich dit allemaal niet meer herinneren of zal het wel een grapje zijn geweest, maar dit wijst juist op de vrijwilligheid en zelfs gewilligheid van [slachtoffer] zelf ten aanzien van de verrichte werkzaamheden!
* Ook de verklaringen van de klanten bevestigen verklaringen cliënt over de vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer]
 Belangrijker nog, de klanten geven een volledig ander beeld van [slachtoffer] als escort dan zij zelf doet voorkomen, te weten vrolijk en enthousiast over het werk, leuk werk, goed en makkelijk geld verdienen, geen enkel teken of signaal over dwang hieromtrent
 Belangrijk is ook het feit dat juist op 8 maart 2019, een dag voor de aangifte en 2 dagen voor het medisch onderzoek door de FARR arts, zij nog extra handelingen heeft verricht bij een klant, zie pagina 442-443 en dat ook daarmee deze FARR verklaring niet zonder meer alleen ondersteuning kan geven aan de lezing van [slachtoffer]
 Uit het RHC verhoor van [getuige 1] blijkt dat zij ook op een normale wijze sprak over het hebben van een relatie, zijnde een relatie met cliënt, en dat ze een bedrijf samen wilde beginnen
 Het beeld dat het anders is dan [slachtoffer] doet veronderstellen, wordt alleen maar versterkt door de verklaring van de klant op pagina 444-445: ze was extreem uit haarzelf, mochten dubbel penetreren en in haar gezicht klaarkomen. Als het nu onder dwang zou worden gedaan, dan bied je toch niet uit jezelf zulke handelingen aan? De verklaring bij de R-C dat ze dan zo snel mogelijk klaar kwamen en dat ze er dan vanaf was, gaat wat mij betreft ook niet op nu er werd betaald per uur en niet per handeling! Dan onderga je wellicht hetgeen is afgesproken, maar niet meer dan dat!
* Voorts geen onverklaarbaar hoge inkomsten of dure bezittingen aan de zijde van cliënt die ondersteuning kunnen bieden voor de stelling dat zij al haar inkomsten aan cliënt moest afstaan
Tussenconclusie:geen objectief steunbewijs voor de aangifte, maar juist wel objectief steunbewijs voor verklaringen van cliënt!
* Derhalve is er geen sprake van gedwongen en/of verplichte arbeid of diensten:
 Prostitutie heeft zij ook al veel eerder gedaan in haar studententijd voor langdurige periode
 Wat ook tekenend is, nadat cliënt is aangehouden in de zomer 2018, gaat [slachtoffer] seksafspraken maken voor drugs. Ze verklaart hierover bij de R-C dat deze afspraken wel om de seks gingen, maar het was wel leuk ‘als je wat te nakken meeneemt’
 Het was haar eigen idee volgens cliënt om weer te beginnen met dit werk. Zelf verklaart ze erover dat het geld wel handig uitkwam en ze had het al eerder gedaan dus ze vond het niet heel erg (pagina 19-20 zaaksdossier IJskruid).
 Daarnaast dringt ze zelf aan op een nieuwe werktelefoon, zie pagina 70 van zaaksdossier IJskruid, maar als daar tijdens het verhoor bij de R-C dan naar wordt gevraagd, dan is het allemaal een beetje vaag en kan ze zich het niet zo goed herinneren (overigens is dit vaker de conclusie van de verdediging bij kritische vragen)
 Voorts is van belang dat ze ook klanten weigerde zonder dat cliënt dat wist, dus daarvan gaat ook enig initiatief en vrijheid uit van [slachtoffer]
 Tijdens het hoger beroep zijn een aantal klanten nog gehoord bij de RHC. Deze verhoren geven blijk van hetzelfde beeld zoals hiervoor geschetst. Maar sterker nog, de [getuige 1] heeft verklaard dat, nadat de politie in april 2019 aan de deur was geweest, hij [slachtoffer] nog tegen is gekomen op een website als kinky.nl! En dat is dus tijdens de voorlopige hechtenis geweest van cliënt! [slachtoffer] zou hebben bevestigd dat haar vriend juridische problemen had en het waren dezelfde foto’s als eerst waren geplaatst.
 Deze verklaring staat echter niet op zichzelf, want zeer recent heeft de verdediging een proces-verbaal van bevindingen mogen ontvangen en daaruit blijkt dat [slachtoffer] inderdaad op 9 mei 2019 nog een seksadvertentie had op kinky en dat zij toen werkzaam was als prostituee bij privéhuis [B] te [plaats] !
* Als de gedachtestreepjes worden nagelopen, is er wat de verdediging betreft geen sprake geweest van al die omstandigheden, in ieder geval niet in relatie tot de escortwerkzaamheden
 Geweld zoals omschreven – geen steunbewijs in dossier
 Seksuele handelingen zoals omschreven – FARR verklaring 10 maart 2019 bevestigt dat deze handelingen kunnen zijn verricht, maar tegen haar zin? Dat is nu juist de vraag! Zie ook de verklaring van klant 8 maart 2019 op pagina 442-443
 Bedreigingen naar [slachtoffer] en familie – geen steunbewijs in dossier
 Opsluiten – geen steunbewijs, sterker nog, de sleutel lag gewoon op de tafel op [a-straat] , zie pagina 172 en 200, verklaring R-C: ja ik kon ze niet vinden
 Dreigende uitingen – geen steunbewijs in dossier
 Onder controle houden of onder druk zetten – geen steunbewijs in dossier, sterker nog, uit het buurtonderzoek (pagina 33 zaaksdossier IJskruid) blijkt dat [slachtoffer] het einde van de relatie niet kon accepteren en cliënt min of meer is gaan stalken. Dit wordt ook bevestigd door de vele berichtjes die [slachtoffer] stuurt naar cliënt op het moment dat hij probeert afstand te nemen (pagina 49 e.v. zaaksdossier IJskruid)
 Geld afstaan na afspraak klanten – geen steunbewijs in dossier, de reden voor het overmaken van de bankrekening van cliënt is heel simpel, namelijk het feit dat [slachtoffer] een uitkering kreeg en dat er derhalve zeer snel vraagtekens zouden worden gezet bij al die overboekingen, zie ook de omstandigheid dat zussen verklaren dat zij weinig tot geen pingedrag meer zagen op de rekening en dat ze dus leefde van de contante betalingen
 Verblijf bij cliënt – op verzoek van [slachtoffer] zelf! Niet als dwangmiddel in het kader van de escortwerkzaamheden
 Foto’s en advertenties – geen steunbewijs in dossier
 Het geven van uitleg en/of instructies – ja ondersteunend in de zin van hygiëne, maar niet als dwangmiddel
 Bepalen welke klanten [slachtoffer] moest aannemen – geen steunbewijs in dossier, sterker nog, ze weigerde ook wel eens klanten zonder medeweten cliënt
 Het begeleiden naar escortwerkzaamheden – jazeker, maar niet als dwangmiddel
Tussenconclusie:Ze deed de werkzaamheden in volledige vrijheid en ook in volledige vrijheid kon zij stoppen. Dat zij die vrijheid had, maar ervoor koos om deze werkzaamheden te verrichten komt voldoende terug in het dossier en blijkt ook uit het feit dat bij afwezigheid van cliënt, zomer 2018, zij seksafspraken voor drugs maakt om in haar behoefte te voorzien en het feit dat zij tijdens de laatste VH van cliënt wederom adverteerde en werkzaam was als prostituee.
[slachtoffer] probeert een beeld te schetsen van een hulpeloze vrouw in een kwetsbare positie, maar dat is zij niet. Zij heeft een betrokken familie in [plaats] , beschikte over zelfstandige woonruimte en had een eigen inkomen. Voorts heeft ze op enig moment onderdak geboden aan cliënt. Daarnaast blijkt uit opnames dan wel tapgesprekken geenszins van angst of afhankelijkheid van [slachtoffer] jegens cliënt.
Er was derhalve geen sprake van een ongelijke verhouding, waarbij cliënt enig overwicht had. Ze had de vrije keuze om bij cliënt te blijven of weg te gaan, sterker nog, cliënt heeft meerdere malen getracht de relatie te beëindigen, maar dat liet [slachtoffer] simpelweg niet toe.
Het deel van opbrengsten van cliënt, daar werd het gezamenlijk huishouden van betaald alsmede andere kosten, waardoor ook [slachtoffer] daar (wellicht) indirect over kon beschikken en de vaste lasten kon betalen.
Eindconclusie:cliënt heeft [slachtoffer] niet bewust in een positie gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van cliënt geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten. Derhalve is [slachtoffer] niet bewust door cliënt in een situatie gebracht die ver verwijderd is van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren waarbij hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van haar kwetsbare positie (zie ook ECLI:NL:RBDHA:2015:5326).
Derhalve is wat de verdediging betreft maar één conclusie mogelijk: vrijspraak.”
2.5
Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) niet voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde kunnen worden gebezigd, nu haar verklaringen niet consistent en derhalve niet betrouwbaar zijn.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, nu deze verklaringen op hoofdlijnen en op verschillende essentiële punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Het feit dat [slachtoffer] op enkele ondergeschikte punten ook wel wisselend heeft verklaard, doet naar het oordeel van het hof niets af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de kern van haar verklaringen. Ook het feit dat uit het dossier naar voren komt dat [slachtoffer] zowel voor als na de bewezenverklaarde periode zelfstandig en vrijwillig als prostituee heeft gewerkt doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen over de bewezenverklaarde bestanddelen van mensenhandel niet af.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”
2.6
De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [1]
2.7
De raadsvrouw heeft in haar pleitnota kort gezegd het verweer gevoerd dat en waaruit blijkt dat de verklaringen van de [slachtoffer] (innerlijk) tegenstrijdig en onbetrouwbaar zijn, dat deze verklaringen onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, dat er geen sprake was van gedwongen en/of verplichte arbeid of diensten en dat de alternatieve lezing van de verdachte – waarin de verdachte de aangeefster in onderling overleg ondersteunde bij haar vrijwillige werkzaamheden als prostituee welke zij in volledige vrijheid verrichte – steun vindt in het dossier. De verdediging besluit de pleitnota ten aanzien van feit 1 met de conclusie dat de verdachte de aangeefster niet bewust in een positie heeft gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van de verdachte geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten. Derhalve is de aangeefster niet bewust door de verdachte in een situatie gebracht die ver verwijderd is van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van haar kwetsbare positie. De verdediging concludeert dat vrijspraak voor het aan de verdachte onder feit 1 tenlastegelegde dient te volgen.
2.8
Hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd over (i) de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, (ii) het gebrek aan steunbewijs naast haar verklaringen voor de ten laste gelegde gedwongen en/of verplichte arbeid of diensten en (iii) de alternatieve lezing van de verdachte waarin de aangeefster haar werkzaamheden als prostituee volledig in vrijheid verrichtte, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie – te weten vrijspraak voor het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feit – ten overstaan van het hof naar voren is gebracht.
2.9
Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaringen van de aangeefster tot het bewijs te bezigen en de verdachte te veroordelen voor het onder 1 tenlastegelegde feit. Behalve voor zover is aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar zijn, heeft het hof niet expliciet de redenen opgegeven die tot die afwijking hebben geleid.
2.1
Hoewel in het middel zelf onder meer lijkt te worden geklaagd over de wijze waarop het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar zijn heeft verworpen, houdt de toelichting op het middel – ondanks zijn uitgebreidheid – niet in waarom deze verwerping niet door de (cassatie)beugel kan. Het middel behoeft in zoverre dan ook niet te worden besproken.
2.11
Wel wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat voor zover het hof kennelijk van oordeel is geweest dat de weerlegging van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten ligt in de bewijsmiddelen, dit oordeel onbegrijpelijk is. De toelichting op het middel houdt hierover het volgende in:
“Zo heeft het hof niet gerespondeerd op het door argumenten onderbouwde standpunt dat geen steunbewijs aanwezig is ten aanzien van de bedreigingen naar [slachtoffer] en familie; geen steunbewijs aanwezig is voor het gesteld opsluiten maar juist dat de sleutel gewoon op de tafel lag volgens aangeefster; geen steunbewijs aanwezig is ten aanzien van het onder controle houden of onder druk zetten maar dat integendeel uit het buurtonderzoek juist blijkt dat [slachtoffer] het einde van de relatie niet kon accepteren en verdachte min of meer is gaan stalken hetgeen ook wordt bevestigd door de vele berichtjes die [slachtoffer] stuurt naar verdachte op het moment dat hij probeert afstand te nemen; uit verklaringen van klanten een volledig ander beeld van [slachtoffer] als escort blijkt dan zij zelf doet voorkomen, te weten vrolijk en enthousiast over het werk, leuk werk, goed en makkelijk geld verdienen, geen enkel teken of signaal over dwang hieromtrent; een aantal klanten in hoger beroep nog zijn gehoord bij de RHC en deze verhoren blijk geven van hetzelfde beeld terwijl de [getuige 1] bovendien nog heeft verklaard dat, nadat de politie in april 2019 aan de deur was geweest, dus tijdens de voorlopige hechtenis van verdachte, hij [slachtoffer] nog tegen is gekomen op een website als kinky.nl; [slachtoffer] aan hem heeft bevestigd dat haar vriend juridische problemen had en dat dezelfde foto's als eerst waren geplaatst; [slachtoffer] de werkzaamheden in volledige vrijheid deed en ook in volledige vrijheid kon stoppen maar ervoor koos om deze werkzaamheden te verrichten ook voldoende terugkomt in het dossier en ook blijkt uit het feit dat bij afwezigheid van verdachte, zomer 2018, seksafspraken voor drugs maakte om in haar behoefte te voorzien en het feit dat zij tijdens de laatste voorlopige hechtenis van verdachte wederom adverteerde en werkzaam was als prostituee; er onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte [slachtoffer] bewust in een positie heeft gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van verdachte geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten zodat [slachtoffer] niet bewust door verdachte in een situatie is gebracht die ver verwijderd is van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren waarbij hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van haar kwetsbare positie. Dit klemt te meer nu het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat [slachtoffer] sinds 2007 medicatie kreeg en zo in de prostitutie kwam waar zij zelf niet zo mee zat. De omstandigheid dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] en dat in de gehele bewezenverklaarde periode wel eens blauwe plekken en/of rode plekken bij [slachtoffer] zijn waargenomen weerlegt niet hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, te weten dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte [slachtoffer] bewust in een positie heeft gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van verdachte geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten.”
2.12
Voor zover wordt geklaagd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het voorgedragen standpunt inhoudende: “
Bedreigingen naar [slachtoffer] en familie – geen steunbewijs in dossier”,merk ik op dat het ten laste gelegde “bedreigen van (…) de familie van die [slachtoffer] ” niet is bewezen verklaard en dat het hof derhalve niet is afgeweken van het standpunt van de verdediging. Het middel faalt in zoverre. Wel bewezen verklaard is dat de verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd.
2.13
Het hof heeft als bewijsmiddel 2 gebezigd de verklaring van de aangeefster, onder meer inhoudende:
“Hij vertelde mij dat ik het goed moest maken, omdat het mijn schuld was dat hij vast was komen te zitten, omdat ik aangifte had gedaan. Hij stelde toen direct voor dat ik in de prostitutie moest werken voor hem. Hij heeft toen meteen advertenties aangemaakt op de sites Kinky.nl, sexmarkt.nl en eromarkt.nl. Hij had wel al eerder gezegd dat ik voor hem moest werken in de prostitutie, maar nu bedreigde hij mij zo erg dat ik wel moest. Nadat hij tegen mij gezegd dat dat ik in de prostitutie moest werken om het goed te maken, heb ik dit uiteraard geweigerd. Maar hij zette mij zo onder druk dat ik wel moest. Dit onder druk zetten bestond uit dreigen met geweld. Uit het verleden wist ik dat dit geen loze bedreigingen waren en hij daad bij het woord zou voegen. Ik had immers al klappen van hem gehad.
Nadat er iemand op een advertentie had gereageerd, zei ik tegen hem dat ik geen zin had. Dit pikte hij niet en heeft hij me geslagen. Meestal kreeg ik klappen met zijn vlakke hand in mijn gezicht. Ook stompte hij vaak met zijn vuist in mijn ribben. Op de momenten dat hij mij sloeg, voelde ik mij angstig en bang, die klappen deden ook heel zeer. Dit alles maakte dat ik de volgende dag toch naar een klant ging. Wij zijn toen met een auto die hij van zijn neef leende naar de klant gegaan. Ik had een werktelefoon. Gezien de ervaring die ik had met het krijgen van klappen, reageerde ik wel op de appjes, sms'jes of telefoontjes. Ik durfde niet anders. Ik bracht de advertenties regelmatig omhoog.
Ik moest in de prostitutie werken, omdat ik het moest goedmaken en hij snel geld wilde verdienen.
(…)
Ik moest het geld aan hem geven. Als ik dat niet zou doen, kreeg ik klappen. Ik was bang voor zijn geweld.
Er was een keer dat ik met 150 euro terug kwam en dat [verdachte] zei: Heb jij niet anaal gedaan en heb jij die 50 Euro niet in je eigen zak gestoken? Ik zei toen dat dit niet zo was. Hierop ging hij mijn spullen doorzoeken en kreeg ik klappen van hem. Ik zorgde er dus wel voor dat ik al mijn geld aan hem gaf.”
2.14
Het hof heeft als bewijsmiddel 4 gebezigd de verklaring van de aangeefster, onder meer inhoudende:
“ [verdachte] sloeg me, schreeuwde en bedreigde me.”
2.15
Het hof heeft als bewijsmiddel 7 gebezigd de verklaring van de [getuige 2] , inhoudende onder meer:
“U vraagt mij of ik in periode van [verdachte] in zijn totaliteit zelf ooit iets heb gemerkt van dwang of druk vanuit [verdachte] naar [slachtoffer] toe, in welke vorm dan ook. Die dwang kwam tot uitdrukking door die vuistslagen die hij gaf, dus door die drie keer dat zij een blauw oog had.”
2.16
De tot het bewijs gebezigde verklaring van de [getuige 2] biedt steun aan de verklaring van de aangeefster dat zij door de verdachte werd bedreigd met geweld. Het kennelijke oordeel van het hof dat de weerlegging van het uitdrukkelijke standpunt besloten ligt in de bewijsmiddelen, is dan ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt ook in zoverre.
2.17
Voor zover wordt geklaagd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het voorgedragen standpunt inhoudende
: “Opsluiten – geen steunbewijs, sterker nog, de sleutel lag gewoon op de tafel op [a-straat] ”,merk ik op dat het ten laste gelegde “opsluiten en/of opgesloten houden” niet is bewezen verklaard. Het middel faalt ook in zoverre.
2.18
Voor zover wordt geklaagd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het voorgedragen standpunt inhoudende:
“Onder controle houden of onder druk zetten – geen steunbewijs in dossier, sterker nog, uit het buurtonderzoek (pagina 33 zaaksdossier IJskruid) blijkt dat [slachtoffer] het einde van de relatie niet kon accepteren en cliënt min of meer is gaan stalken. Dit wordt ook bevestigd door de vele berichtjes die [slachtoffer] stuurt naar cliënt op het moment dat hij probeert afstand te nemen (pagina 49 e.v. zaaksdossier IJskruid)”,merk ik op dat het ten laste gelegde “onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer] ” evenmin is bewezen verklaard. Het middel faalt ook in zoverre.
2.19
Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de weerlegging van het standpunt niet in de gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt omdat
“ [slachtoffer] de werkzaamheden in volledige vrijheid deed en ook in volledige vrijheid kon stoppen maar ervoor koos om deze werkzaamheden te verrichten ook voldoende terugkomt in het dossier en ook blijkt uit het feit dat bij afwezigheid van verdachte, zomer 2018, seksafspraken voor drugs maakte om in haar behoefte te voorzien en het feit dat zij tijdens de laatste voorlopige hechtenis van verdachte wederom adverteerde en werkzaam was als prostituee”en
“uit verklaringen van klanten een volledig ander beeld van [slachtoffer] als escort blijkt dan zij zelf doet voorkomen”, waarna de stellers van het middel verschillende in het dossier opgenomen getuigenverklaringen voor het voetlicht brengen, miskennen de stellers van het middel dat de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De toets in cassatie is in die zin beperkt dat deze aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. [2] Tot die toets zal het in de onderhavige zaak echter niet komen, omdat in de toelichting op het middel niet wordt geklaagd dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal door het hof niet begrijpelijk is. Het middel behoeft derhalve in zoverre geen bespreking. Ten overvloede merk ik over deze klacht nog wel op dat het hof niet onbegrijpelijk heeft overwogen:
“Ook het feit dat uit het dossier naar voren komt dat [slachtoffer] zowel voor als na de bewezenverklaarde periode zelfstandig en vrijwillig als prostituee heeft gewerkt doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen over de bewezenverklaarde bestanddelen van mensenhandel niet af”.
2.2
Voor zover wordt geklaagd dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op het voorgedragen standpunt inhoudende
“cliënt heeft [slachtoffer] niet bewust in een positie gebracht en doen blijven, waarin zij in haar beleving, maar ook in de beleving van cliënt geen andere keuze had dan om bij hem te blijven en escortwerkzaamheden te verrichten. Derhalve is [slachtoffer] niet bewust door cliënt in een situatie gebracht die ver verwijderd is van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren waarbij hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van haar kwetsbare positie”,merk ik op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer het tegenovergestelde kan worden afgeleid, waardoor het kennelijke oordeel van het hof dat de weerlegging van dit standpunt in de bewijsmiddelen besloten ligt, niet onbegrijpelijk is. Het middel faalt ook in zoverre.
2.21
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de uitspraaktermijn in cassatie van vierentwintig maanden is overschreden op 23 maart 2025. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
2.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,