ECLI:NL:PHR:2025:774

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/01221
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens feitelijk leiding geven aan oplichting en witwassen door rechtspersoon

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1980, veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan oplichting en witwassen door rechtspersonen. De verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. en [B] B.V., en heeft bij financieringsaanvragen aan de Rabobank onjuiste financiële gegevens verstrekt. Dit leidde tot het verstrekken van aanzienlijke leningen, terwijl de Rabobank, indien zij op de hoogte was geweest van de werkelijke financiële situatie, deze leningen niet zou hebben verstrekt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door de Rabobank te misleiden met valse jaarrekeningen en door te stellen dat er overeenkomsten waren met klanten die in werkelijkheid niet bestonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De verdediging heeft cassatie ingesteld, maar de middelen van cassatie zijn afgewezen, behalve het middel dat betrekking heeft op de overschrijding van de inzendtermijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde taakstraf. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01221

Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 28 maart 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-004028-18) wegens onder 3 primair
“feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”en onder 4 primair
“feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tachtig dagen hechtenis, met aftrek conform artikel 27 lid 1 Sr. Verder heeft het hof de straf wegens het onder 1 primair bewezen verklaarde (dat niet aan ‘s hofs oordeel was onderworpen) bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof op de vordering van de benadeelde partij beslist.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.J. Bussink, advocaat te 'sGravenhage, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste en tweede middel klagen over de bewezenverklaring van feit 3 primair. Het derde middel heeft betrekking op de bewezenverklaring van feit 4 primair en het vierde middel ziet op de overschrijding van de inzendtermijn.
4. Voordat ik overga tot bespreking van de middelen, geef ik allereerst de kern van de zaak en de bewezenverklaring en bewijsvoering van de feiten 3 en 4 weer.
De zaak en de bewezenverklaring en bewijsvoering ten aanzien van het onder 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde
5. De verdachte runde met enkele medewerkers een (klein) administratiekantoor in een gedeelte van het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] Achter deze onderneming gingen de volgende rechtspersonen schuil. De verdachte is sedert 25 juli 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. [1] [A] B.V. is sedert 14 juni 2007 enig aandeelhouder en bestuurder van [B] B.V. [2] [B] B.V. maakt voor de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting deel uit van een fiscale eenheid met houdstermaatschappij [A] B.V. [3] [C] B.V. heeft sedert 22 december 2011 drie bestuurders: [A] B.V., [D] B.V. en de verdachte. [4]
6. Het hof heeft in het kader van de strafmotivering de zaak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – als volgt samengevat:
“De verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig gemaakt aan oplichting van de Rabobank. Zij heeft met behulp van onjuiste financiële gegevens de Rabobank een zodanig verkeerd beeld gegeven van de financiële positie van haar bedrijven dat de Rabobank over is gegaan tot het verstrekken van aanzienlijke financieringen, in totaal voor € 440.000,-, terwijl de Rabobank, als zij had geweten van de daadwerkelijke stand van zaken, zeer waarschijnlijk niet over was gegaan tot financiering. De verkregen geldbedragen zijn vervolgens witgewassen. Banken en andere partijen die financieringen verstrekken stellen in de regel strenge eisen aan een financiering om de kans dat de financiering terugbetaald wordt zo groot mogelijk te laten zijn. Door onjuiste gegevens aan te leveren, heeft de verdachte het voor de Rabobank onmogelijk gemaakt het daadwerkelijke risico in te schatten. Dit heeft er uiteindelijk ook in geresulteerd dat de Rabobank aanzienlijke schade heeft geleden. Daarmee heeft de verdachte niet alleen het vertrouwen dat de Rabobank in haar stelde ernstig en onherstelbaar geschaad, maar ook meer in het algemeen het vertrouwen dat spelers op de financiële markt in handelspartners en in financiële stukken moeten kunnen hebben. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door de met de oplichting verkregen geldbedragen te gebruiken om haar bedrijven draaiende te houden. Witwassen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer.”
7. Door het hof is bewezen verklaard dat:
3 primair:
[B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 te [plaats] en [plaats] , telkens tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen,
door listige kunstgrepen, de Rabobank [plaats] en omstreken, gevestigd [b-straat 1] te [plaats] , hebben bewogen tot het verstrekken van een geldlening en girale afgifte van een of meer geldbedragen, van in totaal EURO 440.000,-, te weten
op of omstreeks 9 juli 2013
- een geldlening van EURO 100.000,-
- een krediet van EURO 20.000,-
- een krediet van EURO 60.000,-
en
op of omstreeks 13 november 2015
- een geldlening van de Rabobank van EUR 110.000,-
- een krediet van EUR 100.000,-
- een krediet van EUR 50.000,-
immers hebben [B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V., telkens met voornoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
bij de financieringsaanvraag 2013,
- een geconsolideerde jaarrekening van het jaar 2012 ten name van [A] B.V. aan de Rabobank [plaats] en omstreken verstrekt, waarin de netto omzet over het jaar 2011 en 2012 en de agioreserve over 2012 hoger zijn opgenomen dan deze in werkelijkheid zijn gegenereerd en
bij de financieringsaanvraag 2015,
- een overzicht ten name van [C] B.V. aan de Rabobank [plaats] en omstreken verstrekt, waarin de agioreserve over het jaar 2014 hoger is opgenomen dan deze in werkelijkheid is gegenereerd
- aan de Rabobank [plaats] en omstreken kenbaar gemaakt dat sprake is van een overeenkomst tussen [C] B.V. en [F] terwijl deze overeenkomst in werkelijkheid niet is gesloten,
waardoor Rabobank [plaats] en omstreken telkens werd bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemde geldleningen en geldbedragen,
aan welke gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
4 primair:
[B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging, zich meermalen schuldig hebben gemaakt aan witwassen, immers hebben [B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V. voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van in totaal EUR 100.000,-, zijnde het geldbedrag dat op 9 juli 2013 is ontvangen op een bankrekening van de Rabobank ten name van [C] B.V. met [rekeningnummer] en
- een geldbedrag van EUR 110.000,-, zijnde het geldbedrag dat op 13 november 2015 is ontvangen op een bankrekening van de Rabobank ten name van [B] B.V. met [rekeningnummer]
gedeeltelijk overgedragen en van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl [B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V. telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.”
8. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 oktober 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat er volgens de FIOD een patroon te zien is in de aangiften, in de zin dat er op veel aangiften een heel klein bedrag aan te ontvangen voorbelasting staat, wat niet aansluit bij de grootboekadministratie. Dit is inderdaad gebeurd. Deze praktijk ontstond in 2010. Ik begreep wel dat we onjuiste belastingaangiften deden. Naast het niet afdragen van omzetbelasting werd ook gesneden in de kosten. De geconsolideerde jaarrekening die bij de lening van 2013 is verstrekt, is door ons verstrekt.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De administratie was een zootje.
(…). [5]
7. Een door de Rabobank opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 maart 2017 betreffende de Rabobank [plaats] en omstreken, gevestigd [b-straat 1] te [plaats] .
Deze aangifte houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als verklaring van[getuige 1], FEC coördinator (niet doorgenummerd):
De Rabobank vermoedt dat zij is opgelicht door [verdachte] en [B] B.V. en dat daarbij gebruik is gemaakt van valse of vervalste jaarcijfers.
In 2013 is een financieringsaanvraag gedaan door [verdachte] namens [A] B.V. en [B] B.V.
Op 25 juni 2013 ondertekende [verdachte] het financieringsvoorstel. Zij tekende namens [A] B.V. en [B] B.V. voor een krediet van € 60.000,00 op naam van [B] B.V. Tevens op dezelfde datum ondertekende zij het financieringsvoorstel namens [A] B.V. en [C] B.V. voor tweemaal een geldlening van € 50.000,00 en een krediet van € 20.000,00 op naam van [C] B.V.
In maart 2015 is een financieringsaanvraag gedaan door [verdachte] namens [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V.
De totale financiering bedraagt € 260.000,00 en bestaat uit een geldlening van € 110.000,00 op naam van [B] B.V., een krediet van € 100.000,00 op naam van [B] B.V. (betreft aflossing van een eerder krediet) en een krediet van € 50.000,00 op naam van [C] B.V. (betreft aflossing van een eerder krediet).
Op 27 oktober 2015 heeft [verdachte] het financieringsvoorstel namens [B] B.V., [C] B.V. en [A] B.V. ondertekend.
Nu blijkt uit controle van de jaarstukken van 2012 en 2013 dat deze niet goed op elkaar aansluiten. Tevens is geconstateerd dat de aangeleverde cijfers afwijken van de cijfers welke gedeponeerd zijn bij de Kamer van Koophandel.
Daarnaast is geconstateerd dat de gelden van de financiering gebruikt zijn voor andere doeleinden dan vastgelegd in de overeenkomst. Voor de financiering uit 2013 is vastgelegd dat het uitsluitend bedoeld was voor de financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de kredietnemer.
De geldleningen die in 2015 zijn verstrekt waren uitsluitend bedoeld voor de financiering van [C] en voor de financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de kredietnemer.
We constateerden dat er vooral voorschotten voor fees en facturen zijn betaald aan [B] B.V. en [A] B.V. Ook vindt er vereffening plaats met [B] B.V. Dit is niet conform hetgeen is vastgelegd.
Door de inconsistentie in stukken en de afwijkende bestedingsdoelen van de geleende gelden heeft de Rabobank het vermoeden te zijn opgelicht door [B] B.V. in de persoon van [verdachte] .
8. Een rekeningafschrift van de Rabobankrekening van [C] B.V. te [plaats] (met [rekeningnummer] ) van 5 augustus 2013 (DOC-107, doorgenummerde pagina 001764).
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven dat op 9 juli 2013 twee bedragen van € 50.000,-- op deze rekening zijn bijgeschreven, met als omschrijving "verstrekking lening”.
9. Een proces-verbaal van de Fiod/Belastingdienst van 23 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (G07-01, doorgenummerde pagina’s 000806 t/m 000811).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juni 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van[getuige 2], accountmanager MKB bij de Rabobank:
(Wij tonen u DOC-122. Dit is de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [A] B.V. Wanneer en van wie heeft u deze jaarrekening ontvangen?)
"Ik heb deze jaarrekening van [verdachte] ontvangen, dit zal waarschijnlijk begin juni 2013 geweest zijn kort na de blokkade.”
(In hoeverre was DOC-122 van belang bij uw beoordeling om de financieringsaanvraag 2013 te accepteren/te honoreren?)
"Deze cijfers heb ik gebruikt om de financieringsaanvraag te verwerken. Het vertrouwen in de ondernemer [verdachte] en de onderneming was voor mij met name de aanleiding om deze aanvraag te honoreren. Ik zag in 2012 een verbetering in de vermogenspositie ten opzichte van het jaar 2011, mede door de activatie van ontwikkelingskosten en de toename van het bedrijfsresultaat."
10. Een proces-verbaal (betreft PV valselijk opgemaakte geconsolideerde jaarrekening [A] B.V.) van de Fiod/Belastingdienst van 9 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (bijlagenummer AMB-012, doorgenummerde pagina’s 000132 t/m 00140).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,als mededeling van verbalisant:
In deze geconsolideerde jaarrekening 2012 van [A] B.V. zijn cijfers opgenomen van respectievelijk [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V.
1. Fictieve netto omzet / Fictieve Agio / Te lage balansposten omzetbelasting
In de eerdere processen-verbaal AMB-006 (jaarstukken UWV), AMB-008 (jaarrekeningen Laus) en AMB-011 (jaarrekeningen 2014 Rabobank) is onder meer al beschreven dat:
• de post Agioreserve bij [A] B.V. van € 230.862,- fictief is opgenomen; (...)
1.1
Fictieve netto omzet 2011 en 2012 in geconsolideerde jaarrekening 2012 [A] B.V.
Fictieve netto omzet in boekjaar 2011
[A] B.V. heeft in 2011 geen andere deelnemingen gehad. In de geconsolideerde jaarrekening 2012 [A] B.V. had bij de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2011 dan een totaal bedrag moeten vermelden van € 494.451,-. Hieruit komt naar voren dat er € 216.000,-- aan netto omzet is bijgeplust.• opbrengst [A] B.V. : € 96.000,-• opbrengst [B] B.V. : € 398.451,-• opbrengst [C] B.V. :€ 0,- +/+De cumulatieve netto omzet 2011 : € 494.451,-Er is in jaarrekening opgenomen: € 710.453,- -/-
Fictieve omzet bijgeboekt / bijgeplust over 2011 : € 216.000,- (afgerond)
Fictieve netto omzet in boekjaar 2012
Over het boekjaar 2012 is een netto omzet gepresenteerd van € 856.324,-. Dit bedrag moet de cumulatieve netto omzet weergeven van respectievelijk [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V.Op pagina 34 is de vennootschappelijke winst- en verliesrekening van [A] B.V. opgenomen. Hierin staan de cijfers die alleen betrekking hebben op [A] B.V. Hier is een netto omzet over 2012 vermeld van € 96.000,-.Op 14 januari 2016 heeft de controlerend ambtenaar van de Belastingdienst onder meer de balans & verlies- en winstrekening van [B] B.V. over 2012 ontvangen (DOC-036).
In deze cijfers is te zien dat [B] B.V. in het boekjaar 2012 als opbrengst heeft verantwoord:
• netto omzet : € 637.207,- (na eliminatie van € 58.000,- nog te factureren omzet)• omzet doorbelasting: € 1.656,- +Totale opbrengst 2012 : € 638.863,-
De netto omzet van [C] B.V. over 2012 is vermoedelijk circa € 48.684,- geweest. In de aangifte VPB 2012 van [C] B.V. is een netto omzet aangegeven van € 48.684,-. Dit bedrag komt nagenoeg overeen met een bedrag aan omzet dat [verdachte] op 19 januari 2016, daags na het boekenonderzoek bij [B] B.V., middels een suppletieaangifte 2012 aan de Belastingdienst kenbaar heeft gemaakt. In deze suppletieaangifte is een totaalbedrag € 47.144,- aangegeven als (voor de omzetbelasting belaste) omzet.[A] B.V. heeft in 2012 geen andere deelnemingen gehad. In de geconsolideerde jaarrekening 2012 [A] B.V. had bij cijfers over het boekjaar 2012 dan een totaal bedrag moeten vermelden van € 783.547,-. Hieruit komt naar voren dat er circa € 72.500,- aan netto omzet is bijgeplust.• opbrengst [A] B.V. : € 96.000,-;• opbrengst [B] B.V. ) : € 638.863,-;• opbrengst [C] B.V.: € 48.684,-; +/+De cumulatieve netto omzet 2011 : € 783.547,-;Er is in jaarrekening opgenomen : € 856.324,--Fictieve omzet bijgeboekt / bijgeplust over 2012 : € 72.777,- (€ 72.500,- afgerond)
1.2
Fictieve post Agioreserve 2012 in geconsolideerde jaarrekening 2012 [A] B.V.
Agioreserve ad € 230.862,- in [A] B.V.
Op pagina 33 van de geconsolideerde jaarrekening 2012 [A] B.V. is de post Agioreserve vermeld die gevormd zou zijn omdat [verdachte] € 230.862,- extra kapitaal in [A] B.V. zou hebben gestort.
In AMB-008 is beschreven dat de Agioreserve ad € 230.862,- eind 2015 met terugwerkende kracht naar beneden is bijgesteld tot € 60.000,- Dit is naar voren gekomen uit een vergelijking van:• de op 3 juni 2013 gedeponeerde jaarrekening 2012 van [A] B.V. met daarin het bedrag van € 230.862,-;• de op 7 februari 2016 gedeponeerde jaarrekening 2013 van [A] B.V. met daarin vergelijkende cijfers over het boekjaar 2012. Nu is de Agioreserve ineens € 60.000,-.
11. Een rekeningafschrift van de Rabobankrekening van [B] B.V. (met rekeningnummer NL 90 RABO 0112 0309 63) van 9 december 2015 (DOC-104, doorgenummerde pagina 001738).
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 13 november 2015 is een bedrag van € 110.000,— op deze rekening overgemaakt, met als omschrijving “verstrekking lening 3943.908.100 [B] B.V."
Op 10 november 2015 had de rekening een negatief saldo van € 48.914,86.
Op 9 december 2015 had de rekening een negatief saldo van € 67.203,39.
12. Een proces-verbaal van de Fiod/Belastingdienst van 2 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (G05-01, doorgenummerde pagina’s 000799 t/m 00805).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 juni 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van[getuige 3], accountmanager MKB bij de Rabobank [plaats] .
(De Rabobank heeft in oktober/november 2015 een financieringsaanvraag van [B] B.V., [C] B.V. en [A] B.V. van € 260.000,= gehonoreerd. Wat kunt u over deze financieringsaanvraag verklaren?)"In maart 2015 heb ik een fysieke afspraak gehad met [verdachte] . [verdachte] deelde mede dat er een financieringsbehoefte was voor 2015. Dit gesprek heeft tussen mij en [verdachte] plaatsgevonden. In juli 2015 ontving ik een mailbericht van [verdachte] waarop zij een toelichting gaf op de financieringsbehoefte. Ik denk dat in oktober 2015 de aanvraag daadwerkelijk ingediend is. Over en weer is er nog regelmatig telefonisch contact geweest over de financieringsbehoefte en de onderbouwing. In november 2015 is de aanvraag gehonoreerd."
(De Rabobank heeft een aantal documenten aan de FIOD verstrekt. Wij hebben gezien dat [verdachte] aan u e-mailberichten gestuurd heeft en daarbij documenten heeft aangeleverd. Hebben er ook nog besprekingen plaatsgevonden, zo ja wanneer en wie waren daarbij aanwezig? )"In de periode van juli 2015 tot november 2015 heb ik alleen telefonisch en per e-mail contact gehad met [verdachte] . Op 27 oktober 2015 heeft de ondertekening van het financieringsvoorstel plaats gevonden op kantoor van de Rabobank."
(Wij lezen in DOC-129 dat de nieuwe financiering ad € 260.000,= bestaat uit:• een geldlening van € 110.000,= aan [B] B.V., bladzijde 6/14;• een krediet van € 100.000,= aan [B] B.V. bladzijde 7114;• een krediet van € 50.000,= aan [C] B.V. bladzijde 8/14;U heeft de financieringsaanvraag geaccepteerd, wat waren voor u de belangrijkste gronden om deze financieringsaanvraag te accepteren?)De toelichting van de ondernemer en de onderbouwing van de aanvraag en verder het vertrouwen in de relatie met de klant hebben er toe geleid de aanvraag te accepteren. Het plausibele verhaal dat de uitbreiding van de financiering in lijn lag met de uitbreiding van de activiteiten van de onderneming. Een bestaande financiering werd uitgebreid. Verder het verhaal over [F] en [G] . Die afspraken waren hard zoals zij, [verdachte] , aangaf en zouden zorgen voor substantieel nieuwe klanten en dus meer werk en omzet. Dit was een speerpunt van [verdachte] . De toekomstig geprognotiseerde omzet bij Liqide en [C] waren daarop gebaseerd. [verdachte] had aan mij aangegeven dat er harde afspraken waren met de partijen [F] en [G] . [verdachte] heeft mij de documenten met betrekking tot [G] en [F] verstrekt. Ik heb om deze documenten specifiek gevraagd ter onderbouwing van het financieringsverzoek.
13. Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren Rabobank voor [A] B.V. ingevuld door accountmanager D. [getuige 3] op 21 oktober 2015 (bijlage nummer DOC-137, doorgenummerde pagina’s 001961 tot en met 001963).
Deze toelichting houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Essenties vanuit de pitch van de klantHuidige investeringen hebben geleid tot een professionaliseringslag binnen [C] en Liqide met sterke onderliggende contracten (in ons bezit) met [F] en [G] . Ik acht extra omzet van EUR 1 mio voor 2016 realistisch.
Antwoorden op de vragen over de risico’s van de AM (hof begrijpt: accountmanager) Toekomstige investeringen [C] : er is voor de komende jaren aanvullende financieringsbehoefte die door derden ingevuld dient te worden. Hiervoor is per heden nog geen volledige invulling. Er zijn wel reeds geïnteresseerden voor gedeeltelijke participatie.
Kwaliteit van prognosesPrognose 2016 (geconsolideerd) is gebaseerd op tussentijds 2015 en gesloten contracten met [F] en [G] . Voornaamste groei is aannemelijk in [C] . Daarnaast is men reeds in vergevorderd stadium met 5 prospects. Ik acht prognose haalbaar.
Ik verklaar dat ik bij het toetsen op betaalbaarheid en vermogen gebruik heb gemaakt van een haalbare prognose na investering: Ja
14. Een e-mail van [verdachte] van 31 augustus 2015 aan D. [getuige 3] , accountmanager MKB Rabobank [plaats] e.o. met als onderwerp: Financiering [C] (bijlage nummer DOC-221, doorgenummerde pagina’s 002474 tot en met 002476).
Deze e-mail houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hierbij de gevraagde stukken voor de aanvraag voor financiering voor [C] .
Hieronder vind je als verdere onderbouwing:- lijst prospects. Wij zijn hier in een vergevorderd stadium mee. Voor o.m. [F] zullen wij vanaf september aan de slag gaan.
15. Een e-mail van [verdachte] van 12 oktober 2015 aan [getuige 3] , accountmanager MKB Rabobank [plaats] e.o. met als onderwerp: Openstaande debiteuren [B] & contracten [C] met [F] en [G] (bijlage nummer DOC-221, doorgenummerde pagina’s 002447 tot en met 002448).
Deze e-mail houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
M.b.t. contract van [C] met [G] en [F] : ik dacht dat we inmiddels ondertekende versies retour hadden maar we hebben alleen de akkoorden per mail. Hierbij de voorstellen zonder ondertekening dus.
16. Een proces-verbaal van de Fiod/Belastingdienst van 26 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (documentcode G03-01, doorgenummerde pagina’s 000790 t/m 00792).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, ais de op 26 mei 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van[betrokkene 1], openbaar accountant, partner bij [F] registeraccountants.
“De besprekingen met de mensen van [C] hebben niet geleid tot een samenwerking."
17. Een e-mail van [verdachte] van 10 juli 2015 aan [getuige 3] , accountmanager MKB Rabobank [plaats] e.o. met als onderwerp: Stukken financiering (bijlage nummer DOC-222, doorgenummerde pagina’s 002506 tot en met 002507).
Deze e-mail houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Daarom zoals besproken alvast zo uitgebreid mogelijke cijfers. Ik heb dit doorgetrokken tot 2017, omdat we zelf ook zo rekenen. De externe financieringsbehoefte ligt op € 480.000, waarbij we graag ook het rekening-courant krediet ophogen om debiteuren te kunnen financieren. We dachten zelf een ophoging tot € 100.000. Daarnaast een lening van € 380.000. Wij hebben er reeds € 260.000 zelf in geïnvesteerd en zoals je ziet investeren we zelf door tot uiteindelijk zo'n € 420.000.
18. De bij de e-mail van 10 juli 2015 door [verdachte] aan [getuige 3] gevoegde cijfers betreffende [C] B.V. (bijlage DOC-227 doorgenummerde pagina’s 002588 t/m 002589).
[C] BVRealisatie 2013 - 2014Prognose 2015 - 2016 - 2017
Dit document bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Realisatie 2014 Agioreserve € 260.000,-
Prognose 2016-2017 Agioreserve € 420.000,-
19. Een proces-verbaal bedrog bij jaarstukken van de Fiod/Belastingdienst van 14 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (documentcode AMB-043, doorgenummerde pagina’s 000392 t/m 000411).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van verbalisant:
4.3.2.1 Vorming van agioreserve ad € 260.000,- bij [C] B.V. is vermoedelijk fictief
Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen hoe de aanvullende agioreserve in 2013 ad € 180.000,- (€ 260.000,- -/- € 80.000,-) gevormd is. In de boekingsgegevens, afkomstig van [H] B.V., komt het aanvullende bedrag in het geheel niet voor.
In DOC-227 is een prognose voor [C] B.V. aan de Rabobank verstrekt. Hierin zijn de bedragen van € 260.000,- en € 420.000,- als agioreserve vermeld.
Gelet op vorenstaande bestaat het vermoeden dat de agioreserve ad € 260.000,-, zoals dat in de gedeponeerde jaarrekening 2013 van [C] B.V. is opgenomen, fictief is. Hierdoor is deze gedeponeerde jaarrekening vermoedelijk een onware balans geworden.
20. Een rekeningafschrift van de Rabobankrekening van [C] B.V. (met [rekeningnummer] ) van 5 augustus 2013 (DOC-107 doorgenummerde dossierpagina’s 001764 t/m 001766).
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 9 juli 2023 is twee keer een bedrag van € 50.000,- bijgeschreven met als omschrijving ‘verstrekking lening”.
Op 10 juli 2023 zijn bedragen van in totaal € 70.000,- overgeboekt naar [B] en bedragen van in totaal € 22.100,- overgeboekt naar [A] B.V.
21. Een rekeningafschrift van de Rabobankrekening van [B] B.V. (met rekeningnummer NL 98 RABO 0112 0309 63) van 9 augustus 2013 (DOC-108 doorgenummerde dossierpagina’s 001767 t/m 001774).
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 juli 2013 is een bedrag van €12.000,- overgemaakt naar [A] .Op 10 juli 2013 zijn bedragen van in totaal € 70.000,- ontvangen van [C] B.V.Op 12 juli 2013 is een bedrag van € 17.696,- overgemaakt naar de Belastingdienst.Op 25 juli 2013 is € 8.500,- ontvangen van [A] B.V.
22. Een rekeningafschrift van de Rabobankrekening van [A] B.V. (met rekeningnummer NL 22 RABO 0136 4401 50) van 6 augustus 2013 (DOC-251 doorgenummerde dossierpagina’s 002699 t/m 002700).
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aan de Belastingdienst is in juli 2013 een totaalbedrag van € 6.054,- overgemaakt.
Op 11 juli 2013 is een totaalbedrag van € 4.500,- overgeboekt aan salarissen en op 12 juli 2013 is € 6.500,- en 25 juli 2013 is € 8.500,- overgeboekt naar [B] B.V.”
9. Verder heeft het hof in het bestreden arrest met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“ [B] B.V. (hierna: [B] ) en [A] B.V. (hierna: [A] ) maken deel uit van de [B] B.V. en [A] B.V.
De verdachte was enig bestuurder en aandeelhouder van [B] en indirect enig bestuurder en aandeelhouder van [A] .
Rabobank [plaats] en omstreken heeft aangifte gedaan van oplichting door [B] , [A] en [C] B.V. (hierna: [C] ) bij twee financieringsaanvragen in 2013 en 2015.
In 2013 is namens [A] en [B] een financieringsaanvraag gedaan door de verdachte. De verdachte heeft op 25 juni 2013 namens [B] en [A] het financieringsvoorstel getekend voor een krediet van € 60.000,- op naam van [B] . Op diezelfde dag heeft zij namens [A] en [C] het financieringsvoorstel getekend voor tweemaal een geldlening van € 50.000,- en een krediet van € 20.000,- op naam van [C] . De twee bedragen van € 50.000,- zijn op 9 juli 2013 overgemaakt op de bankrekening van [C] . De financiering is verstrekt op basis van een door de verdachte aangeleverde geconsolideerde jaarrekening van [A] van 2012. [getuige 2] heeft verklaard dat een verbetering van de vermogenspositie in 2012 onder meer reden was om de financieringsaanvraag te honoreren. De vermogenspositie was onder meer verbeterd door toename van het bedrijfsresultaat. De verbetering van de vermogenspositie in de jaarrekening is ontstaan door het opvoeren van een agioreserve van € 230.862,- bij [A] . Uit onderzoek is gebleken dat deze agioreserve fictief was verhoogd. Uit onderzoek is ook gebleken dat de netto omzet in de cijfers van 2011 en 2012, opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [A] , fictief is verhoogd. Dit is de reden van de toename van het bedrijfsresultaat. De verdachte heeft ter terechtzitting van 17 oktober 2018 erkend dat de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [A] door haar bedrijf aan de Rabobank is verstrekt.
In 2015 is namens [A] , [B] en [C] een financieringsaanvraag gedaan door de verdachte. De verdachte heeft op 27 oktober 2015 namens [B] , [A] en [C] het financieringsvoorstel getekend voor een geldlening van € 110.000,- aan [B] , een krediet van € 100.000,- op naam van [B] en een krediet van € 50.000,- op naam van [C] . Op 13 november 2015 heeft [B] de geldlening van € 110.000,- ontvangen. Accountmanager [getuige 3] van de Rabobank heeft verklaard dat hij in maart 2015 een fysieke afspraak met de verdachte heeft gehad over haar financieringsbehoefte en daarna nog regelmatig telefonisch en per e-mail contact met haar heeft gehad over het financieringsvoorstel. Uit de “Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren” en de verklaring die [getuige 3] als getuige heeft afgelegd, blijkt dat een van de redenen voor [getuige 3] om namens Rabobank de financieringsaanvraag te accepteren een contract van [C] met [F] was. In de “Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren” is ook ingegaan op de aanvullende financieringsbehoefte van [C] die door derden ingevuld diende te worden. De verdachte heeft op 31 augustus 2015 aan [getuige 3] gemaild dat ze in september voor [F] aan de slag zouden gaan. Ook heeft zij op 12 oktober 2015 aan [getuige 3] gemaild dat [C] per mail een akkoord heeft gehad op het contractvoorstel aan [F] . [betrokkene 1] van [F] heeft echter verklaard dat de besprekingen met de mensen van [C] niet hebben geleid tot een samenwerking.
De verdachte heeft op 10 juli 2015 een overzicht met financiële cijfers ten aanzien van [C] aan [getuige 3] gemaild. Hierin is over 2014 onder meer een agioreserve van € 260.000,- opgenomen. Deze agioreserve zou gevormd zijn door een aanvullende boeking van € 180.000,- in 2013. In de boekingsgegevens komt dit aanvullende bedrag echter niet voor. De verdachte heeft op 10 juli 2015 ook de volgende tekst naar [getuige 3] gemaild:"Wij hebben er reeds € 260.000, - zelf in geïnvesteerd (...) "
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de Rabobank is opgelicht. Zowel bij de financieringsaanvraag in 2013 als bij de financieringsaanvraag in 2015 zijn opzettelijk onjuiste financiële gegevens verstrekt. Het hof acht het uitgesloten dat hierbij sprake was van onopzettelijk handelen, aangezien de fouten in de financiële gegevens ertoe leiden dat er een veel rooskleuriger beeld werd geschetst van de financiële positie van [A] respectievelijk [C] . De omstandigheid dat, zoals de FIOD heeft omschreven, de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [A] een groot aantal gebreken vertoonde doet aan het voorgaande niet af. Deze gebreken waren niet van dien aard dat de Rabobank niet meer kon en mocht vertrouwen op de juistheid van de daarin opgenomen cijfers.
Het is onduidelijk wie de onjuiste financiële gegevens precies heeft opgesteld, maar het staat voor het hof vast dat dit door een medewerker van de ten laste gelegde rechtspersonen is gebeurd en dat de gegevens vervolgens door de verdachte aan de Rabobank zijn verstrekt. Gezien haar wetenschap dat er al jaren onjuiste aangiften omzetbelasting werden gedaan, kan het niet anders dan dat de verdachte daarbij heeft geweten dat de door haar verstrekte informatie onjuist was. De administratie was, zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, een zootje. Het hof acht het uitgesloten dat de verdachte er van uit is gegaan dat aan de Rabobank wel juiste gegevens werden verstrekt.
Daarnaast heeft de verdachte in 2015 aan de Rabobank laten weten dat er reeds een akkoord - per mail - was ontvangen van de klant [F] , terwijl achteraf kan worden vastgesteld dat er hooguit sprake is geweest van een verwachting dat er overeenstemming met [F] bereikt zou worden/zou kunnen worden. Los van de vraag of dit vertrouwen gerechtvaardigd is geweest, is van een reeds tot stand gekomen overeenkomst dus nooit sprake geweest. Ook hier acht het hof het uitgesloten dat er sprake was van een simpele vergissing. De verdachte moet hebben begrepen hoe belangrijk informatie over de klanten van [C] - als startend bedrijf dat op dat moment (nog) geen klant had die een zakelijke prijs voor het gebruik van de software betaalde - voor de Rabobank was en dus wist hoe belangrijk accurate informatie op dat gebied was. Het kan dus niet anders dan dat de verdachte opzettelijk deze onjuiste informatie heeft verstrekt om de Rabobank over de streep te trekken de financiering te verstrekken.
De hiervoor genoemde handelingen kunnen telkens aan de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen worden toegerekend. Zij werden immers gedaan door medewerkers van de rechtspersonen en waren hen dienstig. Ook kan worden bewezen dat de verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven. Zij was immers niet alleen de leidinggevende van de genoemde rechtspersonen, maar ook direct betrokken bij de financieringsaanvragen en het daarbij verstrekken van onjuiste gegevens.
Zoals hiervoor is overwogen acht het hof bewezen dat de hierboven genoemde overboekingen door de Rabobank op de bankrekeningen van [C] en [B] het gevolg zijn van oplichting van de Rabobank door [B] , [A] en/of [C] . Dit betekent dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Door deze geldbedragen vervolgens naar bankrekeningen van andere rechtspersonen en derden over te boeken en aan te wenden voor bedrijfskosten, zoals salaris, hebben [C] , [B] en [A] zich schuldig gemaakt aan het witwassen van die geldbedragen. De verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven. Zij wist immers dat de geldbedragen waren verkregen door oplichting en als (financieel) leidinggevende van de genoemde rechtspersonen op de hoogte zijn geweest van het gebruik dat van deze geldbedragen werd gemaakt. [6]

Het eerste middel

10. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd tot een bewezenverklaring is gekomen van opzet op oplichting van de Rabobank (feit 3).
11. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat het hof voor wat betreft het verstrekken van onjuiste financiële gegevens voor de financieringsaanvragen in 2013 en 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte wetenschap had van de onjuistheid van de verstrekte financiële gegevens. Dat het hof onder andere wijst op de omstandigheid dat de verdachte wist van de onjuiste aangiften omzetbelasting, levert immers geen overtuigend bewijs op dat de verdachte wist dat naast de fiscus ook aan de bank onjuiste informatie werd verstrekt. Doordat bij de belastingfraude – waarvan de verdachte wetenschap had – een te lage omzet werd opgegeven en bij de oplichting van de bank juist sprake was van een te hoge opgegeven omzet, impliceert wetenschap van de belastingfraude geen wetenschap van (en opzet op) oplichting. Verder ligt in het feit dat de verdachte toegeeft dat de administratie ‘een zootje was’ niet zonder meer besloten dat zij ook wetenschap had van de omstandigheid dat de overgelegde cijfers een te rooskleurig beeld gaven richting de bank. Tot slot heeft het hof onvoldoende gemotiveerd dat bij de financieringsaanvraag in 2015 opzettelijk onjuiste informatie over de contacten met [F] aan de bank is verstrekt, nu het enkele feit dat de verdachte het belang van accurate informatie hierover zou moeten onderkennen niet maakt dat, gelet op hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht, een vergissing of miscommunicatie op dit onderdeel uitgesloten is.

De bespreking van het eerste middel

12. Onder feit 3 primair is bewezen verklaard dat [B] B.V., [A] B.V. en/of [C] B.V., op of omstreeks 9 juli 2013 en 13 november 2015, tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen de Rabobank hebben bewogen tot het verstrekken van een geldlening en girale afgifte van een of meer geldbedragen van in totaal € 440.000,-. Deze rechtspersonen hebben telkens met dit oogmerk opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
(i) bij de financieringsaanvraag in 2013 een geconsolideerde jaarrekening uit 2012 van [A] B.V. aan de Rabobank verstrekt waarin een hogere netto-omzet over 2011 en 2012 en een hogere agioreserve in 2012 zijn opgenomen dan in werkelijkheid zijn gegenereerd,
(ii) bij de financieringsaanvraag 2015 een overzicht van [C] B.V. aan de Rabobank is verstrekt waarin de agioreserve over 2014 hoger is opgenomen dan deze in werkelijkheid is gegenereerd en
(iii) aan de Rabobank kenbaar gemaakt dat sprake was van een overeenkomst tussen [C] B.V. en [F] , terwijl deze overeenkomst in werkelijkheid niet was gesloten.
Daardoor werd de Rabobank telkens bewogen tot (girale) afgifte van voornoemde geldleningen en bedragen. De verdachte heeft volgens de bewezenverklaring aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding gegeven.
13. Wanneer het gaat om het opzet bij deelneming aan een delict dat is gekwalificeerd als “
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van oplichting” kunnen verschillende gevallen van opzet worden onderscheiden, te weten:
(1) het opzet van een of meer natuurlijke personen die in de sfeer van de rechtspersoon werkzaam zijn. Dit opzet leent zich (mogelijk) voor toerekening aan de rechtspersoon;
(2) het opzet van de rechtspersoon, dat (mogelijk) kan worden ontleend aan:
(i) het opzet van een of meer natuurlijke personen die in de sfeer van de rechtspersoon werkzaam zijn,
(ii) bestuursbesluiten of het beleid van de rechtspersoon c.q. de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon;
(3) het opzet van degene die aan de verboden gedraging van de rechtspersoon feitelijke leiding heeft gegeven. Het bewijs van dit opzet vergt ten minste dat diegene de aanmerkelijke kans dat de verboden gedraging zich zal voordoen, bewust heeft aanvaard. [7]
14. Gelet op de bewezenverklaring, ga ik ervan uit dat met het middel wordt beoogd op te komen tegen het bewijsoordeel over het opzet van de verdachte in de onder (3) omschreven verschijningsvorm. Ik ga er dus ook van uit dat in cassatie geen discussie bestaat over het opzet van de in de bewezenverklaring genoemde rechtspersonen.
15. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte – naar aanleiding van door haar gedane financieringsaanvragen – op 25 juni 2013 meerdere financieringsvoorstellen heeft getekend, te weten namens [B] B.V., [A] B.V. en/of [C] B.V. [8] De financiering is verstrekt op basis van een door (de onderneming van) de verdachte aangeleverde geconsolideerde jaarrekening van [A] B.V. over 2012. [9] Het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van de FIOD/Belastingdienst van 9 mei 2016 (AMB-012, bewijsmiddel 10) bewijst dat in deze geconsolideerde jaarrekening, waarin de cijfers van [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. zijn opgenomen, de post agioreserve bij [A] B.V. van maar liefst € 230.862,- fictief is opgenomen en dat fictieve omzet is bijgeboekt over de jaren 2011 en 2012. Op basis daarvan wekte de geconsolideerde jaarrekening over 2012 de illusie van een (sterk) verbeterde vermogenspositie.
16. Voor wat betreft de door de verdachte gedane financieringsaanvraag in 2015 volgt uit de bewijsvoering dat zij op 27 oktober 2015 het financieringsvoorstel namens de drie bv’s heeft ondertekend. Daaraan voorafgaand heeft de verdachte regelmatig contact gehad met de betrokken accountmanager van de Rabobank. Dat contact hield onder meer in dat de verdachte op 31 augustus 2015 aan de accountmanager heeft gemaild dat ze in september voor [F] aan de slag zouden gaan. [10] Ook heeft de verdachte op 12 oktober 2015 aan de accountmanager gemaild dat [C] B.V. per e-mail een akkoord heeft gehad op het contractvoorstel aan [F] . [11] [betrokkene 1] van [F] registeraccountants heeft echter verklaard dat de besprekingen met de mensen van [C] niet hebben geleid tot een samenwerking. [12] Tot slot is van belang dat de verdachte ook bij de financieringsaanvraag in 2015 cijfers heeft overgelegd die laten zien dat bij [C] B.V. in 2014 een agioreserve van € 260.000 is gevormd. Daarover heeft de verdachte in haar e-mail aan accountmanager [getuige 3] te kennen gegeven:
“wij hebben er reeds € 260.000 zelf in geïnvesteerd en zoals je ziet investeren we zelf door tot uiteindelijk zo’n € 420.000”. [13] Ook met betrekking tot deze agioreserve wijst het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van de FIOD/Belastingdienst van 14 november 2016 (AMB-043, bewijsmiddel 19) uit dat deze agioreserve vermoedelijk fictief is nu uit onderzoek niet naar voren is gekomen hoe de aanvullende agioreserve gevormd is. In de boekingsgegevens komt het aanvullende bedrag immers in het geheel niet voor.
17. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft het hof afgeleid, en wat mij betreft ook
kunnenafleiden, dat (een of meer van) de rechtspersonen bij beide financieringsaanvragen opzettelijk onjuiste financiële gegevens hebben verstrekt, dat de verdachte aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven en dat zij daarbij telkens de aanmerkelijke kans dat de bv’s aan de beoogde financier onjuiste gegevens zouden verstrekken, bewust heeft aanvaard. Dat het hof daarbij betrekt dat het onopzettelijk handelen uitsluit aangezien door de fouten in de financiële gegevens een veel rooskleuriger beeld van de financiële positie van de betreffende rechtspersonen werd geschetst, dat de verdachte tevens wetenschap had van de omstandigheid dat al jaren onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend alsmede het feit dat de verdachte in de communicatie met de bank over [F] heeft gesproken over een akkoord terwijl daarvan nog geen sprake was, maakt ’s hofs oordeel over het opzet van de verdachte m.i. niet onbegrijpelijk. De omstandigheden zoals naar voren gebracht in de schriftuur maken dit niet anders, waarbij ik doorslaggevend acht de rol die de verdachte binnen de vennootschappen heeft vervuld, de bewoordingen in de e-mailberichten van de verdachte over de relatie met [F] en – tot slot – het feit dat
herhaaldelijk(aan de Belastingdienst en de beoogde financier) onjuiste financiële gegevens zijn verstrekt.
18. Het middel faalt.

Het tweede middel

19. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten aanzien van feit 3 primair ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezen verklaard dat de Rabobank is ‘bewogen tot afgifte’ van geldleningen en geldbedragen en/of heeft verzuimd gemotiveerd te reageren op een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op dit punt.

Het standpunt van de verdediging

20. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2023 heeft de raadsman aldaar het woord ter verdediging gevoerd overeenkomstig zijn toegezonden pleitnota. Deze houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

“Is de Rabobank door de onjuiste informatie bewogen?

22. Als u toch het opzet op het onjuist verstrekken van informatie aanneemt is de vervolgvraag of de Rabobank dan ook door die onjuiste informatie is bewogen tot goedkeuring van de financieringsaanvragen. Ik verwijs daarbij naar de overwegingen van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2892). In de kern komt deze rechtspraak er op neer dat wanneer de benadeelde de oplichtingshandelingen, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken, had moeten doorzien er geen sprake is van oplichting.
23. Ik verwijs daarbij net als bij de rechtbank naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:9514) waarin het hof overweegt:
"Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan gesteld worden dat [benadeelde] in die zin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid niet heeft betracht, nu verdachte zijn rooskleurige voorstelling van zaken onderbouwde met enkel de mededeling dat er met het geld geïnvesteerd werd in goed lopende bedrijfjes waarvan enkele klant waren van verdachtes assurantiebedrijf waardoor hij goed inzicht zou hebben in de financiën van deze bedrijfjes, [benadeelde] heeft zelf aangegeven dat hij niet veel tijd heeft besteed aan onderzoek naar de financiële achtergrond van de coöperatie of verdachte en dat hij, achteraf gezien, beter onderzoek had moeten doen naar waar zijn geld terecht zou komen."
24. Het hof spreekt de verdachte vervolgens vrij van oplichting. Kortom: als je enkel blind vaart op mededelingen, zonder die mededelingen ook goed te onderzoeken kan je later niet zeggen dat je bent opgelicht.
25. Bij beide financieringsaanvragen ben ik van mening dat de Rabobank de onjuistheden had kunnen en moeten doorzien en zij - zeker voor een professionele partij - veel te makkelijk en te snel hebben aangenomen dat het wel goed zat.
26. Wat betreft de financiële gegevens (zoals de agioreserves en de omzetcijfers) geeft de Rabobank zelf ook toe die onvoldoende kritisch te hebben bekeken. Wat betreft de aanvraag in 2012 verklaart de [getuige 2] dat hij de cijfers in elk geval niet met [verdachte] besproken (GO7-01). Kritisch is hij verder ook zeker niet geweest. Hij verklaart (G07-01, p. 810):
"Op dat moment had ik het volle vertrouwen in [verdachte] en de onderneming. Nu dat ik met de onjuiste jaarrekening geconfronteerd ben, had het beter geweest dat de jaarcijfers kritischer beoordeeld moeten worden."
27. Eerder gaf ik al aan dat de conclusie van de FIOD is dat er zoveel mis is met de jaarrekening dat die de naam jaarrekening niet mag dragen. Van een professionele partij als de Rabobank mag je verwachten dat zij met gering onderzoek tot diezelfde conclusie zouden komen. Ik vraag mij eerlijk gezegd af of er überhaupt wel enige vorm van controle op die jaarrekening is geweest. Ik vrees van niet en dat past ook wel in de lijn van wat cliënte zegt: de jaarrekening was minder van belang, het ging de bank vooral om de prognoses.
28. Ik deel de mening van de rechtbank niet dat de gebreken aan de jaarrekening niet van een dusdanige aard waren dat de Rabobank niet meer op de cijfers mocht vertrouwen. Als je als bank namelijk al had moeten vaststellen dat de basis niet op orde is, dan mag je zeker niet blind varen op de verdere inhoud. Dat is een beetje vergelijkbaar met in een vliegtuig stappen, waarbij je eerst hebt vastgesteld dat de piloot geen brevet heeft. Het hebben van een brevet zegt op zichzelf namelijk nog niets over de vliegkunsten van de piloot, maar ik zou het toch niemand aanraden daar op te vertrouwen. En dat is wel wat de bank hier in feite heeft gedaan.
29. Eenzelfde gebrek aan een kritische houding ten opzichte van de gepresenteerde cijfers zien we bij de financieringsaanvraag in 2015. Voor wat betreft de financiële kant van het verhaal, namelijk de verhoogde agioreserve, heeft dit aspect geen aantoonbare rol gespeeld bij de beoordeling door de Rabobank. Laat staan dat er kritisch naar gekeken is. Het ging de bank vooral om de prognose m.b.t. de omzet, de inbreng van kapitaal door derden en nieuwe klanten (G05-01, p. 802).
30. Maar ook daarbij is de bank onvoldoende kritisch geweest. Zoals zojuist al betoogd is er op geen enkele wijze gecontroleerd of de mededelingen die cliënte deed over afspraken met [F] juist waren en heeft de bank niet ondertekende offertes aangemerkt als 'harde afspraken', terwijl cliënte notabene zelf aangeeft nog geen ondertekende versies retour te hebben. Zeker als de contracten met nieuwe klanten zo belangrijk zijn - zoals ook de rechtbank overweegt - mag je toch van een professionele partij als een bank verwachten dat zij ook echt bevestiging willen van die afspraken. Maar een verzoek daarom is nooit gekomen en de aanvraag is zonder verder onderzoek goedgekeurd.
31. Het was dus blijkbaar meer een kwestie van vertrouwen, een goed gevoel, dan van een kritische houding ten opzichte van de gepresenteerde cijfers en prognoses. Dan moet je achteraf ook niet klagen dat je de onjuistheden niet hebt doorzien. Zeker niet als professionele partij. In lijn met het eerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad kan onder deze omstandigheden niet gezegd worden dat de Rabobank is 'bewogen' tot de afgifte van de lening(en) en kredieten in 2013 en 2015. Ik verzoek uw rechtbank cliënte daarvoor dan ook vrij te spreken.”

De bespreking van het tweede middel

21. Met betrekking tot het bestanddeel ‘beweegt tot’ in artikel 326 lid 1 Sr heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarresten van 20 december 2016 het volgende overwogen: [14]
“Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [15] In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer [16] een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.”
22. Of in een concreet geval het slachtoffer door een of meer gebezigde oplichtingsmiddelen is bewogen tot een van de in artikel 326 lid 1 Sr genoemde handelingen, is aldus in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn arrest van 15 november 2011 dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt: [17]
“Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.”
23. Het hof heeft bewezen verklaard dat de Rabobank [plaats] en omstreden door listige kunstgrepen is bewogen tot de (girale) afgifte van geldleningen en geldbedragen, welke listige kunstgrepen eruit bestonden dat zowel bij de financieringsaanvraag 2013 als bij de financieringsaanvraag 2015 cijfers zijn overgelegd waarin een hogere netto omzet en/of agioreserve is opgenomen dan in werkelijkheid gegenereerd en voorts aan de bank kenbaar is gemaakt dat sprake zou zijn van een overeenkomst tussen [C] B.V. en [F] , terwijl deze overeenkomst in werkelijkheid niet was gesloten.
24. Voor wat betreft de financieringsaanvraag in 2013 volgt uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2] , accountmanager MKB bij de Rabobank, dat de geconsolideerde jaarrekening over 2012 van [A] B.V. is gebruikt om de financieringsaanvraag te verwerken en dat
“in 2012 een verbetering in de vermogenspositie ten opzichte van het jaar 2011, mede door de activatie van ontwikkelingskosten en de toename van het bedrijfsresultaat”zichtbaar was. Met betrekking tot de financieringsaanvraag in 2015 volgt uit de
“Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren”en de verklaring van de op dat moment betrokken accountmanager, [getuige 3] ,
“dat een van de redenen voor [getuige 3] om namens Rabobank de financieringsaanvraag te accepteren een contract van [C] met [F] was”. [18] Verder volgt uit de verklaring van [getuige 3] dat er meerdere contactmomenten met de verdachte zijn geweest en dat specifiek om documenten met betrekking tot [F] (en [G] ) is verzocht ter onderbouwing van het financieringsverzoek.
25. Het hof heeft gelet op de bewezenverklaring en de bewijsvoering als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de Rabobank mede onder invloed van de onjuiste voorstelling van zaken die [B] B.V. en/of [A] B.V. en/of [C] B.V. door de listige kunstgrepen in het leven hebben geroepen en waaraan de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, is overgegaan tot het verstrekken van een geldlening en de girale afgifte van een of meer geldbedragen. Van een situatie waarin de Rabobank, gelet op alle omstandigheden van het geval, de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien, is daarmee naar het oordeel van het hof kennelijk geen sprake.
26. Dat oordeel getuigt m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik evenmin onbegrijpelijk. Dat de beide betrokken accountmanagers ook wijzen op het vertrouwen in de klant – aldus de verdachte – doet naar het mij voorkomt aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel niet af. Het is immers vanzelfsprekend dat vertrouwen in klanten voor bankmedewerkers één van de redenen kan zijn om al dan niet tot financiering over te gaan. Dat door [getuige 3] met betrekking tot [F] wordt gesproken over
“gesloten contracten”en
“harde afspraken”terwijl geen getekende overeenkomsten zijn overgelegd, maakt bovendien niet dat daardoor gezegd kan worden dat de bank (en daarmee de betrokken accountmanagers) de onjuiste voorstelling van zaken bij beter onderzoek had(den) moeten doorzien, waarbij ik belang hecht aan de herhaaldelijke mededelingen van de verdachte per e-mail met betrekking tot [F] . Gelet hierop vindt het namens de verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in voldoende mate zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
27. Het middel faalt.

Het derde middel en de bespreking ervan

28. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd tot een bewezenverklaring van feit 4 (witwassen) is gekomen. In de toelichting op het middel wordt naar voren gebracht dat indien de middelen die zien op de bewezenverklaring van artikel 326 Sr (oplichting) slagen (middel 1 en 2), niet meer vastgesteld kan worden dat de onder 4 bewezen verklaarde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Daardoor zou het arrest ook wat betreft de bewezenverklaring van feit 4 niet in stand kunnen blijven.
29. Aangezien het eerste en tweede middel wat mij betreft falen, is – indien de Hoge Raad mij hierin volgt – niet aan de voorwaarde waaronder het derde middel wordt voorgesteld voldaan, en deelt dit middel het lot van het eerste en tweede middel.

Het vierde middel en de bespreking ervan

30. Het vierde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
31. Namens de verdachte is op 28 maart 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 10 september 2024 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
32. Verder merk ik ambtshalve op dat de termijn van afdoening binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep niet is gehaald.
33. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf.

Slotsom

34. De eerste drie middelen falen en kunnen naar mijn inzicht worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging. Het vierde middel slaagt.
35. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
36. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Aldus bewijsmiddel 3 in de aanvulling op het verkorte arrest: een uittreksel Kamer van Koophandel van [A] B.V. van 9 februari 2016 (DOC-006, doorgenummerde pagina’s 000855 en 000856).
2.Aldus bewijsmiddel 4 in de aanvulling op het verkorte arrest: een uittreksel Kamer van Koophandel van [B] B.V. van 9 februari 2016 (DOC-005, doorgenummerde pagina’s 000851 en 000852).
3.Aldus bewijsmiddel 6 in de aanvulling op het verkorte arrest: de jaarrekening 2013 van [B] B.V. gevestigd te [plaats] (DOC-224, doorgenummerde pagina 002534).
4.Aldus bewijsmiddel 5 in de aanvulling op het verkorte arrest: een uittreksel Kamer van Koophandel van [C] B.V. van 9 februari 2016 (DOC-007, doorgenummerde pagina’s 000859 en 000860).
5.Voetnoot D.A.: zie voor de inhoud van de bewijsmiddelen 3 tot en met 6 de tekst van randnummer 5 met voetnoten.
6.In de aanvulling op het verkort arrest verbetert het hof de bewijsoverweging
7.Zie hierover met name: HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733,
8.Bewijsmiddel 7.
9.Zie o.a. bewijsmiddel 9.
10.Bewijsmiddel 14, waarin o.a. staat opgenomen:
11.Bewijsmiddel 15, waarin staat opgenomen:
12.Bewijsmiddel 16.
13.Zie bewijsmiddel 18 respectievelijk 17.
14.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889,
15.Vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600,
16.Vgl. HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5719,
17.HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600,
18.Arrest hof, p. 6.