ECLI:NL:PHR:2025:831

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
25/01291
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding behandeling uitleveringsverzoek aan Marokko

In deze zaak betreft het een uitleveringsverzoek van de opgeëiste persoon aan de Marokkaanse autoriteiten, waarbij de rechtbank Limburg op 19 maart 2025 de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1991, is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het in bezit hebben en vervoeren van verdovende middelen, valsheid in geschrifte en het onrechtmatig verkrijgen van documenten. De verdediging heeft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek ingediend, omdat de opgeëiste persoon niet in staat zou zijn om ter zitting aanwezig te zijn vanwege gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de gezondheidsklachten niet objectief zijn vastgesteld en het belang van een spoedige behandeling van het uitleveringsverzoek zwaarder weegt dan het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon. De verdediging heeft cassatie ingesteld, maar de conclusie van de procureur-generaal is dat het middel faalt en dat er geen grond is voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/01291 U
Zitting9 september 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Inleiding

1.1
Bij uitspraak van 19 maart 2025 heeft de rechtbank Limburg de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Marokkaanse autoriteiten toelaatbaar verklaard ten behoeve van de strafvervolging voor het “in bezit hebben en vervoeren van verdovende middelen, en het handelen in dan wel importeren van verdovende middelen teneinde ze te verhandelen, het gezamenlijk overeenkomen om deze feiten te plegen, het importeren van verdovende middelen zonder vergunning of (officiële) verklaring, valsheid in geschrifte en het gebruiken van valse papieren, en het onrechtmatig verkrijgen van een document door het invoeren van onjuiste gegevens”.
1.2
Namens de opgeëiste persoon heeft M. Broere, advocaat in Roosendaal, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek.
2.2
Het proces-verbaal van de zitting van 5 maart 2025 houdt in:
“De raadsman voert aan:
Ik verzoek schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. Ik verwijs daarvoor naar de stukken die ik de rechtbank en de officier van justitie heb doen toekomen. De arts heeft geconcludeerd dat [opgeëiste persoon] niet ter zitting aanwezig kan zijn. Hij heeft stoornissen die het betreden van openbare ruimtes onmogelijk maken. De behandeling van de zaak in Marokko zal hierdoor geen vertraging oplopen. Ik hoop dat hij bij de volgende zitting wel aanwezig kan zijn.
De officier van justitie reageert:
Het onderzoek in deze zaak is reeds twee keer geschorst om dezelfde reden, namelijk de gezondheidstoestand van [opgeëiste persoon] . Er is geen zicht op een spoedig herstel en de aandoeningen en de daaruit volgende beperkingen zijn niet onderbouwd.
De raadsman persisteert.
De rechtbank trekt zich terug voorberaad.
De rechtbank trekt zich terug voor beraad. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens de rechtbank het volgende mede:
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing af. De angst- en paniekstoornis is niet objectief vastgesteld, het is slechts een weergave van hetgeen [opgeëiste persoon] aan de arts heeft verteld. De andere klachten zijn, zeker zonder nadere onderbouwing, niet van dien aard dat dit aan de aanwezigheid van [opgeëiste persoon] in de weg zou staan. Tijdens de vorige zitting is reeds medegedeeld dat dit in beginsel de laatste keer zou zijn dat het onderzoek zou worden geschorst. De rechtbank is van oordeel dat het aanwezigheidsrecht van [opgeëiste persoon] thans niet langer opweegt tegen het belang bij een doeltreffende en spoedige behandeling van het uitleveringsverzoek.”
2.3
De steller van het middel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad over verzoeken tot aanhouding van de verdachte met het oog op zijn recht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. [1] De regels die de Hoge Raad in deze rechtspraak geeft, zijn echter niet van toepassing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een uitleveringsverzoek dat verband houdt met de wens van de opgeëiste persoon om bij die behandeling aanwezig te zijn. [2] De steller van het middel gaat op dit punt dus uit van een onjuiste rechtsopvatting.
2.4
De rechtbank heeft op de zitting van 5 maart 2025 het verzoek tot schorsing afgewezen omdat zij van was oordeel dat het belang van de opgeëiste persoon om aanwezig te zijn bij de behandeling van het verzoek tot uitlevering niet langer opweegt tegen het belang van een doeltreffende en spoedige behandeling van dat uitleveringsverzoek. De rechtbank heeft daarbij kennelijk in aanmerking genomen dat de behandeling al twee keer eerder op verzoek van de opgeëiste persoon en om dezelfde reden (de paniekstoornis van de opgeëiste persoon) was uitgesteld. De rechtbank heeft de afwijzende beslissing alleen al hiermee toereikend gemotiveerd. Deze beslissing is niet onbegrijpelijk. [3]

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie hierover HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, NJ 2019/285, m.nt. P. Mevis, r.o. 2.5 en HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
2.HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1588, r.o. 2.4.
3.Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Hofstee van 17 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:889, onder 13, over het (betrekkelijke) gewicht van het belang van de opgeëiste persoon om aanwezig te zijn bij de behandeling van een uitleveringsverzoek tegenover het in de uitleveringsprocedure zwaarwegende belang van een voortvarende afdoening.