Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De zaak en het oordeel van de rechtbank
3.Het eerste middel
4.Het tweede middel
NJ2023/165, het volgende overwogen:
NJ1986/574, m.nt. Th.W. van Veen, kan worden afgeleid dat als een “gewichtig vermoeden” is gerezen dat het Openbaar Ministerie nog een strafvervolging zal instellen of daartoe het ernstige vermoeden bestaat (waardoor de vordering tot onttrekking aan het verkeer kan worden gekoppeld aan de hoofdzaak), het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer bij afzonderlijke beschikking niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechter die een dergelijke vordering ontvangt, dient het bestaan van dat voornemen van het Openbaar Ministerie te onderzoeken. [2] Dat de rechtbank in het onderhavige geval een dergelijk onderzoek heeft verricht c.q. de aan- of afwezigheid van een voornemen van het Openbaar Ministerie om (niet) tot vervolging of sepot over te gaan in het onderhavige geval heeft vastgesteld, heb ik niet kunnen destilleren uit de gewezen beschikking en evenmin uit het proces-verbaal van de zitting van 30 mei 2023.