AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Vrijspraak van medeplegen van overtreding van de Arbowet na dodelijk ongeval op schip
In deze zaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de verdachte, een rechtspersoon, vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) na een dodelijk ongeval op een schip. Het hof oordeelde dat de verdachte niet als 'werkgever' in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt, omdat het slachtoffer niet in dienst was van de verdachte en ook niet door een medeverdachte aan de verdachte was uitgeleend. De advocaat-generaal had cassatie ingesteld tegen de vrijspraak, maar het hof concludeerde dat de vaststellingen van het hof niet onbegrijpelijk waren en dat de verdachte en de medeverdachte niet voldeden aan de vereisten van werkgeverschap zoals gedefinieerd in de Arbowet. De conclusie van de advocaat-generaal strekte tot partiële vernietiging en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De zaak heeft ook samenhang met een andere procedure (23/02332 E).
Voetnoten
3.Art. 1 Arbowet is aangepast met de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2024, houdende wijziging van enkele wetten van met name het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met verscheidene technische en kleine beleidsmatige wijzigingen (Verzamelwet SZW 2025) op 1 januari 2025,
5.Zie art. 7:610 BW. Zie E. Verhulp in:
6.Zie
7.Vgl. Kamerstukken II 1997/98, 25 879, nr. 3, p. 35-36. Art 7:690 BW geeft een definitie van de uitzendovereenkomst. Daarin geldt als voorwaarde dat de werknemer door de partij met wie hij de arbeidsovereenkomst sluit (de werkgever in de zin van het BW), ter beschikking wordt gesteld van een derde om arbeid te verrichten “onder toezicht en leiding” van die derde. Die voorwaarde impliceert een gezagsverhouding. De vraag of sprake is van een gezagsverhouding tussen de werknemer en de werkgever bij een normale arbeidsovereenkomst of tussen een werknemer en de derde partij bij een uitzendovereenkomst, moet aan de hand van dezelfde maatstaven worden beantwoord (HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356, NJ 2017/370 m.nt. E. Verhulp (Care4Care), r.o. 3.5). 8.Vgl. HR 18 maart 2025,
9.Vgl.
10.Een overeenkomst kan niet tegelijkertijd een zee-arbeidsovereenkomst en een gewone arbeidsovereenkomst zijn, omdat van het regime van de zee-arbeidsovereenkomst niet kan worden afgeweken (art. 7:696 lid 2 en 3 BW).
11.De scheepsbeheerder heeft bepaalde verantwoordelijkheden ten opzichte van de zeevarende, ook als deze niet als werkgever (in de zin van het Burgerlijk Wetboek) is aan te merken, zie art. 7:738 BW.
12.Tegenwoordig is deze definitie neergelegd in art. 1 van de Wet bemanning zeeschepen, dat de Wet zeevarenden (ook wel: de Zeevaartbemanningswet) heeft vervangen per 1 juli 2025 (
14.Zie
15.Zie p. 20 van de nota van toelichting bij het Besluit aanspraken zeevarenden, arbeidsbemiddeling én terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zeevaart, waarnaar de advocaat van de verdachte heeft verwijzen bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep (
16.Zie over het voorgaande ook mijn conclusie van vandaag in de zaak van de medeverdachte (23/02332 E, ECLI:NL:PHR:2025:948). In die zaak is dezelfde schriftuur ingediend, maar de vrijspraakmotivering van het hof is niet precies hetzelfde in beide zaken. 17.Dat de advocaat-generaal verwijst naar een proces-verbaal in het dossier waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] B.V. de scheepsbeheerder van de [naam] was, is daarvoor niet voldoende.
18.Vgl. over een OM-cassatieberoep dat is gericht tegen een vrijspraak; HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:609, r.o. 2.8.2 en HR 15 april 2008,