ECLI:NL:RBALK:2005:AS5441

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1847 en 05/60
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbouw van een schuur zonder bouwvergunning en de toepassing van overgangsrecht

Op 2 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herbouw van een schuur met veranda zonder bouwvergunning. Eiser, die in persoon verscheen en werd bijgestaan door zijn echtgenote en een bouwkundig adviseur, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel. Dit besluit, gedateerd 30 november 2004, verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond en stelde hem in gebreke om de zonder vergunning geplaatste schuur te verwijderen. Eiser voerde aan dat de schuur op basis van het overgangsrecht gelegaliseerd kon worden, omdat deze op de bestaande fundering was gebouwd en gelijk was aan de oorspronkelijke schuur. Hij stelde dat de herbouw te wijten was aan een calamiteit, namelijk het instorten van een wand door een storm.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: 04/1847 en 05/60
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 30 november 2004.
2. Zitting
Datum: 2 februari 2005.
Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen en bijgestaan door zijn echtgenote [naam] en [naam], bouwkundig adviseur.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. [naam], werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 juni 2004, verzonden op 24 juni 2004, heeft verweerder eiser aangeschreven om vóór 1 november 2004 de zonder bouwvergunning geplaatste schuur met veranda op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie A nummer [xxxx], plaatselijk bekend als [adres[woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser hieraan geen gevolg geeft, verbeurt hij een dwangsom van € 50,- per dag tot een maximum van € 15.000,-.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 augustus 2004, door verweerder ontvangen op
3 augustus 2004, bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 oktober 2004 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 oktober 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 28 oktober 2004 is eiser gehoord over zijn bezwaar.
Bij besluit van 30 november 2004 heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 25 november 2004, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 januari 2005, bij de rechtbank ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Het nog niet ter zitting behandelde verzoek om een voorlopige voorziening wordt verder behandeld alsof het is gedaan hangende beroep.
Vervolgens is het geding ter zitting van 2 februari 2005 behandeld.
4. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het geschil betreft een zonder bouwvergunning herbouwde schuur met veranda op eisers perceel.
Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de schuur met veranda in het geldende bestemmingsplan niet als zodanig is bestemd en er daarom voor de schuur in het bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken, dat de schuur onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan valt, dat voor het vernieuwen en veranderen van de schuur een bouwvergunning nodig is en dat eiser die niet heeft. Hiermee is, naar de mening van verweerder, de bevoegdheid om handhavend op te treden een gegeven. Volgens verweerder is er geen sprake van zicht op legalisatie en zijn er ook overigens geen redenen die ertoe moeten leiden dat van handhavend optreden moet worden afgezien.
Eiser heeft aangevoerd dat de schuur met veranda op grond van het overgangsrecht kan worden gelegaliseerd. Voorts is betoogd dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat de schuur met veranda op de bestaande fundering is neergezet en even groot is als de oorspronkelijke schuur en dat de schuur een in het landschap passend geheel is, waarbij de veranda een gewijzigde vorm van de oorspronkelijke gevel is.
Dat de schuur niet gedeeltelijk is vernieuwd maar is herbouwd, is volgens eiser te wijten aan een boomtak die tijdens een storm op de enige nog overeind staande oorspronkelijke wand is gevallen waardoor die wand is ingestort. Naar de mening van eiser kan dit hem niet worden aangerekend. Verder heeft eiser aangevoerd dat een deel van de oorspronkelijke materialen, zoals de fundering, stenen en enkele niet vergane planken, zijn hergebruikt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Texel”, ingevolge welk plan het in geding zijnde perceel de bestemming “Wonen” heeft.
Ingevolge artikel 14, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften mogen per woning maximaal twee vrijstaande, aangebouwde of ingebouwde bijgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften mogen niet met het plan in overeenstemming zijnde, op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van dit bestemmingsplan bestaande gebouwen en andere bouwwerken gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in geringe mate worden uitgebreid met dien verstande dat:
a. zulks nog niet eerder krachtens enig overgangsrecht heeft plaatsgehad;
b. het oppervlak met niet meer dan 10% wordt veranderd;
c. een kap op het gebouw geplaatst mag worden met een dakhelling van tenminste 30°.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de planvoorschriften mogen bouwwerken welke door een calamiteit worden getroffen zonodig geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd, mits de bouwaanvraag is ingediend binnen 3 jaar nadat de calamiteit heeft plaatsgehad.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil – en ook de voorzieningenrechter neemt dit als vaststaand aan – dat de schuur valt onder het overgangsrecht en dat voor het vernieuwen en veranderen van de schuur, nu deze niet valt onder de bepalingen van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, een bouwvergunning is vereist.
Vast staat dat deze niet is verleend, zodat verweerder op zich de bevoegdheid toekomt handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Vast staat dat legalisering van de schuur met veranda op grond van de bebouwingsvoorschriften van de bestemming “Wonen” niet mogelijk is. Immers, ingevolge artikel 14, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften mogen per woning maximaal twee vrijstaande, aangebouwde of ingebouwde bijgebouwen worden gebied. In het onderhavige geval is dit maximum reeds bereikt.
Ten aanzien van eisers beroep op het overgangsrecht overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter weliswaar gebleken dat de schuur met veranda is herbouwd op de fundering van de voorheen op die plaats gerealiseerde schuur en dat eiser bij de herbouw van de schuur deels gebruik heeft gemaakt van de oorspronkelijke bouwmaterialen. Echter de werkzaamheden die eiser heeft verricht kunnen niet worden aangemerkt als gedeeltelijk vernieuwen of veranderen nu daarbij alle muren en het dak geheel opnieuw zijn opgebouwd en het aanzien van de gevel is gewijzigd door het realiseren van de veranda. Dat gebruik is gemaakt van de bestaande fundering is onvoldoende om te kunnen zeggen dat sprake is van gedeeltelijk vernieuwen of veranderen. De omstandigheid dat de vernieuwing van de schuur in deze omvang niet helemaal eisers bedoeling was, maar voor een klein deel is te wijten aan de weersomstandigheden – de enige nog overeind staande oorspronkelijke wand is ingestort toen er tijdens een storm een boomtak op is gevallen – maakt dit ook niet anders.
De stelling van eiser dat er vanwege het instorten van de laatste wand sprake is van een calamiteit kan de voorzieningenrechter niet volgen. Ingevolge vaste jurisprudentie van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 22 december 2004, 200404546/1, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN:AR7963) moet onder een calamiteit worden verstaan een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de betrokkene veroorzaakt onheil.
Instorting tijdens een storm van de laatste, als gevolg van achterstalling onderhoud in slechte staat verkerende wand van de oorspronkelijke schuur, die eiser voor het overige al had gesloopt kan niet als zo’n calamiteit worden beschouwd.
Dit betekent dat de herbouw van de schuur niet voldoet aan het bepaalde in artikel 31 van de planvoorschriften. Met verweerder is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat een bouwvergunning op grond van het overgangsrecht niet kan worden verleend.
Voorts heeft verweerder verklaard niet de intentie te hebben om het hiervoor genoemde bestemmingsplan te wijzigen dan wel medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zodat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat het beleid van verweerder gericht is op het terugbrengen van het aantal bijgebouwen per perceel en de omvang ervan tot hetgeen ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan en dat het verlenen van vrijstelling voor de herbouw van de onderhavige schuur niet past in dit beleid. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk en ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit beleid heeft kunnen beroepen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen doet zich geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld voor. In dit kader acht de voorzieningenrechter nog van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij zich bewust was van de reikwijdte van het overgangsrecht. Dat eiser desondanks – hoewel dit in eerste instantie niet zijn bedoeling zou zijn geweest – de schuur geheel heeft vernieuwd dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening van eiser te blijven. Gelet op het voorgaande en uit hetgeen overigens uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het beroep is dus ongegrond.
Gelet op het vorenoverwogene komt het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van
mr. S.C. Jacobs, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 4 februari 2005
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.