ECLI:NL:RBALK:2009:BK3172

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
101518 - HA ZA 08-308
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand op schip als gevolg van onvoldoende veiligheidsmaatregelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Alkmaar werd behandeld, vorderden de besloten vennootschap Offshore Support Vessels I BV en British Marine Luxembourg SA (hierna: OSV c.s.) betaling van schadevergoeding van Scheepswerf Visser BV (hierna: Visser) als gevolg van een brand die op 13 januari 2005 was ontstaan op het schip VOS Runner. De brand was het gevolg van werkzaamheden uitgevoerd door een werknemer van Visser, die een snijbrander gebruikte zonder de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht te nemen. De rechtbank oordeelde dat Visser aansprakelijk was voor de schade die OSV c.s. hadden geleden, omdat essentiële veiligheidsmaatregelen niet waren genomen en het beroep van Visser op een exoneratieclausule in de algemene voorwaarden niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank stelde vast dat de algemene voorwaarden van Visser, die deel uitmaakten van de overeenkomst met VOS, ook doorwerkten in de relatie tussen OSV en Visser. De rechtbank oordeelde dat het beroep van Visser op de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat de brand het gevolg was van grove nalatigheid van Visser. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door OSV terzake van de hoogte van de schadevergoeding, waarbij de rechtbank de kosten van deskundigen in het geding bracht. De uitspraak werd gedaan op 26 augustus 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 101518 / HA ZA 08-308
datum: 26 augustus 2009
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OFFSHORE SUPPORT VESSELS I BV,
gevestigd te Den Helder,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging BRITISH MARINE LUXEMBOURG SA,
gevestigd te Luxemburg,
eiseressen,
advocaat mr. H.R.M. Jenné,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEEPSWERF VISSER BV,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Den Helder,
gedaagde,
advocaat mr. H.B. de Regt.
Partijen zullen hierna OSV en BML dan wel OSV c.s. indien eiseressen gezamenlijk worden bedoeld, en Visser genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 september 2007, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 11 juni 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 september 2008;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1. OSV was eigenaar van het Safety en Rescue schip VOS Runner, voorheen Telco Runner en hierna te noemen VOS Runner.
2.2. BML is de verzekeraar van de VOS Runner.
2.3. Vroon Offshore Services BV, hierna te noemen VOS, exploiteert - onder meer - de VOS Runner.
2.4. Visser heeft op 27 december 2004 een offerte gezonden aan VOS voor het verrichten van diverse werkzaamheden aan de VOS Runner. Het briefpapier vermeldt dat de aan de ommezijde vermelde voorwaarden van toepassing zijn. Op de achterzijde van de brief wordt vermeld, voor zover van belang:
Op al onze offertes en alle overeenkomsten zijn van toepassing:
A. onze algemene voorwaarden ... en B. (aanvullend) de Cebosine-bepalingen ...
De brief vermeldt voorts dat:
"De bijgevoegde "ALGEMENE VOORWAARDEN" (Scheepswerf Visser B.V.) zijn van toepassing."
Tenslotte verwijst de brief naar de bijlage: Algemene Werfvoorwaarden.
De bij deze brief als bijlage verzonden voorwaarden zijn de Algemene Werfvoorwaarden, gedeponeerd door de Verenging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI) ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 10 april 2000.
2.5. Bij brief van 30 december 2004 heeft Visser een aanvullende offerte gezonden aan VOS. Het briefpapier vermeldt dat de aan de ommezijde vermelde voorwaarden van toepassing zijn. De brief vermeldt voorts dat:
"De bijgevoegde "ALGEMENE WERFVOORWAARDEN (VNSI) zijn van toepassing."
Tenslotte verwijst de brief naar de bijlage: Algemene Werfvoorwaarden.
2.6. Artikel 13.2 van de VNSI-voorwaarden luidt:
"De Werf is nimmer aansprakelijk voor schade behoudens indien en in zoverre de geleden schade is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de Werf. Behoudens opzet van de Werf is aansprakelijkheid van de Werf voor bedrijfs-, gevolg- of indirecte schade echter steeds uitgesloten. Onder grove schuld en opzet van de Werf is voor de toepassing van deze bepaling te verstaan grove schuld en opzet van zijn organen en met de Werf te vereenzelvigen leidinggevende functionarissen."
2.7. De heer P.J. Vlot van VOS, hierna te noemen Vlot, heeft bij e-mail van 3 januari 2005 de offertes van Visser aanvaard.
2.8. Op 11 januari 2005 is de VOS Runner in het dok geplaatst bij Visser.
2.9. Na het indokken heeft VOS bij monde van Vlot Visser opdracht gegeven tot het verwijderen van een verticale afvoerpijp van één van de toiletten van het schip naar de vuilwatertank in de machinekamer. Het verbindingsstuk tussen de keramische toiletpot en de afvoerpijp bestond uit kunststof.
2.10. Op 13 januari 2005 heeft een werknemer van Visser, pijpfitter Böeseken, hierna te noemen Böeseken, de hierboven onder 2.8. genoemde afvoerpijp met een snijbrander doorgesneden. Als gevolg daarvan is brand uitgebroken in de bovengelegen toiletruimte. De brandweer heeft de brand geblust.
2.11. In opdracht van Expertise- en Taxatiebureau Verweij & Hoebee heeft Gorissen & Van der Zande Schadeonderzoek v.o.f. een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. De deskundige Gorissen komt in zijn rapport van 16 februari 2005 tot de conclusie dat de brand is ontstaan als gevolg van het snijbranden.
2.12. Biesboer Expertise B.V. heeft in opdracht van D. Touw Expertise- en Ingenieursbureau B.V. te Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. De deskundige T. van Deudekom komt in zijn rapport van 16 februari 2005 tot de conclusie dat de brand zeer waarschijnlijk in relatie staat met de uitgevoerde snijbrandwerkzaamheden.
3.Het geschil
3.1. OSV c.s. vorderen - kort samengevat - veroordeling van Visser tot betaling van euro 1.516.759,90, vermeerderd met de wettelijke rente en verwijzing van Visser in de kosten van het geding, die van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen.
3.2. Zij baseren hun vordering op bovenstaande feiten en de stelling dat Visser op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door OSV c.s. geleden schade als gevolg van de brand op het schip. De schade bestaat uit de dagwaarde van het schip, begroot op euro 1.210.000,-, tijdverlet en expertisekosten. Zij stellen daartoe dat de schade feitelijk is toegebracht door de werknemer van Visser, Böeseken, en dat de brand het rechtstreekse gevolg is van onvoldoende toezicht op het werk door de feitelijk leidinggevenden bij Visser.
3.3. Visser voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1. Als meest verstrekkende verweer beroept Visser zich op nietigheid van de dagvaarding. Zij stelt daartoe dat uit de dagvaarding niet blijkt of en in hoeverre OSV c.s. schade hebben geleden.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat, waar OSV c.s. stellen dat zij in hoedanigheid van eigenaar en (gesubrogeerde) verzekeraar schade hebben geleden als gevolg van de brand op de VOS Runner, de grondslag van hun vordering duidelijk is. Bovendien is het bepaalde in artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. Dit verweer faalt dan ook.
4.3. Visser betwist voorts dat OSV c.s. vorderingsgerechtigd zijn. Zij zijn derhalve niet-ontvankelijk, aldus Visser. Volgens Visser is niet uitgesloten dat de VOS Runner verzekerd was onder een zogenaamde "vlootpolis", waarvan VOS de verzekeringnemer althans de verzekerde was, dan wel een charterovereenkomst. In ieder geval blijkt het verlies van het schip en de schade-uitkering niet uit de jaarrekening van OSV.
4.4. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de rechtbank OSV c.s. in de gelegenheid gesteld de verzekeringsovereenkomst, de uitkeringsnota en de jaarrekeningen 2005 en 2006 van OSV en de geconsolideerde jaarrekeningen in het geding te brengen.
4.5. Bij conclusie van repliek hebben OSV c.s. een "Hull Insurance" d.d. 11 maart 2004 van Lochian Patrick Insurance Brokers Limited, hierna te noemen LPIB, quote: Q 04 5306/00/SR, overgelegd. Blijkens de tekst van dit formulier is verzekerd: "Vroon B.V. te Breskens and/or Subsidiary and/or Affiliated and/or Associated Companies and/or respectively for account of whom it may concern. Volgens de aangehechte lijst is - onder meer - het schip Telco Runner verzekerd voor een waarde van euro 1.300.000,-. Deze verzekeringspolis is ondertekend door BML. OSV c.s. hebben voorts een mededeling met betrekking tot polisnummer MD 04 2318/A d.d. 1 februari 2005 van LPIB overgelegd. Volgens deze mededeling is de hoogte van de claim terzake van brandschade op 13 januari 2005 tijdens het verblijf bij Visser vastgesteld op euro 1.313.000,-. Ook deze mededeling is ondertekend door BML. Volgens OSV c.s. ziet euro 13.000,- van dit bedrag op 1% collecting commission ten gunste van de makelaar. BML heeft het bedrag van euro 1.313.000,- aan de makelaar betaald, die het bedrag heeft doorbetaald, aldus OSV c.s. In de door OSV c.s. overgelegde jaarrekening 2005 is in de bijbehorende financiële administratie onder nummer 86061 een afschrijving opgenomen ten bedrage van USD 1.704.0861,63 terzake van "Sale Fixed Assets due to total loss".
4.6. Visser betwist dat uit de door OSV c.s. overgelegde stukken volgt dat de VOS Runner verzekerd was bij BML en dat laatstgenoemde een bedrag van euro 1.300.000,- heeft uitgekeerd.
4.7. De rechtbank overweegt dat, ondanks de verschillende vermeldingen van polisnummers, uit de door OSV c.s. overgelegde door BML ondertekende "Hull Insurance" blijkt dat het schip de Telco Runner was verzekerd en dat Vroon B.V., althans aan haar gelieerde maatschappijen zoals OSV, de verzekeringnemer is. Waar als niet, althans onvoldoende, weersproken vast staat dat de naam van het schip Telco Runner nadien is gewijzigd in VOS Runner, is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam vast is komen te staan dat de VOS Runner was verzekerd bij BML.
4.8. Dit laat echter onverlet dat BML als verzekeraar eerst wordt gesubrogeerd in de rechten van de verzekerde indien hij de door de verzekerde geleden schade heeft vergoed. De rechtbank is van oordeel dat uit de door OSV c.s. overgelegde bescheiden niet blijkt dat BML een bedrag van euro 1.300.000,- heeft uitgekeerd aan OSV. Weliswaar heeft zij een door BML ondertekende mededeling overgelegd waarin de schadeclaim met betrekking tot het schip dat op 13 januari 2005 op de werf van Visser was ingedokt is vastgesteld op dat bedrag, maar deze mededeling kan niet worden beschouwd als een betalingsbewijs. Ook uit de overgelegde jaarstukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank een dergelijk bewijs niet. Weliswaar is er een afschrijving ten bedrage van USD 1.704.0861,63 geboekt in verband met een total loss van assets, maar uit de overgelegde stukken blijkt niet dat BML het bedrag van euro 1.300.000,- heeft uitgekeerd. Voor zover Mazars Paardekooper Hoffman N.V. in haar rapport van 21 november 2008 in dat verband verwijst naar de jaarrekening 2005 van de Vroon Group B.V., kan hieraan geen bewijskracht worden ontleend nu in de door Visser overgelegde geconsolideerde jaarrekening 2005 van de Vroon Group B.V. onder de post "other income" een bedrag is geboekt van USD 137.529.000,- maar een toelichting op de samenstelling van dit bedrag ontbreekt. Waar derhalve niet vast is komen te staan dat BML de schade heeft vergoed aan OSV, is de rechtbank van oordeel dat BML niet in de rechten van OSV is gesubrogeerd en uit dien hoofde een vorderingsrecht op Visser heeft. Zij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank zal om proceseconomische redenen deze beslissing aanhouden tot de einduitspraak.
4.9. Ter afwering van de vordering beroept Visser zich vervolgens op de toepasselijkheid van de algemene werfvoorwaarden (VNSI), die volgens haar deel uitmaken van de tussen haar en VOS gesloten overeenkomsten. OSV moet als partij bij deze overeenkomsten worden beschouwd nu VOS geacht moet worden mede te hebben gehandeld voor en namens OSV, aldus Visser. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst Visser naar clausule 3 van de BIMCO Shipment 1998 Agreement die de rechtsverhouding tussen OSV en VOS beheerst en waarin is bepaald dat VOS optreedt als "agents for and on behalf of the Owners".
4.10. De rechtbank is met OSV van oordeel dat zij geen contractspartij is bij de onderhavige overeenkomsten. Gesteld noch gebleken is immers dat Visser op grond van een verklaring of gedraging van OSV heeft mogen aannemen dat zij VOS een toereikende volmacht had verleend om namens haar overeenkomsten tot het verrichten van werkzaamheden aan de VOS Runner te sluiten. Het enkele feit dat VOS en OSV onderdeel zouden zijn van dezelfde groep is daartoe onvoldoende. Op de tussen OSV en Vos geldende voorwaarden uit hoofde van de BIMCO Shipman 1998 Agreement kan Visser geen beroep doen, nu zij immers geen partij bij deze overeenkomst is en hieruit evenmin kan worden afgeleid dat OSV als eigenaar van het schip toetreedt tot elke overeenkomst die VOS als manager ten behoeve van het schip sluit.
4.11. Naar de rechtbank begrijpt, beroept Visser zich op derdenwerking van de algemene voorwaarden. Zij stelt daartoe dat OSV is gebonden aan de overeenkomst tussen Visser en VOS omdat de inhoud van de offertes, waaronder begrepen de toepasselijkheid van de algemene werfvoorwaarden (VNSI), is toe te rekenen aan Offshore Support.
4.12. Alvorens de vraag te beantwoorden of Visser zich terecht op derdenwerking van de algemene voorwaarden beroept, dient komen vast te staan of deze voorwaarden deel uitmaken van de tussen VOS en Visser gesloten overeenkomst(en). OSV betwist in dat verband dat de algemene voorwaarden waar Visser zich op beroept van toepassing zijn nu in de door VOS aanvaarde offerte van 27 december 2004 van Visser naar drie verschillende voorwaarden wordt verwezen, namelijk de algemene voorwaarden van Visser en (aanvullend) de Cebosinevoorwaarden en de algemene werfvoorwaarden (VNSI). In de door VOS aanvaarde offerte van 30 december 2004 van Visser wordt verwezen naar twee verschillende voorwaarden. In dat geval zijn geen van deze voorwaarden toepasselijk, aldus OSV.
4.13. De rechtbank stelt voorop dat indien wordt verwezen naar meerdere onderling verschillende sets van voorwaarden, zonder dat op enigerlei - voor de wederpartij begrijpelijke en niet onredelijk bezwarende - wijze is aangegeven of nader geregeld welke van die sets in het gegeven geval van toepassing zal zijn, geen van die sets deel uitmaakt van de overeenkomst. In het onderhavige geval staat, blijkens de verklaringen van de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen M. van Adelberg en Vlot, vast dat Visser de algemene werfvoorwaarden (VNSI) heeft meegezonden met haar offerte van 27 december 2004. In het inhoudelijke deel van de offerte van 30 december 2004 is vervolgens, achter "condities", vermeld dat de "ALGEMENE WERFVOORWAARDEN (VNSI)" van toepassing zijn. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat Visser op voor VOS begrijpelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het de bedoeling van Visser was om deze voorwaarden van toepassing te laten zijn op de tussen partijen te sluiten overeenkomsten. De verwijzing naar de andere voorwaarden is in dat geval niet meer van doorslaggevende betekenis voor de beantwoording van de vraag of er algemene voorwaarden van toepassing zijn. Dit betekent dat de algemene werfvoorwaarden (VNSI) deel uitmaken van de tussen VOS en Visser gesloten overeenkomsten.
4.14. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Visser zich terecht op derdenwerking beroept. De rechtbank overweegt dat aan derdenwerking bijzondere voorwaarden dienen te worden gesteld in verband met het beginsel dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen handelende partijen. Dit beginsel kan slechts uitzondering lijden indien hiertoe een voldoende rechtvaardiging kan worden gevonden in de aard van het desbetreffende geval. Hierbij valt te denken aan de aard van de overeenkomst en van het desbetreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept.
4.15. Gesteld noch gebleken is dat OSV VOS bijzondere instructies heeft gegeven om zich al dan niet jegens Visser te verbinden volgens bepaalde voorwaarden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat VOS de vrije hand had om de reparatie op adequate wijze te regelen en zij heeft dit ook gedaan. Visser onderbouwt haar standpunt ter zake met de volgende - onbetwiste - feiten:
- OSV maakt deel uit van de Vroon organisatie. Productie 15 geeft een beschrijving van die organisatie. VOS is een van de werkmaatschappijen van Vroon die belast is met "Ship Management". De aldus in management en exploitatie zijnde schepen zijn eigendom van "Shipowning Companies". De VOS Runner was eigendom van OSV, zijnde een onderdeel van het Vroon-Concern.
- OSV heeft geen eigen organisatie en geen werknemers in dienst, en heeft slechts tot doel een schip in eigendom te hebben. Alle overeenkomsten die met betrekking tot het schip werden gesloten, werden gesloten met de manager en exploitant van het schip, VOS. In die bestendige relatie werd nimmer gecontracteerd met de daadwerkelijke eigenaren van de schepen, zijnde de juridische vehikels bij wie die schepen in eigendom zijn.
4.16. De rechtbank leidt uit voormelde feiten en omstandigheden af dat Visser zich ten opzichte van OSV kan beroepen op de algemene voorwaarden die onderdeel waren van haar overeenkomst met VOS. Bovendien zijn deze voorwaarden en de daarin vervatte exoneraties niet van dien aard dat OSV daarmee geen rekening had behoeven te houden.
4.17. De slotsom dient dan ook te zijn dat de algemene voorwaarden van Visser zoals toepasselijk op haar overeenkomst met VOS, doorwerken in de relatie tussen Visser en OSV en dat OSV deze voorwaarden tegen zich moet laten gelden. Het beroep op derdenwerking slaagt derhalve.
4.18. OSV heeft betoogd dat het beroep van Visser op de in de artikel 13 lid 2 van de algemene voorwaarden vervatte exoneratieclausule in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat deze clausule derhalve niet van toepassing is.
4.19. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat een exoneratieclausule buiten toepassing dient te blijven voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit zal in het algemeen het geval zijn indien de schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar (of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen). De rechtbank verstaat onder grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld. Hiervan is naar het oordeel van rechtbank geen sprake. Door OSV is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Böeseken niet alleen het aan de gedraging verbonden gevaar kende, maar zich er ook van bewust was dat de kans dat dit gevaar zich zou verwezenlijken aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren en zich hierdoor niet van zijn gedrag liet weerhouden. Het voorgaande laat echter onverlet dat de rechtbank van oordeel is dat het beroep van Visser op haar exoneratieclausule faalt en overweegt daartoe als volgt.
4.20. Gelet op de erkenning van Visser, de conclusie van de deskundigen Gorissen en Van Deudekom en de verklaring van de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuige Böeseken staat vast dat de brand is ontstaan in de bovengelegen toiletruimte door het gebruik van de snijbrander door Böeseken om het onderste deel van de afvoerpijp van het toilet te verwijderen. In dat geval rijst de vraag of Visser of de betrokken werknemers van Visser voldoende voorzorgsmaatregelen heeft of hebben getroffen om brand te voorkomen. Visser betoogt weliswaar dat sinds 1 januari 2005 een brandpreventieprotocol was ingevoerd, maar uit de verklaring van getuige Böeseken blijkt niet dat hij de daarin voorgeschreven voorzorgsmaatregelen bij het werken met open vuur heeft getroffen. Zo heeft hij verklaard de bovengelegen toiletruimte, die na het doorsnijden van de afvoerpijp in open verbinding stond met de ruimte waarin de werkzaamheden werden verricht, niet te hebben geïnspecteerd en niet te hebben gecontroleerd of de toiletpot was voorzien van kunststoffen en/of andere brandbare materialen. Deze ruimte was ook niet voorzien van een brandwacht en/of blusapparatuur. Voorts heeft Böeseken verklaard dat de brandwacht Steygerwalt niet de omgeving waar Böeseken werkte controleerde maar een meter daar vandaan is doorgegaan met zijn eigen werkzaamheden. Verder is van belang dat vast staat dat Visser geen verklaring van veilig werk voor de door Böeseken te verrichten werkzaamheden had afgegeven omdat de noodzaak daarvoor ontbrak volgens Visser. Echter, het brandpreventieprotocol schrijft voor dat voor het gebruik van een snijbrander een verklaring van veilig werk dient te worden afgegeven. Vast staat derhalve dat in strijd met het brandpreventieprotocol is gehandeld. De rechtbank verwerpt het verweer van Visser dat VOS haar niet had geïnformeerd over de aanwezigheid van brandgevaarlijke stoffen in de toiletruimte. Het ligt immers op de weg van Visser om de omgeving en de plaats waar de snijbrander wordt gebruikt te onderzoeken op de aanwezigheid van brandgevaarlijk materiaal.
Nu essentiële veiligheidsmaatregelen die - ook volgens Visser - in acht hadden moeten worden genomen ter voorkoming van brand niet in acht zijn genomen en vervolgens daadwerkelijk brand is uitgebroken, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van Visser op de in de algemene voorwaarden vervatte exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Visser is dan ook aansprakelijk voor de door OSV als gevolg van de brand geleden schade.
4.21. Gelet op het hierboven overwogene behoeft het beroep van OSV op de exhibitieplicht van Visser geen bespreking meer.
4.22. Visser heeft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding ten bedrage van euro 1.210.000,- betwist. De rechtbank acht deskundige voorlichting noodzakelijk en zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent het aantal, de persoon en de discipline van de te benoemen deskundige(n) alsmede omtrent de maximaal redelijke hoogte van het voorschot. Het verdient aanbeveling dat partijen te dien aanzien een eenparig geformuleerd voorstel doen. De rechtbank merkt op dat zij voorshands van oordeel is dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen omtrent de aan de deskundige te stellen vragen.
4.23. In het feit dat Visser blijkens het vorenoverwogene aansprakelijk is voor de door OSV als gevolg van de brand geleden schade vindt de rechtbank aanleiding, in afwachting van de eindbeslissing, partijen ieder voor de helft te belasten met de betaling van het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige(n) aan de griffier van deze rechtbank. Dit voorschot zal worden vastgesteld op het door de deskundige(n) te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundigen wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot.
4.24De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 23 september 2009 voor het nemen van een akte door OSV terzake hetgeen is weergegeven in rechtsoverweging 4.22.;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, mr. M. Kraefft en mr. M Boos-Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.