ECLI:NL:RBALK:2011:BV9274

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3056 + 10/3057
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet en oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door dr. mr. G.P. Dayala, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. J. Dijkstra. Eiseres ontving sinds 16 juli 1998 een uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) naar de norm van een alleenstaande ouder met inkomensafhankelijke kinderen. Echter, na een bestandskoppeling binnen het Uwv zijn er vragen gerezen over de rechtmatigheid van haar uitkering, wat leidde tot een herziening van de uitkering per 1 oktober 2006. De rechtbank moest beoordelen of deze herziening en de daaropvolgende terugvordering van een te veel ontvangen bedrag van € 10.382,41 terecht waren, evenals de oplegging van een boete van € 1.012,00 wegens schending van de inlichtingenplicht.

De rechtbank concludeerde dat eiseres haar verplichting om relevante wijzigingen in haar situatie door te geven niet was nagekomen. Eiseres had niet gemeld dat haar kinderen sinds oktober 2006 in Groot-Brittannië woonden en dat zij geen kinderbijslag meer ontving. De rechtbank oordeelde dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze wijzigingen van invloed waren op haar recht op toeslag. De rechtbank verwierp het argument van eiseres dat haar onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal haar ontsloeg van deze verplichting, en benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de uitkeringsontvanger is om alle relevante informatie te verstrekken.

Wat betreft de opgelegde boete, oordeelde de rechtbank dat verweerder verplicht was een boete op te leggen, gezien de schending van de inlichtingenplicht, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. Eiseres had niet aangetoond dat er dergelijke redenen aanwezig waren. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond, zowel wat betreft de herziening van de toeslag als de boete, en bevestigde de rechtmatigheid van de besluiten van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/3056 en AWB 10/3057
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2011 in de zaken tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: dr. mr. G.P. Dayala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Dijkstra).
Procesverloop
Aan eiseres is met ingang van 16 juli 1998 een uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder met inkomensafhankelijke kinderen.
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft verweerder de TW-uitkering vanaf 1 oktober 2006 herzien naar de norm van een alleenstaande. Dit heeft tot gevolg dat eiseres over de periode van 1 oktober 2006 tot 1 maart 2010 ten onrechte € 10.382,41 bruto aan TW-uitkering heeft ontvangen.
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
€ 1.012,00 omdat zij haar verplichting om informatie te verstrekken niet is nagekomen.
Het tegen deze besluiten door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluiten van 14 september 2010 (de bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De gevoegde behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Eiseres en haar gemachtigde zijn met afbericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank dient in deze zaken te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de TW-uitkering van eiseres met ingang van 1 oktober 2006 heeft herzien en of verweerder in verband daarmee terecht en op goede gronden de over de periode van
1 oktober 2006 tot 1 maart 2010 aan eiseres betaalde TW-uitkering ten bedrage van
€ 10.382,41 bruto heeft teruggevorderd. Tevens moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden aan eiseres een boete van € 1.012,00 heeft opgelegd.
2. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft met ingang van 29 december 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Aan eiseres is met ingang van 16 juli 1998 een TW-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande met inkomensafhankelijke kinderen. Naar aanleiding van een bestandskoppeling binnen Uwv zijn vragen gerezen naar de rechtmatigheid van de TW-uitkering van eiseres. Eiseres is op 11 februari 2010 gehoord door een inspecteur werkzaam bij de directie Handhaving-Uitvoering. Deze heeft op 15 februari 2010 een rapport opgesteld. Op grond van zijn bevindingen adviseert de inspecteur verweerder om de TW-uitkering naar de norm van een alleenstaande met inkomensafhankelijke kinderen met ingang van 1 oktober 2006 te beëindigen, na te gaan of eiseres op en na 1 oktober 2006 mogelijk recht heeft op een TW-uitkering als alleenstaande en aan eiseres een boete op te leggen wegens overtredingen van de inlichtingenplicht.
3. Verweerder stelt dat eiseres als alleenstaande dient te worden aangemerkt omdat haar kinderen vanaf 1 oktober 2006 niet meer bij haar wonen en eiseres sindsdien voor geen van haar kinderen kinderbijslag ontvangt. Verder stelt verweerder dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij geen recht had op een toeslag naar de norm van een alleenstaande met inkomensafhankelijke kinderen, nu zij uit het toekenningsbesluit van 9 oktober 1998 en de door haar ingevulde en ondertekende inlichtingenformulieren had kunnen opmaken dat zij elke gewijzigde situatie die van invloed kan zijn op de uitkering had dienen te melden. Eiseres had derhalve moeten melden dat haar kinderen naar Engeland zijn vertrokken. De omstandigheid dat eiseres de Nederlandse taal onvoldoende beheerst ontslaat haar niet van deze verplichting. Verweerder voert aan dat het op de weg van eiseres ligt om brieven en/of formulieren van het Uwv te laten vertalen zodat haar de strekking duidelijk wordt en dat de eventuele consequenties voor haar rekening en risico blijven als zij dit nalaat. Het niet nakomen van de inlichtingenplicht heeft tot gevolg dat de TW-uitkering tot een te hoog bedrag is betaald – eiseres heeft wel recht op een toeslag naar de norm van een alleenstaande – en dat het recht op uitkering moet worden herzien. Tevens voert verweerder aan dat hetgeen onverschuldigd is betaald dient te worden teruggevorderd en dat er geen dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien.
Wat betreft de boete stelt verweerder dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan eiseres een boete heeft opgelegd omdat zij niet aan haar informatieplicht heeft voldaan door niet door te geven dat haar kinderen in Engeland wonen. Volgens verweerder had eiseres op dat moment kunnen begrijpen dat zij ook het Uwv had moeten informeren over haar gezinssituatie. Van verminderde verwijtbaarheid of van dringende redenen om van het opleggen van een boete af te zien is naar de mening van verweerder geen sprake.
4. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte per 1 oktober 2006 als alleenstaande wordt aangemerkt. Eiseres is van mening dat zij geen alleenstaande is omdat zij de zorg draagt voor haar kinderen en het ouderlijk gezag heeft over de kinderen. Eiseres is van mening dat zij de feitelijke verzorger en opvoeder van de kinderen is en dat de kinderen behoren tot haar gezin omdat zij de kinderen levensonderhoud verstrekt. Eiseres merkt op dat de kinderen in Groot-Brittannië naar school gaan, maar elke vakantie met haar doorbrengen. Volgens eiseres zijn de kinderen volledig van haar afhankelijk en vormen zij een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM). Eiseres is van mening dat er daarom geen sprake is van enige wijziging van haar leefvorm met de kinderen. Voorts is eiseres het niet eens met het opleggen van een boete, gelet op de aard van de omstandigheden waarvoor zij naar Ghana moest vertrekken. De boete is volgens eiseres ook in strijd met de waarheid opgelegd omdat zij niet als alleenstaande is aan te merken.
5. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de TW heeft recht op toeslag een ongehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering;
b. een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie aan hem op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn, en
c. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 61,98.
Ingevolge artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW herziet het Uwv, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en ter zake van weigering van toeslag, een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag.
Ingevolge artikel 12 van de TW, voor zover van belang, is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de TW, zoals dit artikel luidt vanaf 1 januari 2011, legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2.269,00 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger van een verplichting als bedoeld in artikel 12.
Ingevolge het derde lid, van dit artikel, zoals dit luidt vanaf 1 januari 2011, kan het Uwv afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
De in artikel 14a gegeven bevoegdheden waren ook al opgenomen in het vrijwel gelijkluidende artikel zoals dit gold in oktober 2006 en ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten.
Ingevolge artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) wordt de boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag en wordt deze naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,00.
6. Vaststaat dat vanaf oktober 2006 alle kinderen van eiseres in Groot-Brittannië wonen. Vaststaat ook dat zij vanaf dat moment geen kinderbijslag voor haar kinderen heeft ontvangen. De stelling van eiseres dat de verhuizing van de kinderen naar Groot-Brittannië geen wijziging van leefvorm is, volgt de rechtbank niet. Door deze verhuizing is de hoofdverblijfplaats van de kinderen gewijzigd en woont eiseres alleen. Dit geldt ook in het geval dat nog steeds sprake zou zijn van gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat de kinderen de schoolvakanties bij eiseres doorbrengen, maakt dit evenmin anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht geconcludeerd dat eiseres vanaf 1 oktober 2006 geen recht meer heeft op toeslag op grond van artikel 2, tweede lid, van de TW. Hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, slaagt niet.
7. Vaststaat dat eiseres de omstandigheid dat haar kinderen vanaf oktober 2006 in Groot-Brittannië wonen en dat zij vanaf dat moment geen kinderbijslag meer voor haar kinderen ontvangt, niet heeft doorgegeven aan verweerder.
Zowel in het toekenningsbesluit als in de door haar ingevulde en ondertekende inlichtingenformulieren is eiseres gewezen op de plicht om alle van belang zijnde wijzigingen in haar situatie die van invloed kunnen zijn op de hoogte van haar uitkering door te geven aan verweerder. In het toekenningsbesluit is zij er bovendien op gewezen dat zij toeslag ontvangt “voor ongehuwden met een kind onder de 18 jaar dat tot het huishouden behoort en waarvoor door u kinderbijslag wordt ontvangen”. Verder heeft de SVB in 2006 kinderbijslag van eiseres teruggevorderd en haar een boete opgelegd in verband met het niet doorgeven van de verhuizing van de kinderen naar Groot-Brittannië. Gezien deze omstandigheden had het eiseres naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij verweerder mededeling had moeten doen zowel van de verhuizing van haar kinderen als van het feit dat zij geen kinderbijslag meer ontving. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder terecht de toekenning van toeslag aan eiseres heeft herzien omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden en als gevolg daarvan tot een te hoog bedrag toeslag heeft ontvangen. Hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd slaagt dus niet.
8. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de TW, slechts sprake is indien een besluit tot intrekking, herziening of terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zal leiden. Het moet dan gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden dient te worden gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
9. Het beroep tegen de herziening van de aan eiseres toegekende toeslag en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag is ongegrond.
10. Wat betreft de opgelegde boete stelt de rechtbank voorop dat zij hiervoor al heeft geoordeeld dat eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen. Verweerder was daarom gehouden eiseres een boete op te leggen, tenzij iedere verwijtbaarheid ontbreekt of er dringende redenen aanwezig zijn om af te zien van het opleggen van een boete.
Voor zover eiseres stelt dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en daarom niet wist dat zij de verhuizing van de kinderen en het feit dat zij voor hen geen kinderbijslag meer ontving, moest doorgegeven, overweegt de rechtbank dat dit haar niet kan baten. Naar het oordeel van de rechtbank is het de eigen verantwoordelijkheid van degene die een uitkering ontvangt om alle van belang zijnde gegevens op eigen initiatief aan verweerder door te geven en zo nodig navraag te doen bij verweerder. Als eiseres een en ander in verband met de taal niet duidelijk was, had van haar mogen worden verlangd dat zij verweerder om nadere uitleg had gevraagd dan wel had zij zich kunnen laten bijstaan door bijvoorbeeld een (juridisch) adviseur. Dat zij dit heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico.
Ook hier geldt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van deze boete.
De rechtbank merkt nog op dat het opleggen van de boete niets te maken heeft met de reis van eiseres naar Ghana.
De rechtbank concludeert dat verweerder met recht deze boete heeft opgelegd aan eiseres. Wat zij daartegen heeft ingebracht, slaagt dus niet
11. Ook het beroep tegen de opgelegde boete is ongegrond.
12. Bij deze beslissingen is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en
mr. W.A. Swildens, leden, in aanwezigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.