RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Zaaknummer : 293393 VV EXPL 08-6702
Uitspraak : 29 januari 2009
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap NIDO UNIVERSAL MACHINES B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Holten
eisende partij in conventie
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen Nido
gemachtigde: mr. A.J.E. Riemslag
advocaat te Almelo
…
wonende te …
gedaagde partij in conventie
eisende partij in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen gedaagde
gemachtigde: mr. C.C.M. Peper
advocaat te Almelo
1. Nido heeft gesteld en gevorderd als staat vermeld in de dagvaarding van 6 januari 2009 met daaraan gehechte producties.
2. Gedaagde heeft bij brief van zijn gemachtigde van 21 januari 2009 op voorhand een conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie aan de kantonrechter doen toekomen.
3. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 22 januari 2009.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en doen bepleiten door hun gemachtigden, waarbij de gemachtigde van Nido zich heeft bediend van een pleitnota.
4. Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
1. Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de navolgende feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij onvoldoende of niet zijn betwist of zijn erkend.
1.1. Nido maakt onderdeel uit van de Zwitsers Aebi Schmidt Groep en is marktleider in Europa op het gebied van de productie van machines voor onder meer gladheidbestrijding en professionele veegsystemen.
1.2. Gedaagde is op 1 januari 1998 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Nido in de functie van servicemonteur tegen een salaris van laatstelijk € 2.171,02 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
1.3. De door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst verwijst in artikel 10 naar een van deze arbeidsovereenkomst deel uitmakende concurrentieclausule die namens Nido en door gedaagde is ondertekend op respectievelijk 29 december 1997 en 6 januari 1998.
1.4 Deze concurrentieclausule houdt onder meer in dat het gedaagde, tenzij hem schriftelijk ontheffing wordt verleend, verboden is gedurende zijn dienstbetrekking bij Nido en gedurende 2 jaar na afloop van die dienstbetrekking voor eigen rekening produkten, welke als gebruikelijk door Nido ten tijde van het dienstverband c.q. ten tijde van het beëindigen van het dienstverband worden geproduceerd of verhandeld te vervaardigen en/of in de handel te brengen, dan wel direct of indirect werkzaam te zijn voor, respectievelijk direct of indirect belang te hebben bij een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een natuurlijke of rechtspersoon in of buiten Nederland, die zich mede toelegt op de vervaardiging van en/of handel in die producten.
1.5 Gedaagde heeft het dienstverband met Nido met ingang van 1 oktober 2008 beëindigd.
1.6 In november 2008 is gedaagde als zzp-er gestart met het verrichten van werkzaamheden voor Schuitemaker B.V. te Rijssen. Dit bedrijf vervaardigt producten voor de agrarische sector en de industriesector. In augustus 2007 heeft Schuitemaker Industrial het importeurschap van Epoke Gladheidsbestrijdingsmachines overgenomen. Schuitemaker importeert deze machines vanuit Denemarken.
2. Nido stelt zich op het standpunt dat gedaagde door het verrichten van werkzaamheden voor Schuitemaker, naast 2 andere ondernemingen een regelrechte concurrent van Nido, het concurrentiebeding heeft geschonden en zij vordert in conventie, kort weergegeven, de veroordeling van gedaagde tot betaling van een in de dagvaarding nader omschreven boete alsmede dat gedaagde zich onthoudt van iedere activiteit in strijd met het concurrentiebeding, zulks op straffe van verbeurte van een in de dagvaarding nader omschreven dwangsom.
3. Gedaagde concludeert in conventie op de in zijn conclusie van antwoord aangevoerde en ter zitting nog nader toegelichte gronden, tot niet-ontvankelijk verklaring van Nido in haar vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen.
In voorwaardelijke reconventie vordert gedaagde het beding van non-concurrentie te schorsen totdat in de bodemprocedure over de werking ervan zal zijn beslist.
4. Nido verzoekt de vordering in voorwaardelijke reconventie tot schorsing van het beding van non-concurrentie af te wijzen.
5. Het gestelde spoedeisend belang is voldoende aannemelijk althans voor zover het de gevorderde veroordeling van gedaagde tot het zich onthouden van concurrerende activiteiten betreft. Hoewel dat niet het geval is met betrekking tot de gevorderde boete en deze reeds daarom zou moeten worden afgewezen, volgt uit het hieronder staande dat die vordering ook overigens behoort te worden afgewezen.
6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de kantonrechter voorlopig om na te melden redenen van oordeel dat te verwachten is dat in de bodemprocedure zal worden beslist dat het concurrentiebeding niet of niet ten volle gelding heeft omdat gedaagde in verhouding tot het te beschermen belang van Nido, door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
7. Gedaagde heeft met betrekking tot de wijze van tot standkoming van het concurrentiebeding gesteld dat hem door de heer Rosenkamp, commercieel directeur van Nido, te kennen is gegeven dat het ondertekenen daarvan slechts een formaliteit was; het beding zou nauwelijks waarde hebben als Gedaagde zich kon verbeteren. Volgens gedaagde deed de heer Rosenkamp er laconiek over. Gedaagde vertrouwde hem en heeft het beding ondertekend. Anders dan gedaagde stelt Nido dat het ondertekenen van een non-concurrentiebeding geen formaliteit is.
Wat er precies is gezegd bij de ondertekening van het beding zou in een bodemprocedure eventueel verder onderzocht kunnen worden. In ieder geval is voorshands niet gebleken dat bij de indiensttreding van gedaagde over het concurrentiebeding is onderhandeld tussen partijen. Het was te verwachten dat dit wel was gebeurd, temeer daar gedaagde al ongeveer 15 jaar, zonder concurrentiebeding, voor Nido werkzaam was geweest voordat hij op 1 januari 1998 bij haar in dienst trad.
8. Anders dan Nido acht de kantonrechter de redenen van de beëindiging van het dienstverband door gedaagde wel mede relevant bij de beoordeling van deze zaak. Gedaagde is niet bij Nido vertrokken om bij Schuitemaker te gaan werken – hij had bij zijn besluit om te vertrekken zelfs nog geen uitzicht op een ander dienstverband – maar aan zijn vertrek lag puur het in de stukken nader aangegeven conflict met betrekking tot de servicebus ten grondslag. Gedaagde, die tot dan toe immer met veel plezier bij Nido had gewerkt en - daar niet anders is gesteld of gebleken - ook goed functioneerde, voelde zich ten opzichte van zijn collega’s ongelijk behandeld. Niet gezegd kan worden dat Nido hierin geen enkel verwijt treft. Door het conflict niet althans anders dan zij gedaan heeft op te lossen, heeft zij naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter mede aanleiding gegeven tot het vertrek van gedaagde. Daarbij komt dat gedaagde nog heeft aangeboden om als zzp-er werkzaamheden voor Nido te willen verrichten. Nido heeft dat echter afgewezen.
9. Nido stelt dat gedaagde alle ins en outs van Nido kent en over voldoende informatie beschikt omtrent de werkwijze, het produkt alsmede de klanten van Nido om Nido hiermee te kunnen beschadigen bij de rechtstreekse concurrent op de gladheidsbestrijdingsmarkt. Op deze stelling valt het een en ander af te dingen.
Gedaagde is servicemonteur en alszodanig valt aan te nemen dat hij niet over speciale bedrijfsgeheimen van Nido beschikt. Ook is onvoldoende aannemelijk dat hij bijzondere kennis heeft van of rechtstreekse contacten heeft met klanten van Nido en/of dat hij speciaal op de hoogte is van door Nido gehanteerde prijsstellingen. Gedaagde pleegt als servicemonteur geen acquisitie zodat geen gegronde vrees hoeft te bestaan dat hij klanten van Nido zal trachten over te halen naar zijn nieuwe opdrachtgever.
10. Nido heeft voorshands evenmin aannemelijk gemaakt dat zij belangrijk heeft geïnvesteerd in opleiding en deskundigheid van gedaagde met betrekking tot zijn kennis van de onderhavige machines. Omtrent duur, kosten en inhoud van zodanige opleiding is niets gesteld of gebleken. Gedaagde betwist dat het om een specifieke functie gaat. Volgens hem is een monteur die landbouwmachines kan repareren, ook in staat gladheidsmachines te repareren. Bovendien stelt hij onweersproken dat de gladheidsmachins die Schuitemaker importeert vanuit Denemarken, andere machines zijn dan die waarmee Nido werkt.
11. Nido wijst nog op de mogelijkheid dat machines van Nido bij klanten van Schuitemaker aanwezig zijn en dat met de komst van gedaagde Schuitemaker in staat is die machines te onderhouden. Die stelling is echter te vaag om daaraan belangrijk gewicht toe te kennen. Als dat al zo zou zijn dan is zelfs niet bij benadering bekend of het om een relevant aantal klanten gaat. Concrete gegevens hieromtrent ontbreken ten enenmale.
Bij Schuitemaker is overigens onderhoud aan gladheidsmachines slechts een klein onderdeel van het geheel, ook wat betreft de werkzaamheden van gedaagde en al met al valt niet goed in te zien waarom Schuitemaker een betere positie op de markt van gladheidsbestrijdingsmachines zou krijgen door het laten verrichten van onderhoudswerkzaamheden daaraan door gedaagde.
12. De kantonrechter is met gedaagde van mening dat er een onevenredigheid zit tussen het belang van Nido om hem vast te houden aan het concurrentiebeding en het belang van gedaagde om als zelfstandige werkzaamheden te kunnen verrichten voor Schuitemaker. Dit mede gezien in het licht van zijn recht op vrije keuze van arbeid.
De belangen van partijen tegen elkaar afwegend, is de kantonrechter voorshands dan ook van oordeel dat de belangen van Nido niet als zwaarwegend gelden en dienen te wijken voor die van gedaagde. Gedaagde wordt onbillijk benadeeld als hij aan het concurrentiebeding wordt gehouden.
13. De vorderingen van Nido in conventie worden derhalve afgewezen met haar veroordeling als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.
14. Hieruit volgt dat de vordering van gedaagde in voorwaardelijke reconventie eveneens wordt afgewezen. De kantonrechter acht termen aanwezig om de kosten in reconventie te compenseren.
De beslissing in kort geding
Wijst de vordering van Nido af.
Veroordeelt Nido in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 400,00 wegens het salaris van de gemachtigde.
In voorwaardelijke reconventie
Wijst de vordering van gedaagde af.
Compenseert de proceskosten zo dat iedere partij haar eigen kosten dient te dragen.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. Olthof, kantonrechter, en op 29 januari 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.