RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Zaaknummer : 347184 CV EXPL 4884/010
Uitspraak : 16 augustus 2010 (n)
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. [Eiser sub 1]
wonende te Enschede
2. [eiseres sub 2]
wonende te [woonplaats]
3. [eiser sub 3]
wonende te [woonplaats]
eisers, hierna ook wel [eisers] of de OR-leden te noemen
gemachtigde mr C.J.M. Fens, jurist bij FNV Bondgenoten te Deventer
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SYTEMS INTEGRATED TELEMARKETING NETHERLANDS B.V.
gedaagde, hierna ook wel Sitel of de werkgeefster te noemen
gemachtigde mr E.K.W. van Kampen, advocaat te Rotterdam
1. [Eisers] hebben in dit kort geding gesteld en gevorderd als staat vermeld in de op hun verzoek op 30 juni 2010 aan Sitel betekende dagvaarding tegen de zitting van 8 juli 2010. Aan de dagvaarding is een aantal producties gehecht.
2. In zijn brief van 5 juli 2010 heeft mr Fens namens eisers een verandering van het petitum aangekondigd.
3. Mr Van Kampen heeft namens Sitel bij een drietal faxbrieven van 7 juli 2010 eerst 31 en vervolgens nog drie producties op voorhand in het geding gebracht.
4. De mondelinge behandeling heeft op 8 juli 2010 plaatsgevonden. Eisers hebben hun eis gewijzgd en Sitel heeft verweer gevoerd. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader mondeling toegelicht en door hun gemachtigden doen bepleiten. Mr Van Kampen heeft zich daarbij bediend van pleitnotities. Deze zijn gehecht aan de van de behandeling gemaakte aantekeningen.
5. De inhoud van alle processtukken geldt als hier ingelast en herhaald.
6. Het vonnis is mede als gevolg van vakantie van de kantonrechter en prioritering eerst op vandaag bepaald kunnen worden.
De beoordeling van de vordering en de motivering van de beslissing
1. In het kader van dit kort geding wordt uitgegaan van de navolgende – voor de te nemen beslissing van belang zijnde - feiten en omstandigheden, welke vooralsnog genoegzaam aannemelijk zijn geworden op grond van hetgeen door de een is gesteld en door de ander niet of niet voldoende gemotiveerd is weersproken, zomede door de inhoud van overgelegde producties.
2. Sitel is een telemarketingbedrijf met vestigingen in Almelo en Eindhoven. Beide vestigingen kennen een ondernemingsraad (OR). [Eiser sub 1] is voorzitter in Almelo en [eiser sub 3] in Eindhoven. Voorts is er volgens eisers ook al een centrale ondernemingsraad, waarvan mevrouw [eiseres sub 2] voorzitster zou zijn. [Eiseres sub 2] is werkzaam in de vestiging Almelo als facility coördinator. Tussen de OR Almelo en de directie (en de buitenlandse bestuurders) van Sitel botert het niet zo. Uit een aantal overgelegde producties blijkt van wrevel over en weer.
3. Als gevolg van ter zitting genoemde omstandigheden heeft de OR Almelo al een aantal jaren geen gebruikgemaakt van het recht om periodiek cursussen te volgen. Rond maart 2010 heeft tussen de OR en de directie en de bestuurder mondeling en schriftelijk gedachtewisseling plaatsgevonden over het gestalte geven aan het cursusrecht in het jaar 2010. Ter zitting is gebleken dat de OR (nog) geen vast financieel budget voor opleiding heeft. Op 2 maart 2010 hebben eisers met het externe bedrijf FNV Formaat een schriftelijke overeenkomst omtrent scholing gesloten. Zulks op basis van een door dat bedrijf aan de OR gezonden offerte ad € 70.000,00.
4. In het kader van de gesloten scholingsovereenkomst hebben leden van de OR Almelo en Eindhoven op 17 en 18 juni 2010 een tweedaagse cursus / training gevolgd. Sitel heeft op 17 juni 2010 – onder anderen – de drie eisers gesommeerd de scholingsactiviteiten onmiddellijk te staken en het werk te hervatten. Aan die sommatie hebben eisers geen gevolg gegeven. Bij brief van 21 juni 2010 heeft Sitel aan eisers kenbaar gemaakt not amused te zijn over het feit dat zonder haar toestemming door eisers een overeenkomst omtrent scholing was getekend. Omdat [eisers] geen gebruik hebben gemaakt van de geboden gelegenheid om op 21 juni 2010 mondeling tekst en uitleg te komen geven aan de directie over de gang van zaken, is bij brief van eveneens 21 juni 2010 aan hen een officiële waarschuwing gegeven voor het feit dat het verbod op doorgaan met de cursus is genegeerd. Volgens aankondiging wordt deze waarschuwing opgenomen in het persoonsdossier van eisers.
5. Sitel heeft de drie eisers vanwege het beweerdelijk foutief handelen geschorst en tijdelijk ontheven van hun werkzaamheden. Na overleg en uitleg en nadere standpuntbepaling door Sitel heeft de werkgeefster in haar brieven van 30 juni 2010 de schorsingen beëindigd en de werknemers uitgenodigd op 5 juli 2010 het werk weer te hervatten. In de brieven wordt door Sitel gememoreerd dat zij ontslag op staande voet heeft overwogen, maar dat bij nader inzien een te zware sanctie te achten. [Eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] worden er wel op geattendeerd dat zij de aan ieder van hen gerichte brief als “een laatste waarschuwing” moeten beschouwen en dat disciplinaire maatregelen, waaronder mogelijk ontslag op staande voet kunnen volgen, als de in de brief genoemde instructie in de toekomst zou worden overtreden.
6. De dagvaarding en de brieven van Sitel d.d. 30 juni 2010 hebben elkaar blijkbaar gekruist. Onder punt 1 van het petitum vorderen eisers kort samengevat opheffing van de schorsing en voorts intrekking van de waarschuwing van 21 juni 2010 en verwijdering daarvan uit het persoonsdossier met een verbod voor de toekomst om disciplinaire maatregelen te nemen. Nu de schorsingen per 30 juni 2010 zijn opgeheven hebben eisers bij uitvoerige overwegingen en een beslissing dienaangaande geen belang meer.
7. De vordering met betrekking tot de schriftelijke waarschuwing van 21 juni 2010 is gehandhaafd, evenals die ten aanzien van het verbod op disciplinaire maatregelen in de toekomst. Zulks onder aanvulling met de vordering ook de in de brief van 30 juni 2010 vermelde “laatste waarschuwing” in te trekken en uit het persoonsdossier te verwijderen.
8. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de overgebleven onderdelen van de vordering een inschatting behoren te maken van de kans dat in een eventuele bodemprocedure die vordering al of niet (gedeeltelijk) zou worden toegewezen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de delen van het petitum die zien op de waarschuwingen en het laatste deel dat betrekking heeft op een verbod om rechtspositionele maatregelen te nemen op grond van hetgeen zij in hun hoedanigheid van OR – lid doen. Dat laatste is namelijk een open deur. In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat een werkgeefster dat niet mag doen. Dat is klip en klaar helder. Mocht het wel gebeuren dan zal zo’n actie van een werkgeefster, Sitel daaronder begrepen, onmiddellijk door de rechter worden afgeschoten.
9. Als [eiser sub 3], [eiseres sub 2] en of [eiser sub 1] bij wege van voorbeeld in een gevraagd of ongevraagd advies namens de OR onaangename dingen zouden zeggen over een of meer andere personen in het bedrijf of over de wijze van leidinggeven of bedrijfsvoeren of blijk geven van een geheel verkeerde interpretatie van een of meer artikelen uit de WOR, dan is dat wellicht niet zo verstandig, maar juist vanwege het feit dat zij zoiets zeggen of schrijven als OR lid kunnen daaraan, behoudens een geval waarin de regels van het betamelijke evident met voeten zouden zijn getreden, geen rechtspositionele gevolgen kunnen worden verbonden. In elk geval zou dat door geen rechter geaccepteerd worden. Als dus [eiser sub 1] in zijn hoedanigheid van voorzitter OR Almelo zich in een schriftelijk advies minder gelukkig uitdrukt over de kwaliteiten en “ligbaarheid” van een voorgesteld interim bestuurder dan kan hij daarvoor rechtspositioneel niet op het matje worden geroepen. Daarmee is de grens van de OR-onschendbaarheid wel zo’n beetje gegeven.
10. In het onderhavige geval gaat het naar het oordeel van de kantonrechter echter niet om een reactie van de werkgeefster op iets wat de eisende werknemers in hun hoedanigheid van OR lid bij de uitoefening van hun uit de WOR voortvloeiende bevoegdheden feitelijk zouden hebben gedaan. Sitel’s maatregelen houden naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen rechtstreeks verband met OR taken van OR leden. Wel echter met de bevoegdheid om namens het bedrijf overeenkomsten te sluiten.
11. Zoals ter zitting al met partijen besproken is het evident dat leden van de OR op grond van het bepaalde in de WOR recht hebben op door de werkgeefster te financieren opleiding en scholing. Hoe dat precies tussen WOR en bestuurder afgesproken en geregeld moet worden, vermeldt de wet niet expliciet. Het zal een kwestie van goed overleg zijn en als dat langs die weg niet leidt tot het gewenste resultaat, te weten dat de leden van de OR periodiek van een goed cursusaanbod gebruik kunnen maken op in overleg met de werkgeefster af te spreken cursusdagen, dan zal zonodig de rechter dienaangaande beslissingen moeten nemen op vordering van de OR.
12. In het onderhavige geval gaat het om Sitel met een OR Almelo en een OR Eindhoven. Om redenen die nu niet zozeer van belang zijn is het de afgelopen jaren van scholing van de OR leden niet (voldoende) gekomen. De OR kan kennelijk niet beschikken over een door de onderneming beschikbaar gesteld (jaarlijks) vrij naar eigen inzicht te besteden budget voor scholing. Zou er zo’n budget zijn (geweest) dan had de OR vanzelfsprekend de vrijheid gehad om met – in dit geval – FNV Formaat een overeenkomst omtrent scholing te sluiten voor een tussen de OR en FNV Formaat als partijen af te spreken bedrag. In dit geval was er echter geen budget en daarmee ook (nog) niet de bevoegdheid van de OR om met FNV Formaat te contracteren. De leden van de OR zijn formeel hun boekje te buiten gegaan door op of rond 2 maart 2010 hun handtekening te plaatsen onder het contract met FNV Formaat. Zij konden bij gebreke van tekenings- en beslissingsbevoegdheid Sitel niet binden jegens FNV Formaat.
13. Van enige toezegging door directie en of bestuurders van Sitel met betrekking tot goedkeuring van een met FNV Formaat te sluiten overeenkomst tot het geoffreerde bedrag is in dit kort geding onvoldoende gebleken. Er is een brief van [eiser sub 1] namens de OR waarin deze melding maakt van het voornemen om de overeenkomst te sluiten en dat de OR aanneemt daarvoor toestemming te hebben indien de directie en of de bestuurders niet voor 1 maart 2010 anders laten weten. Zo werkt het echter niet. Op die wijze komen toestemmingen en overeenkomsten niet tot stand. Met die brief bewijst de OR Almelo, althans de heer [eiser sub 1] als voorzitter, dat het volgen van cursussen om voor het uitoefenen van het OR lidmaatschap benodigde kennis te krijgen en te behouden, erg nodig is. In dergelijke cursussen zal uitgelegd worden wat een OR (lid) wel en niet kan doen. Wat [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] hebben gedaan, kon niet. Het zij herhaald: zij mochten in de gegeven omstandigheden namens Sitel geen overeenkomst met FNV Formaat sluiten, ook niet toen een reactie op een deadline uitbleef. Het had op de weg van de OR gelegen om zonodig aan de kantonrechter te vragen een ordemaatregel te treffen voor de gewenste scholings- en vormingsactiviteiten in het jaar 2010.
14. Wat eisers (fout) hebben gedaan heeft weliswaar een raakvlak met de uitoefening van OR taken, maar het sluiten van een overeenkomst als deze behoort in dit geval niet tot de bevoegdheden van de OR. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat Sitel de drie heeft aangesproken op het enkele feit dat zij onbevoegd een overeenkomst namens Sitel hebben gesloten met een derde. Evenzo is het niet onbegrijpelijk dat Sitel in haar brief van 30 juni 2010 waarbij de schorsing is opgeheven de drie in de voorlaatste alinea op de eerste pagina helder heeft gewezen op de spelregels met betrekking tot handelen namens het bedrijf en op de consequenties die wat haar betreft aan herhaling zouden moeten worden verbonden.
15. Hiervoor heeft de kantonrechter al overwogen dat deze waarschuwing van Sitel vanzelfsprekend niet kan zien op handelingen die OR leden in het kader van de uitoefening van hun OR taak in de toekomst zouden verrichten. In die zin hoeven de drie eisers zich door de brief van 30 juni 2010 en die van 21 juni 2010 niet onder ongerechtvaardigde druk gezet te voelen. OR lidmaatschap is geen vrijbrief om in strijd met goed werknemerschap te handelen als het gaat om iets wat niet direct iets met OR bevoegdheden te maken heeft. Het staat een werkgeefster vrij om in geval van kennelijke onwetendheid van OR – leden aan te geven waar de grenzen liggen. In die zin is er niet zoveel mis met de brieven van 21 en 30 juni 2010. Het kan een werkgeefster in de gegeven omstandigheden niet worden verboden om brieven als die van 21 en 30 juni 2010 te schrijven en die in een persoonsdossier op te bergen. Op zich was ook voorstelbaar geweest dat Sitel de brieven niet had geschreven en het conflict op andere wijze had proberen op te lossen, maar zij kan tot een dergelijke handelwijze rechtens niet worden gedwongen.
16. Overigens zal het uiteindelijk altijd aan een rechter zijn om in geval van beweerdelijke overtreding van de instructie of een ander geval te beoordelen of een door Sitel tegen (een van) de drie eisers getroffen sanctie, ontslag op staande voet of het indienen van een ontbindingsverzoek daaronder begrepen, te beoordelen of het nieuwe geval ontslag of ontbinding rechtvaardigt. Indien Sitel zich in zo’n procedure mede zou beroepen op de gang van zaken rond het sluiten van de overeenkomst met FNV Formaat dan zal het aan die rechter zijn om te bepalen of en in welke mate die gang van zaken mee moet wegen bij de beslissing. Daarbij is het dan niet van belang of de brieven van 21 en 30 juni 2010 al of niet het woord “waarschuwing” of de woorden “laatste waarschuwing” bevatten en of ze al of niet deel uit maken van een persoonsdossier. De rechter is mans of vrouws genoeg om in zo’n voorkomend geval alle merites van de zaak te wegen en te beslissen. Angst voor het zwaard van Damocles en vrees dat de taak als OR lid niet goed meer kan worden uitgevoerd behoeven er niet te zijn. Zolang eisers zich als OR-leden aan de spelregels van de WOR houden zal een onwelvoeglijk woord of een onhandige handeling niet tot een in rechte gesanctioneerde rechtspositionele maatregel leiden.
17. Omdat op grond van het hiervoor overwogene de inschatting is dat de vordering van eisers, voorzover gehandhaafd en aangevuld, niet zal worden toegewezen, behoort in dit kort geding afwijzing van die vordering te volgen. Gelet op de omstandigheden van dit geval, waarin eerst de eisers ongelukkig en foutief handelden en vervolgens de werkgeefster niet zo gelukkig reageerde met schorsing, waardoor het entameren van een procedure bij de kort gedingrechter begrijpelijk werd, is een volledige compensatie van proceskosten op zijn plaats.
18. Partijen doen er goed aan om na het neerdwarrelen van het stof van deze procedure verstandig met elkaar te gaan overleggen op welke praktische wijze invulling moet worden gegeven aan het wettelijk recht van de OR op passende periodieke scholing, het maken van afspraken over bekostiging daarvan daaronder begrepen. Een ondernemer heeft er groot belang bij dat de OR kan beschikken over bekwame leden die geleerd hebben wat wel kan en wat niet behoort.
De kantonrechter wijst de nog overgebleven onderdelen van de vordering van eisers af en acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr J.H. Olthof, kantonrechter te Almelo in de rechtbank Almelo als voorzieningenrechter, en is in het openbaar uitgesproken op maandag 16 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.