ECLI:NL:RBALM:2011:BQ5834
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.L.J. Koopmans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoeken tot schuldsanering door echtpaar in gemeenschap van goederen
Op 5 april 2011 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van verzoeken tot schuldsanering door een echtpaar, dat in gemeenschap van goederen is gehuwd. De verzoekers, aangeduid als verzoeker 1 en verzoeker 2, hebben een verzoekschrift ingediend om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. Verzoeker 1 heeft verklaard dat hij tijdens zijn faillissement in verzekerde bewaring is gesteld en dat hij alle door de curator opgevraagde informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoeker 1 in het verleden niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen tijdens het faillissement, wat de rechtbank deed concluderen dat hij ook in de toekomst niet aan zijn verplichtingen zal voldoen.
Daarnaast is het verzoek van verzoeker 2 afgewezen wegens gebrek aan belang. De rechtbank heeft overwogen dat, aangezien verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, de afwijzing van het verzoek van verzoeker 1 ook gevolgen heeft voor verzoeker 2. Indien verzoeker 2 zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, zou dit leiden tot een situatie waarin zij wel een schone lei zou krijgen voor haar schulden, terwijl haar echtgenoot dat niet zou krijgen. Dit zou betekenen dat de schuldeisers van verzoeker 2 nog steeds verhaal zouden kunnen halen op het gezamenlijke vermogen, waardoor de schone lei voor verzoeker 2 feitelijk betekenisloos zou zijn.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide verzoekers afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet. De schuldenlast van verzoekers, die op dat moment € 102.322,45 bedroeg, behoeft geen verdere bespreking. De schuldenaar heeft het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak, waarbij het hoger beroep uitsluitend kan worden ingesteld door een advocaat.