ECLI:NL:RBALM:2011:BU9111

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120914 HA ZA 11-460
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na aanrijding met medische causaliteit en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiseres, die op 8 mei 1997 betrokken raakte bij een aanrijding, schadevergoeding van de gedaagde, Univé Schade N.V. Eiseres stelt dat zij als gevolg van het ongeval blijvende letselschade heeft opgelopen, waaronder nek- en schouderklachten, en dat deze klachten haar functioneren in het dagelijks leven en haar verdiencapaciteit ernstig belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na het ongeval 10 dagen in het ziekenhuis is opgenomen en sindsdien diverse medische behandelingen heeft ondergaan, waaronder fysiotherapie en psychologische begeleiding. De medische rapportages zijn tegenstrijdig; terwijl sommige deskundigen de klachten als ongevalsgerelateerd beschouwen, concluderen anderen dat er geen objectieve medische afwijkingen zijn die de klachten kunnen verklaren. De rechtbank oordeelt dat het aan eiseres is om de medische causaliteit tussen het ongeval en de klachten te bewijzen. Univé heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar betwist de medische causaliteit en de omvang van de schade. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de medische situatie van eiseres verder te onderzoeken en om te bepalen of er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door eiseres gepresenteerde klachten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 120914 HA ZA 11-460
datum vonnis: 14 december 2011
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
inzake:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna ook wel [eiseres] te noemen,
advocaat: mr. J.G. Keizer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
UNIVÉ SCHADE N.V.,
statutair gevestigd te Zwolle, kantoorhoudende te Assen,
gedaagde,
hierna ook wel Univé te noemen,
advocaat: mr. G. Loman te Assen,
procesadvocaat: mr. J.A. Holsbrink te Enschede.
1. Procedure
Deze blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 16 mei 2011;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 24 augustus 2011 ter bepaling van een comparitie na antwoord;
- het proces-verbaal van de op 31 oktober 2011 gehouden comparitie na antwoord.
Beide partijen hebben afgezien van repliek respectievelijk dupliek en vonnis gevraagd.
2. Feiten
De navolgende feiten, die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, worden als vaststaand aangenomen.
2.1 [Eiseres], geboren op 7 juni 1972, is op 8 mei 1997 een ongeval overkomen. [Eiseres] werd van achteren aangereden door een verzekerde van Univé.
2.2 Na de aanrijding is [eiseres] aanvankelijk door ambulance-personeel onderzocht, maar omdat de ambulance naar een ander spoedgeval moest, is [eiseres] door de politie naar het Streekziekenhuis Midden Twente (SMT, thans ZGT genaamd) gebracht. [Eiseres] is 10 dagen ter observatie opgenomen geweest.
2.3 [Eiseres] volgde ten tijde van het ongeval de middelbare hotelschool (ROC- opleiding) tot horecaondernemer/manager. Daarnaast had zij via een uitzendbureau voor een aantal uren per week een bijbaan als schoonmaakster. [Eiseres] had zich op woensdag 6 mei 1997 voor die werkzaamheden ziek gemeld in verband met griepklachten en was voornemens op vrijdag 8 mei 1997, de dag na Hemelvaartsdag,weer aan het werk te gaan. Doordat [eiseres] op 8 mei 1997 genoemd ongeval is overkomen, is van een herstelmelding geen sprake geweest.
2.4 [Eiseres] is aansluitend aan het ongeval 10 dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis te Hengelo. Daar is zij behandeld door een neuroloog.
Vervolgens is [eiseres] onder meer behandeld door een revalidatiearts in Het Roessingh.
2.5 Op 30 november 1998 (productie 1w) schrijft de revalidatiearts, verbonden aan Het Roessingh, mevrouw Warmerdam, aan de huisarts van [eiseres] het volgende:
“Pat. werd op 19-10-1998 door fysiotherapeut en psycholoog gezien bij de zogenaamde whiplash intake.
Diagnose
Post-Whiplashsyndroom na een acceleratie/deceleratie trauma in mei 1997
Conclusie psychologisch onderzoek
[…]
Conclusie fysiotherapeut is onderzoek
veel klachten in het algemeen vegetatieve complex en cervicocephale brachiale pijnklachten.
Beleid
Op grond van bovengenoemde bevindingen werd pat. geïndiceerd voor een individuele revalidatie behandeling […].”
2.6 Op 19 oktober 1999 (productie1q) schrijft de behandelend neuroloog, Klaver-Krol onder meer:
“[…]
Onderzoek: Obesitas. Pijnpunten aan de aanhechtingen van de m. trapezius bij enerzijds, distaal meer dan proximaal ; aan derhombodeus beiderzijds, aan de sterno cleido mastoideus rechts. Geen drukpijn hoog cervicaal. Neurologische geen afwijkingen.
[…]
Diagnose: nek- en schouderklachten in het kader van een postwhiplash syndroom.
[…].”
2.7 De behandelend psycholoog, mevrouw Gerverdinck, schrijft in een brief (productie 1x en waarvan de datum op de kopie in het dossier niet te vinden is) aan Ottenschot en De Groot het navolgende:
“I.v.m. uw vraag om informatie, deel ik u het volgende mede: sinds 11 februari 1998 is bij mij onder behandeling […]
Haar problematiek is complex te noemen, en een deel van deze problematiek draagt ze al langere tijd met zich mee. Zij wist zich daarmee te handhaven, kon functioneren. Toen zij echter in mei ’97 betrokken raakte bij een auto- ongeluk, waarna in het ziekenhuis nekklachten c/q whiplash werden geconstateerd, werd uitzicht op een door haar geplande en middels studie reeds in gang gezette toekomst, dusdanig verstoord, dat zij de indringende en belastende factoren niet meer zonder psychische hulp verwerken kon.
Sindsdien begeleid ik mevrouw[…]
Behandeling is gericht op accepteren van verlies en aangaan van reële verwachtingen. Daarnaast verwerking van liggende problematiek, ontstaan in een eerdere levensfase, waar cliënte onder de huidige omstandigheden veel minder een antwoord op heeft. Het is algemeen bekend dat een whiplash - met de fysieke beperkende gevolgen, als waaronder mw. […] lijdt - in dergelijke gevallen de neerwaartse psychische spiraal inluidt, waarbij deskundige hulp noodzakelijk is. […].”
2.8 Behandelend fysiotherapeut Jagdewsing schrijft op 5 november 2000 (productie 1o bij dagvaarding):
“[…]
Direct klaagde zij over duizeligheid, pijn in de nek, beide schouders en de cervicale wervelkolom en misselijkheid. Patiënt vermeldde tintelingen in de vingers, vergeetachtigheid, hoofdpijn en concentratiestoornissen. In verband met het persisteren van deze klachten werd ze door de huisarts verwezen naar de fysiotherapeut. De diagnose whiplash trauma werd gesteld.
Hij hoesten, niezen en persen neemt de pijn toe in beide schouders. Tevens heeft de patiënt moeite met het aan- en uit trekken van haar jas. Er is sprake van zowel inslaap- als door slaapstoornis. [Eiseres] heeft nog steeds pijn in de cervicale wervelkolom, vooral bij flexie, lateroflexie en rotatie. De musculatuur C1-C7 en M. trapezius decendens (beiderzijds) is hypertoon en pijnlijk.[…]
Gezien het bovenstaande is bij patiënt sprake van een postwhiplashsyndroom op welke basis deze klachten kunnen worden verklaard. Er bestaat een beperking wat betreft het verrichten van nek belastende arbeid en verrichten van werkzaamheden boven schouder niveau. Op dit moment is het nog niet mogelijk een prognose te geven.”
2.9 Op 26 februari 2001 heeft de heer M.B.M. Vermeulen, neuroloog, op verzoek van de vraagstelling gedateerd 13 juni 2000 van J.F.G. Wolthuis, medisch adviseur Ottenschot & De Groot en naar aanleiding van een daartoe met betrekking tot [eiseres] uitgevoerd medisch onderzoek, rapport uitgebracht (productie 1l bij dagvaarding).
De deskundige heeft blijkens zijn rapportage kennisgenomen van rapportages van GAK Nederland, berichtgeving van het destijds begeleidend fysiotherapeut van 25 augustus 1997 en 24 juli 1997, een brief van de begeleidend psycholoog Gerverdinck, kopieën van berichtgeving van Het Roessingh van 29 september 1998, 1 september 1998, 15 mei 1998 en 25 maart 1998, kopieën van de begeleidend neuroloog Klaver-Krol van 18 en 27 november 1997, 17 juni 1997, 10 juli 1997 en 21 augustus 1997.
Gelet op de klachten van betrokkene heeft de deskundige met name ten aanzien van stemmingstoornissen en geheugen- en concentratiestoornissen, alsmede gelet op de aanmeldingsbrief tot rapportage aanvullend neuropsychologisch onderzoek laten verrichten. De rapportage van de klinisch psycholoog Mensing is aan het dossier toegevoegd.(zie productie 1n bij dagvaarding)
Deskundige Vermeulen heeft onder het kopje “samenvattingen conclusie” onder meer het navolgende vermeld:
“ Betrokkene die tot dat moment geen neurologische bezwaren had overkwam op 8 mei 1997 een ongeval waarbij de auto waarin zij zat van achteren werd aangereden. Nog dezelfde dag ontstonden duizeligheidsverschijnselen alsmede pijnklachten in de nek later uitstralend naar de rechterarm en kortdurend naar het rechterbeen alsmede daarna zich geleidelijk ontwikkelende klachten betreffende stemmingstoornissen en vergeetachtigheid en concentratiestoornissen.
[…]
Momenteel klaagt betrokkene over voortdurend aanwezige hoofdpijn en pijnklachten in de nek welke geluxeerd worden onder andere door inspannende bezigheden en verblijven in stresserende omstandigheden. Vanuit de nek stralen de pijnklachten uit naar de rechter bovenarm met somtijds optredende prikkelingen in de rechter onderarm.
De door betrokkenen gemelde geheugen- en concentratiestoornissen alsmede de stemmingsstoornissen kunnen door de rapporterend neuropsycholoog niet aangetoond worden en er wordt door hem geen direct verband gelegd met het betrokkene overkomen ongeval. Een en ander lijkt volgens de rapporterend psycholoog te berusten op een beperkt coping mechanisme.
Bij neurologisch onderzoek worden geen neurologische uitvals- of prikkelingsverschijnselen gevonden, wel is er sprake van hypertone nek- en schoudergordelmusculatuur waarbij de hypertone musculatuur met name rechtzijdig druk pijnlijk is. Er worden niet anatomisch begrensde lichte sensibiliteitstoornissen in de rechter arm gevonden.
Concluderend is er bij betrokkene sprake van een doorgemaakt acceleratie/deceleratie trauma van de certvikale wervelkolom met resterend tendinomyogene klachten op cervikaal niveau zonder neurologische uitvals- of prikkelingsverschijnselen. Bij neuropsychologisch onderzoek worden geen met het betrokkene overkomen ongeval samenhangende cognitieve of stemmingsstoornissen geobjectiveerd.
Beantwoording van de vraagstelling:
1. Welke zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulp onderzoek, welke diagnose stelt u op uw vakgebied, welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vraagstelling moge verwezen worden naar vorengaande met name hetgeen vermeld is bij samenvatting en conclusie.
2. Wilt u op grond van nieuwe onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven a) waaruit de rest klachten en/of restverschijnselen bestaan die op medische gronden redelijkerwijs als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd? b) welke van de huidige klachten en/of verschijnselen naar uw mening reeds voor het ongeval d.d. 8 mei 1997 bestonden of op enig moment zouden kunnen zijn ontstaan als betrokkene het ongeval niet was overkomen?cC) kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit het geval geweest zou zijn?
Refererend naar hetgeen in het voorgaande is vermeld kunnen als restklachten en restverschijnselen vermeld worden: voortdurend aanwezige, spanning- en inspanningsafhankelijke hoofdpijnklachten alsmede inspanningsafhankelijk optredende pijnklachten in de nek uitstralend naar de rechterschouder en de rechterbovenarm alsmede naar een gebied tussen de schouderbladen. Deze klachten kunnen geacht worden een rechtstreeks ongevalsgevolg te zijn.
Verwijzend naar de berichtgeving van de klinisch neuropsycholoog zijn er ondanks het feit dat betrokkene vermeldt geheugen- en concentratie- en stemmingstoornissen te ervaren geen objectiveerbaar cognitief of andersoortige neuropsychologischestoornissen. Wel lijkt er bij betrokkene sprake van een beperkt copingmechanisme wat mogelijk bijdraagt aan het ontstaan en in stand houden van subjectieve klachten op dit niveau. De rapporterend neuropsycholoog beveelt ten aanzien van deze verschijnselen eventueel psychologische begeleiding aan.
3. Wilt u de mate van functiestoornis op uw vak vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage van de gehele mens ongeacht het beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het ongeval?
Verwijzen naar de richtlijnen dit aangaande van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie meent ondergetekende dat er bij betrokkene sprake is van een totaal functioneel invaliditeitspercentage gerekend naar de gehele mens ongeacht het beroep van 2% als gevolg van een doorgemaakt acceleratie/deceleratie trauma van de cervikale wervelkolom met resterend tendimyogene klachten op cervikaal niveau met name rechterzijde zonder neurologische uitvals- of prikkeling's 1,1 en ander in het kader van het postwhiplash syndroom.
4a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij de ADL activiteiten, in de vrijetijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening?
Betrokkene stelt beperkt te zijn ten aanzien van de werkzaamheden en bezigheden die een forse belasting van de nek en schoudergordelmusculatuur met zich meebrengen alsmede bij die werkzaamheden en bezigheden waarbij repeterende bewegingen moeten worden gemaakt.
4b. Acht u het op grond van uw onderzoeksresultaten aannemelijk dat de gevonden beperkingen het gevolg zijn van het ongeval?
Naar mening van ondergetekende zijn de beperkingen een resultante van het betrokkene-overkomen ongeval.
4c. Zijn er andere niet door betrokkenen aangegeven beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het ongeval waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
Er zijn geen andere beperkingen.
4d Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk opschrijven zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Ondergetekende meent dat betrokkene niet in staat moet worden geacht om werkzaamheden of bezigheden te verrichten, al dan niet loonvormend, voor zover deze gepaard dienen te gaan met een meer dan gemiddelde belasting van de nek en schoudergordelmusculatuur. Bij al haar werkzaamheden en bezigheden moet betrokkene voldoende in staat zijn om zich te vertreden.
5.Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen?
Gelet op de periode die verstreken is sinds betrokkene het ongeval is overkomen en mede gelet op de ingestelde medische en paramedische begeleiding meent ondergetekende dat er thans sprake moet zijn van een definitieve eindtoestand.
6. Heeft u nog therapeutische suggesties en/of op- en aanmerkingen die anderszins voor de beoordeling van deze casus van belang kunnen zijn?
Mijnerzijds zijn er geen therapeutische suggesties te doen of andere opmerkingen te maken.
7. Acht u nader onderzoek door andere specialismen nog geïndiceerd en zo ja welke?
Nader onderzoek door andere specialismen worden de ondergetekende niet noodzakelijk geacht.
[…].”
2.10 [Eiseres] is in verband met haar werkzaamheden uit haar bijbaan als schoonmaakster aanvankelijk een zogenoemde Wajong- uitkering toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid klasse van 80-100%. In het kader van de herbeoordelingsronde in 2005 is [eiseres] door het UWV, na aanvankelijk voor 15-25% arbeidsongeschikt te zijn verklaard, volledig goed gekeurd. [Eiseres] heeft tegen die beslissing bezwaar aangetekend, doch haar bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 13 maart 2007.
2.11 De arbeidsdeskundige schrijft in zijn rapportage van 7 oktober 2005 (productie 1d bij dagvaarding), in het kader van de herbeoordeling WAJONG/WAO-uitkering onder meer het volgende:
Medische gegevens:
Rapportage verzekeringsarts […]
Er is bij onderzoek sprake van overgewicht, waardoor belanghebbende beperkt is t.a.v. zwaardere lichamelijke belasting. Verder zijn er vooral pijnklachten, waarvoor geen duidelijke objectiveerbare afwijkingen worden gevonden.
Er is een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, gedateerd 02.09.2005.
De voornaamste beperkingen in belastbaarheid gelden ten aanzien van zeer frequent reiken en buigen, fysiek zwaar werk in tillen, dragen, duwen en trekken. Verder is het veel en lang aaneen lopen en staan beperkt, evenals traplopen en klimmen. Het zitten is licht beperkt.
[…]
3.4 re-integratie visie:
belanghebbende blijft ongewijzigd van rechtswege arbeidsgehandicapt.
Belanghebbende ziet gezien haar beperkte mogelijkheden geen kans op werk, ondanks dat ze aangeeft (de rechtbank leest: ‘hoe’) graag ze ook zou willen werken. Bovendien sluit ze werk in bepaalde sectoren sowieso uit. Met haar is besproken dat ook na rapporteurs opvatting de kansen in de horeca voor haar vrijwel nihil zijn, omdat de belastingeisen daarin t.a.v. onder andere staan en lopen haar belastbaarheid juist overschrijdt.
Functies waarnaar belanghebbende graag bemiddeld wil worden kan ze niet noemen omdat ze regelmatig werken toch niet vol kan houden. Zienswijze van rapporteur op de re-integratie mogelijkheden van belanghebbende is dat haar inschatting en beleving t.a.v. beperkingen en mogelijkheden re-integratie nu volledig blokkeert.
Daarnaast spelen er een aantal privé omstandigheden op het sociale vlak, die haar momenteel ook veel andere problemen geven. Zodra zij zelf denkt wel mogelijkheden te hebben kan er toekomstig alsnog op haar verzoek een re-integratie traject gestart worden.
[…].
4. Conclusie
belanghebbende dient twee maanden na aanzegging van de schatting theoretisch voor minder dan 25% in de zin van de Wajong en voor minder dan 15% in de zin van de WAO arbeidsongeschikt te worden beschouwd […]. Belanghebbende is het met de beslissing niet eens […].”
2.12 De bezwaarverzekeringsarts schrijft in zijn rapportage van 15 februari 2007 (productie 1b bij dagvaarding), in het kader van de heroverweging onder meer het navolgende:
“[…]
Gezien de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is ten aanzien van de door belanghebbende geclaimde klachten het volgende te stellen:
Belanghebbende ervaart klachten en beperkingen in relatie tot een acc/decc trauma in ’97. Bij onderzoek door de primaire verzekeringsarts worden geen objectiveerbare afwijkingen waargenomen welke tot beperkingen kunnen leiden conform het schattingsbesluit. In de conclusies op grond van de expertise van de neuroloog en de psycholoog komen in lijn daarvan geen objectiveerbare stoornissen of ziekte of gebrek naar voren. Er is sprake van tendinomyogene klachten op cervicaal niveau zonder neurologische en/of prikkelingsverschijnselen. Bij neuro- psychologisch onderzoek worden geen cognitieve stoornissen of stemmingstoornissen geobjectiveerd.
[…]
Gezien de aanwezige medische informatie is er dan ook geen medische reden om aan te nemen dat belanghebbende niet belastbaar zou zijn voor werkzaamheden welke voldoen aan de beschreven beperkingen in de FML. Er zijn beperkingen aangenomen in het kader van haar overgewicht.
Wat betreft de urenbeperking het volgende: uitgaande van de standaard urenbeperking is er geen sprake van een verminderde beschikbaarheid[…].”
2.13 Op 9 september 2005 (productie 1e) schrijft de behandelend fysiotherapeut aan de gemachtigde van [eiseres]:
“Op 26 juli 2004 heb ik bovengenoemde patiënte voor het eerst gezien. Verwijsdiagnose van de huisarts luidde recidive nekklachten.
Anamnestisch waren de bevindingen; patiënt heeft al sinds het ongeluk in 1997 last van de nek, de laatste tijd worden de klachten erger en ondervindt zij er hinder van tijdens ADL. Met name de nek en schouders zijn erg beperkt. Mevr. geeft ook aan de laatste tijd erg druk te zijn geweest.
Onderzoek; schouder is actief beperkt, alles boven de 90 graden is pijnlijk. De M. trapezius pars descendens is hyper toon, de rotatercuffspieren zijn ook erg gevoelig. De nek is actief en passief beperkt in alle richtingen.
Behandeling; bestond aanvankelijk uit het geven van uitleg over de klachten en het omgaan daarmee. Mijn advies was om het zeker de eerste 2 weken zeer rustig aan te doen, maar wel gedoseerd te blijven bewegen binnen de pijngrens. Daarnaast heb ik massage toegepast om doorbloeding te verbeteren.
De klachten nemen af, zij het zeer langzaam. Patiënte weet niet goed wat zij wel en niet moet doen, heeft veel moeite met ‘nee’ zeggen. Kort samengevat waren de klachten aan het eind van de behandeling op een acceptabel niveau. Mijn visie is dat deze patiënt niet snel klachten vrij zal zijn door meer omstandigheden. Haar karakter maakt dat zij m.i. haar grenzen overschrijdt, en daarnaast komt zij aan algemene belastbaarheid ook nog te kort.”
2.14 Op 17 augustus 2005 schrijft de huisarts van [eiseres] onder meer het volgende:
"[….]
Mevrouw is tot 2001 bij mij de praktijk geweest, waarna zij naar [plaatsnaam] is verhuisd. In 2003 keer zij weer naar [plaatsnaam] naar ons! Helaas zijn haar gegevens van voor 2001 (behoudens de brieven) niet meegekomen en bij navraag bij de huisarts in [plaatsnaam] geeft hij aan dat hij een uittreksel maakt van voor hem relevante gegevens en de rest vernietigt.
[..].”
2.15 Na op 10 februari 2005 (productie 2 bij dagvaarding) schrijft de heer [X], docent/ stagebegeleider van [eiseres], het volgende:
“[Eiseres] heeft haar studie aan de opleiding horecaondernemer/ manager in december 2000 met voldoende resultaat afgerond. Door een auto-ongeluk heeft haar studie circa anderhalf jaar vertraging opgelopen. Na het afbreken van een stage in het Royal Garden Hotel in Londen hebben wij voor haar het stagetraject aangepast aan haar specifieke lichamelijke mogelijkheden. Dus geen stage in een toprestaurant maar een stage voor halve dagen in de regio. Op basis van deze aanpassingen en het doorzettingsvermogen van Petra heeft zij haar opleiding toch met een positief resultaat kunnen afsluiten.”
2.16 Uit een brief van Belle Vue Royal Hotel (d.d. 21 augustus 1998, productie 3) blijkt dat [eiseres] haar stage, gestart op 7 juli 1998 op 19 juli 1998 heeft moeten afbreken vanwege toegenomen nekklachten en zij voor medische behandeling is teruggekeerd naar Nederland.
2.17 [Eiseres] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Almelo op 19 mei 2008, kort gezegd en voor zover hier van belang, verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten, bestaande uit de benoeming van een neuropsycholoog, een psychiater en een revalidatie-arts.
Univé heeft daartegen verweer gevoerd, middels een verweerschrift ingekomen ter griffie van de rechtbank Almelo, op 29 juli 2008. Univé heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, verzocht en gevraagd een verzoek tot het geven van een bevel tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek door een revalidatiearts en een neuropsycholoog af te wijzen en over te gaan tot benoeming van een deskundige psychiater.
2.18 Bij beschikking van 12 september 2008 heeft de rechtbank, verkort weergegeven, het verzoek tot benoeming van een psychiater als deskundige toegewezen, het verzoek tot benoeming van een revalidatiearts als deskundige afgewezen en het verzoek tot benoeming van een neuropsycholoog als deskundige aangehouden in afwachting van wat de deskundige psychiater (te weten de heer W.H.J. Mutsaers) over de noodzaak van benoeming van een neuropsycholoog relateert en wat partijen daarover vervolgens aanvullend aanvoeren.
2.19 [Eiseres] heeft vervolgens naar aanleiding van het door de psychiater, Mutsaers, uitgebrachte rapport besloten gebruik te maken van het haar toekomende blokkeringsrecht. Het rapport van Mutsaers maakt derhalve geen deel uit van de onderhavige procedure.
3. Geschil
3.1 de vordering
[Eiseres] vordert hij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Univé te veroordelen:
I om aan [eiseres] ter zake de reeds geleden schade te vergoeden het bedrag van (bruto) € 75.770,20, althans het netto-equivalent daarvan, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over de jaarschade per 31 december van het betreffende jaar, alsmede;
II te vergoeden de per 1 januari 2011 door [eiseres] geleden en nog te lijden schade wegens verlies aan verdienvermogen, bestaande uit het verschil tussen het inkomen dat zij zou hebben kunnen genereren indien haar het ongeval van 8 mei 1997 niet zou zijn overkomen, en het inkomen dat zij sedertdien feitelijk heeft gegenereerd en nog kan genereren, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, alsmede;
III om aan [eiseres] te betalen ter zake de tot en met 2010 geleden schade wegens verlies aan zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid het bedrag van € 14.688,-, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over de jaarschade per 31 december van het betreffende jaar, alsmede;
IV om aan [eiseres] te betalen ter zake de nog te lijden schade wegens verlies aan zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid het bedrag van € 24.504,24, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 1 januari 2011 (datum kapitalisatie) tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede;
V om aan [eiseres] te betalen ter zake de overige schade een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 1997 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede
VI om aan [eiseres] ter zake de immateriële schade te vergoeden het bedrag van € 17.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 1997 tot aan de dag de algehele voldoening, alsmede
VII een bedrag van € 7.323,28 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
VIII om aan [eiseres] te verstrekken een deugdelijke fiscale garantie zoals door [eiseres] als productie 11 bij dagvaarding overgelegd, één en ander
IX met veroordeling van Univé in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2 het verweer
Univé heeft verweer gevoerd, en geconcludeerd, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar de vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
4. Beoordeling
4.1 Door Univé is aansprakelijkheid voor het ongeval en daaruit voorvloeiende schade in beginsel erkend. Univé bestwist evenwel de medische causaliteit tussen het ongeval en de gestelde klachten. Voorts betwist Univé dat er sprake is van zodanig medische beperkingen als gevolg van het ongeval dat die leiden tot schade in het verdienvermogen van [eiseres] en zelfredzaamheid.
4.2 Het ligt op de weg van [eiseres] te stellen en bij betwisting te bewijzen, dat er sprake is van medische causaliteit tussen het ongeval en de door haar gepresenteerde klachten. Als die causaliteit komt vast te staan, dient vervolgens beoordeeld te worden of en in hoeverre de klachten leiden tot beperkingen en daarmee tot aantasting van het verdienvermogen en de zelfredzaamheid van [eiseres].
4.3 De verklaringen en verslagen vanuit de behandelend sector wijzen op (enige) ongevalsgerelateerde klachten, doch zijn niet voldoende om bewezen te achten dat de door [eiseres] gestelde en gepresenteerde klachten (allen) ongevalsgerelateerd zijn, noch dat deze leiden tot de beperkingen (en verdienvermogen en zelfredzaamheid) als door [eiseres] gesteld.
Deskundig neuroloog Vermeulen heeft op 26 februari 2001 rapport opgemaakt. Wat er ook van zij dat de een neuroloog op grond van de huidige richtlijn van de Vereniging voor Neurologie (inmiddels) niet (meer) de aangewezen deskundige is om ter zake van problematiek als de onderhavige een deskundigenrapport uit te brengen, neemt dit niet weg dat volgens de normen van toen dat wel het geval was. Vermeulen concludeert tot, kort gezegd, voortdurende aanwezige spanning- en inspanningsafhankelijke hoofdpijnklachten alsmede inspanningsafhankelijk optredende pijnklachten in de nek uitstralend naar de rechter schouder en de rechter bovenarm alsmede naar een gebied tussen de schouderbladen. Deze klachten kunnen geacht worden een rechtstreeks ongevalsgevolg te zijn. Geheugen-, concentratie- en stemmingstoornissen zijn door de neuropsycholoog niet aangetoond, doch zouden berusten op een mogelijk bij [eiseres] bestaand copingmechanisme. Voor zover beperkingen verdergaand zijn door een dergelijk copingmechanisme dienen die aan het ongeval te worden toegerekend. Thans staat evenwel (nog) niet vast dat er sprake is van geheugen-, concentratie en stemmingstoornissen. Derhalve kan ook dit rapport niet leiden tot de conclusie dat de stellingen van [eiseres] met betrekking tot de medische causaliteit zijn komen vast te staan, ook niet in combinatie met de overgelegde informatie uit de behandelende sector. Overigens achtte Vermeulen een medische eindtoestand na het ongeval bereikt ten tijde van zijn onderzoek/rapportage.
4.4 [Eiseres], zich bewust van haar bewijspositie, heeft in het kader van een verzoek voorlopig deskundigenbericht benoeming van drie deskundigen verzocht, waarvan het verzoek, voor zover het de benoeming van een psychiater betrof, bij beschikking van 4 februari 2009 is toegewezen. [Eiseres] heeft zich ten aanzien van het door deze deskundige, Mutsaers, uitgebrachte rapport beroepen op het haar toekomende blokkeringsrecht. Dat ontneemt haar niet het recht op nadere bewijslevering. De rechtbank zal [eiseres] dan ook in de gelegenheid stellen alsnog nader bewijs te leveren door een deskundigenonderzoek, uit te voeren door een psychiater. Univé heeft zich daartegen verzet en wel omdat [eiseres] nu weet waar ‘de schoen wringt’ en op de conclusies in het rapport van Mutsaers kan inspelen. Univé heeft daarmee wel een punt, maar de rechtbank meent dat dit niet aan de benoeming van een nieuwe deskundige in de weg mag staan. De rechtbank zal, om mogelijk anticiperend gedrag van [eiseres] zoveel mogelijk te voorkomen, een aanvullende vraag, als hieronder geformuleerd, aan de deskundige voorleggen. Zo wordt, naar mag worden aangenomen, voldoende gewaarborgd dat de deskundige niet ‘om de tuin wordt geleid’.
4.5 Nu [eiseres] van het blokkeringsrecht gebruik heeft gemaakt, zal zij (vooralsnog) zelf de kosten van een nieuw onderzoek dienen te dragen.
4.6 De rechtbank stelt partijen voor als deskundige te benoemen prof. Dr. Koerselman, als psychiater verbonden aan het Sint Lucasziekenhuis te Amsterdam. Prof. Dr. Koerselman heeft inmiddels zijn bereidheid daartoe uitgesproken. De door hem in rekening te brengen (totaal) kosten bedragen € 4.000,- exclusief BTW, te voldoen door [eiseres]. De deskundige wenst het gehele bedrag bij wijze van voorschot te ontvangen.
Partijen zullen in de gelegenheid gesteld worden zich over het voornemen tot benoeming van genoemde deskundige en het voorschot uit te laten.
4.7 De te benoemen deskundige zal in ieder geval dezelfde vragen ter beantwoording voorgelegd moeten krijgen zoals de rechtbank die bij beschikking van 12 september 2008 ten behoeve van het door deskundige Mutsaers uit te voeren onderzoek heeft geformuleerd. Volledigheidshalve neemt de rechtbank die vragen hier over:
Vraagstelling van mevrouw [eiseres]
1. De situatie na ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.
a) Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verlopen van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
b) Wilt u bij uw antwoord op de vragen 1a aangeven welke gegevens uw ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door de u verkregen medische gegevens?
c) Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
d) Wat is uw diagnose?
e) Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
f) Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
g) Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand in het dagelijkse leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig, toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
h) Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwachten in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i) Zo ja welke verbeteringen of verslechteringen verwacht u?
j) Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k) Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1f) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2. De hypothetische situatie zonder ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen het ongeval dat betrokkene overkwam en de door u in het vorige onderdeel geconstateerde klachten en afwijkingen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiel aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin zij zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden. Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder ongeval zo goed mogelijk in kaart te brengen.
a) Zijn er op uw vakgebied klachten of afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment al hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkenen niet was overkomen?
b) Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen hadden kunnen ontstaan?
c) Kunt u aangeven welke mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1f) en welke beperkingen (als bedoeld in vraag 1g) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Toelichting: meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vragen (met namen de vragen 2b en 2c ) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied een mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt zeggen.
Vraagstelling van Univé
1 Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk gemotiveerd aangeven:
a) wat zijn uw differentiaal diagnostische overwegingen en welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied, volgens de DSMIV classificatie?
b) Welke factoren spelen een rol bij de door betrokkene aangegeven klachten of verschijnselen?
a) Bestaan er restklachten en/of restverschijnselen die op medische gronden als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd? Zo ja, welke?
b) Welke van de huidige klachten en/of verschijnselen bestonden naar uw mening reeds voor het ongeval of zouden op enig moment ook zijn ontstaan als betrokkene het ongeval niet was overkomen? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn geweest?
2. a) Welke beperkingen stelt betrokkene op uw vakgebied te ondervinden bij activiteiten van het dagelijkse leven, in de vrijetijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening?
b) Welke van deze beperkingen op uw vakgebied moeten als ongevalsgevolg worden beschouwd?
3. Is er thans sprake van een relatief of definitieve eindtoestand met betrekking tot eventuele ongevalsgevolgen?
Zo nee, verwacht u nog een verbetering dan wel verslechtering ten opzichte van het huidige toestand beeld en op welke termijn kan een eindtoestand dan wel worden verwacht?
4. Heeft u nog therapeutische suggesties, dan wel op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de casus van belang kunnen zijn?
5. Acht u het noodzakelijk dat alsnog een neuropsycholoog als deskundige wordt benoemd?
Voorts stelt de rechtbank voor daar de volgende vragen aan toe te voegen:
1. Kan de uitkomst van uw onderzoek door betrokkene worden beïnvloed nu zij reeds eerder een onderzoek door de heer W.H.J. Mutsaers heeft ondergaan, met dezelfde vraagstelling? Zo ja, op welke wijze?
4.8 Voor zover Univé zich beroept op mogelijk bij [eiseres] aanwezige pre-existentie voor haar klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van Univé ligt die pre-existentie te bewijzen. Het ligt daarbij op de weg van [eiseres] inzicht in medische gegevens te geven, doch uit de verklaring van de huisarts blijkt dat medische informatie van voor 2001 niet meer voorhanden is omdat een vorige huisarts die gegevens heeft vernietigd. Nu vast staat dat, buiten de schuld en invloed van [eiseres] de informatie van voor 2001 niet meer beschikbaar is, komt dat voor rekening en risico van Univé. De door Univé genoemde omstandigheden dat uit informatie van de behandelend psycholoog blijkt dat [eiseres] een deel van de klachten al langere tijd met zich meedroeg en zij als gevolg van heimwee spanningsklachten heeft gehad, zijn onvoldoende om pre-existentie aan te nemen. Indien medische causaliteit komt vast te staan, zal het op de weg van Univé liggen nader bewijs te leveren voor de gestelde pre-existentie.
4.9 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. Beslissing
I. Stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten omtrent de benoeming van de door de rechtbank voorgestelde deskundige prof. Dr. Koerselman, de (hoogte van) het voorgestelde voorschot en de (aanvullende) vraagstelling.
II. Stelt [eiseres] voorts in de gelegenheid zich uit te laten omtrent de vraag of zij bereid is een nieuw deskundigenonderzoek te ondergaan c.q. de kosten van het voorgestelde onderzoek te dragen.
III. Verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 18 januari 2012 voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen, ambtshalve perempotoir!
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. E.W. de Groot en op woensdag 14 december 2011 in het openbaar, door mr. G.G. Vermeulen, uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.