Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/721075-12
Datum vonnis: 21 december 2012
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] in [plaats],
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2012. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. X. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2: een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2012 in de gemeente Almelo,
opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 1], meermalen
althans eenmaal in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen
en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2012 in de gemeente Almelo,
opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 2], meermalen
althans eenmaal in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen
en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr.) gevorderd, te weten dat verdachte voor dit feit schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd dat sprake is van noodweer en dat verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het standpunt van de officier van justitie, het standpunt van de verdediging en het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 schuldig moet worden verklaard, zonder oplegging van straf. Verdachte heeft volgens de officier van justitie, in reactie op het optreden van [slachtoffer 1], te hard uitgehaald en daarmee een grens overschreden. Dat rechtvaardigt schuldigverklaring. Van strafoplegging kan worden afgezien nu ook verdachte zwaar is getroffen door het overlijden van zijn vader.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gemotiveerd het standpunt ingenomen dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte werd aangevallen door die [slachtoffer 2] en dat hij zich hiertegen mocht verdedigen, alsmede dat zijn reactie proportioneel was. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat er sprake is van noodweer waardoor het feit niet strafbaar is en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat het onder feit 1 tenlastegelegde op basis van het bewijsmateriaal wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een klap in het gezicht heeft gegeven. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat hij zichzelf heeft verdedigd tegen een aanval van die [slachtoffer 1]. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit nu de wederrechtelijkheid in het bestanddeel mishandeling is verdisconteerd en een geslaagd beroep op noodweer gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad tot gevolg heeft dat het bestanddeel mishandeling niet bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman gemotiveerd het standpunt ingenomen dat de voor verdachte belastende verklaring van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar is en dat bij ontbreken van ander belastend bewijsmateriaal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs van het onder feit 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer en tot vrijspraak geconcludeerd op dezelfde gronden als bij feit 1 aangevoerd.
5.3 Overweging van de rechtbank met betrekking tot de toedracht van de gebeurtenissen op zaterdag 23 juni 2012.
Voor een goed begrip en in het belang van de leesbaarheid van het vonnis, alsmede gezien de verwevenheid van de tenlastegelegde feiten in de strafzaak tegen verdachte met de tenlastegelegde feiten in de strafzaken tegen andere verdachten in dit onderzoek, heeft de rechtbank ervoor gekozen om in ieder vonnis de feiten en omstandigheden, zoals die uit het dossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen verdachte naar voren zijn gekomen, uiteen te zetten. Na deze beschrijving van de toedracht zal de rechtbank haar oordeel geven over de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Tussen het gezin [van de slachtoffers] en de ouders van verdachte bestaat al jaren een gespannen verhouding.
Op zaterdag 23 juni 2012 omstreeks 19.30 uur wilden [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [echtgenote slachtoffer 1] vanuit hun woning aan de [adres] te [plaats] een wandeling maken met hun drie hondjes. Terwijl [echtgenote slachtoffer 1] ter hoogte van haar woning wachtte op de komst van haar man, ging verdachte vanuit de woning van zijn ouders aan de
[adres] naar de parkeerplaats op de hoek van de Violierstraat met de Anjelierstraat om medicijnen te halen uit de daar geparkeerde auto van zijn vriendin. [echtgenote slachtoffer 1] keek in de richting van verdachte. Verdachte keek daarop naar [echtgenote slachtoffer 1]. Er ontstond vervolgens een woordenwisseling tussen beiden.
[slachtoffer 1] (aangever feit 1) hoorde volgens zijn verklaring dat zijn echtgenote onheus werd bejegend door - naar hij vervolgens zag - verdachte, de zoon van de achterburen van de [adres]. Hij sprak hierop verdachte aan en daarop ontstond een handgemeen tussen [slachtoffer 1] en verdachte. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij en verdachte op elkaar toeliepen waarna [slachtoffer 1] verdachte van zich afgeduwd heeft. Volgens [slachtoffer 1] werd hij door verdachte een aantal keren in het gezicht geslagen. Hijzelf heeft ontkend verdachte op dat moment geslagen te hebben, of een slaande beweging te hebben gemaakt. Volgens [echtgenote slachtoffer 1] heeft haar man wel geprobeerd om verdachte bij de eerste confrontatie te slaan. Zij weet niet zeker of haar man verdachte geraakt heeft. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij tevergeefs heeft getracht om haar man en verdachte uit elkaar te houden tijdens het handgemeen tussen hen beiden op de Anjelierstraat. [slachtoffer 1] verklaarde door de klappen van verdachte duizelig te zijn geworden. Hij weet zich niet alles meer te herinneren.
Volgens verdachte werd hij door [slachtoffer 1] met beide handen bij zijn blouse vastgepakt. Verdachte zag en hoorde dat [slachtoffer 1] met diens rechtervuist uithaalde naar de linkerzijde van het hoofd van verdachte. [slachtoffer 1] schampte het hoofd van verdachte die daarop met de vuist op de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Daarop zou [slachtoffer 1] verdachte hebben losgelaten. Volgens verdachte werd hij vervolgens nog een keer bij verrassing geschopt en geslagen door [slachtoffer 1]. Ook [echtgenote slachtoffer 1] zou hem hebben geslagen. [slachtoffer 1] en zijn echtgenote hebben dat ontkend. [slachtoffer 1] heeft ook ontkend dat hij verdachte heeft vastgepakt bij de blouse. Volgens [slachtoffer 1] heeft hij verdachte met beide handen afgeweerd met een duwgebaar. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar echtgenoot verdachte met twee handen heeft geduwd. Zij heeft voorts verklaard niet te hebben waargenomen dat [slachtoffer 1] verdachte heeft vastgepakt bij de blouse.
Vervolgens liep verdachte vanaf de parkeerplaats aan de Anjelierstraat terug naar de woning van zijn ouders aan de [adres]. Halverwege, ter hoogte van het postkantoor, hoorde hij [echtgenote slachtoffer 1] schreeuwen: “nee, nee, niet doen”. Op dat moment draaide [verdachte] zich om en zag een jongeman in zijn richting komen rennen. Het bleek om de inwonende zoon van de achterburen [gezin slachtoffers] te gaan, te weten [slachtoffer 2] (aangever feit 2). [echtgenote slachtoffer 1] probeerde nog tevergeefs haar zoon tegen te houden.
[slachtoffer 2] verklaarde dat hij vanuit een raam op de eerste verdieping van de woning van zijn ouders aan de [adres] zag dat zijn vader in gesprek was met iemand die hij kort daarop herkende als de zoon van de achterburen van de [adres] (verdachte). Ineens zag hij dat zijn vader met de linkerhand naar zijn linkeroog ging. [slachtoffer 2] hoorde ook dat er gescholden werd. Hij rende naar buiten en zag dat zijn vader bloed aan de linkerzijde van het gezicht had. [slachtoffer 2] nam aan dat zijn vader door verdachte was geslagen. Hij rende vervolgens in de richting van verdachte die op weg was naar de woning van zijn ouders aan de [adres]. Volgens [slachtoffer 2] hoorde verdachte hem aankomen en deed verdachte een stap opzij. Vervolgens ontstond er ter hoogte van het postkantoor aan de Violierstraat een vechtpartij waarbij volgens [slachtoffer 2] over en weer werd geslagen. Verdachte heeft verklaard te zijn geschopt en geslagen door in ieder geval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Verdachte heeft verklaard dat op enig moment gedurende de confrontatie met [slachtoffer 1] zijn rechterarm uit de kom is geraakt. Op het moment dat zijn rechterarm naar achteren ging, hoorde hij een klik, en voelde hij krakende pijn. Verdachte draaide zijn arm vervolgens naar voren, waarna de pijn volgens hem wegging.
Daardoor heeft verdachte volgens zijn verklaring niet meer kunnen reageren toen [slachtoffer 1] hem naar zijn zeggen opnieuw belaagde en heeft hij niet kunnen terugslaan toen hij door [slachtoffer 2] werd aangevallen. Verdachte heeft verklaard zich slechts met zijn linkerarm te hebben kunnen verweren omdat hij, door de tijdelijke dislocatie van de arm, een pijnlijke rechterschouder had.
Vrijwel onmiddellijk nadat verdachte door [slachtoffer 2] werd belaagd, kwamen ook aangever [slachtoffer 1] en zijn vrouw ter plaatse. Volgens verdachte is hij zowel door [slachtoffer 2] als door [slachtoffer 1] en [echtgenote slachtoffer 1] geslagen. Ter hoogte van de pinautomaat is verdachte volgens zijn verklaring in elkaar gezakt, zodanig dat hij met één knie op de grond kwam.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij totaal niet gemerkt heeft dat verdachte op enig moment zijn rechterarm uit de kom heeft gehad. Volgens [slachtoffer 2] sloeg verdachte hem (ook) met de rechterhand. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard evenmin gemerkt te hebben dat verdachte zijn arm uit de kom had tijdens de vechtpartij met haar zoon [slachtoffer 2]. Volgens [echtgenote slachtoffer 1] sloeg de achterbuurjongen (verdachte) hard. Volgens [slachtoffer 2] is verdachte ook niet door de knieën gegaan of in elkaar gezakt. [echtgenote slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat verdachte niet op de grond is gezakt. Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij niet heeft gezien dat zijn vader en moeder verdachte hebben geslagen. [slachtoffer 2] heeft ook niet gemerkt dat hij door zijn moeder is vastgepakt. Evenmin weet hij of zijn moeder verdachte heeft vastgepakt. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard dat de achterbuurjongen (verdachte) haar zoon heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 2] heeft geslagen.
[slachtoffer 1] heeft ontkend dat hij verdachte heeft geslagen en/of geschopt bij zowel de eerste confrontatie op de Anjelierstraat als de tweede op de Violierstraat ter hoogte van het postkantoor. [echtgenote slachtoffer 1] heeft ontkend verdachte op enig moment geslagen te hebben. Zij heeft naar eigen zeggen verdachte ter hoogte van diens schouders vastgepakt om te proberen het gevecht tussen haar zoon en verdachte te stoppen. [slachtoffer 1] heeft gezien dat zijn vrouw Ingrid hun zoon [slachtoffer 2] vasthield om de vechtpartij tussen [slachtoffer 2] en verdachte te stoppen. Dat lukte haar niet volgens [slachtoffer 1]. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard niet gezien te hebben dat haar echtgenoot [slachtoffer 1] verdachte toen heeft geslagen.
Toen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [echtgenote slachtoffer 1] enerzijds en [verdachte] anderzijds zich ter hoogte van de pinautomaat van het postkantoor bevonden, verscheen volgens [echtgenote slachtoffer 1] ineens al rennend op pantoffels of sloffen [vader verdachte], de vader van verdachte, ter plaatse. Volgens de verklaring van [moeder verdachte], de echtgenote van [vader verdachte] en de moeder van verdachte, is haar man die avond op zijn sloffen naar buiten gegaan. Volgens [echtgenote slachtoffer 1] werd zij door [vader verdachte] met twee vuisten in het gezicht geslagen. Zij werd geraakt op haar rechteroog en aan de linkerkant van de kin. Vervolgens zag zij dat [vader verdachte] zich bij het achteruit gaan op zijn slippers verstapte en op de grond viel. [echtgenote slachtoffer 1] heeft niet gezien dat [vader verdachte] door haar man en/of door haar zoon is geslagen of geduwd.
Volgens verdachte kwam zijn vader, op het moment dat verdachte in elkaar zakte ter hoogte van de pinautomaat, beschermend op hem aflopen. Verdachte werd toen volgens zijn verklaring nog belaagd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [echtgenote slachtoffer 1]. Volgens verdachte werd zijn vader vervolgens door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meermalen met de vuisten in het gezicht geslagen. Op de terechtzitting heeft verdachte deze verklaring in zoverre aangepast dat hij heeft verklaard zwaaiende armen te hebben gezien. Van één klap, gegeven door [slachtoffer 2], heeft hij gehoord en gezien dat die raak was, te weten tegen het linkeroog van zijn vader. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zag dat de achterbuurman [slachtoffer 1] een zwaaiende beweging maakte alsof hij nog een klap gaf en dat zijn vader toen achterover op de grond viel. Hij zag dat zijn vader steil achterover viel en met het hoofd hard op de grond kwam. Verdachte heeft niet gezien dat zijn vader de buurvrouw in het gezicht heeft geslagen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, toen hij met verdachte ter hoogte van de pinautomaat in gevecht was, zag dat zijn moeder [echtgenote slachtoffer 1] door [vader verdachte] werd vastgepakt en dat [vader verdachte] zijn moeder twee of drie keer met de rechtervuist tegen het voorhoofd sloeg. Volgens [slachtoffer 2] kwam [vader verdachte] ter plaatse op het moment dat hij tegenover verdachte stond. De eerste persoon die [vader verdachte] tegenkwam, was volgens [slachtoffer 2] zijn moeder [echtgenote slachtoffer 1]. Dit lijkt ook te volgen uit de verklaring van [echtgenote slachtoffer 1] op pagina 309 in combinatie met de foto op pagina 314. [slachtoffer 2] heeft niet gezien dat zijn vader [slachtoffer 1] [vader verdachte] heeft geslagen of geduwd. Volgens [slachtoffer 2] liep [vader verdachte], nadat hij de moeder van [slachtoffer 2] had geslagen, nog enkele stappen naar achteren en viel hij toen op zijn achterhoofd op de grond. Hij viel niet als een steen maar gecontroleerd. [slachtoffer 2] heeft ontkend dat hij [vader verdachte] heeft geslagen of geduwd. Ook zijn moeder heeft volgens [slachtoffer 2] [vader verdachte] absoluut niet geslagen.
[slachtoffer 1] verklaarde gezien te hebben dat de achterbuurman [vader verdachte] naar buiten kwam en met opgeheven armen op zoon [slachtoffer 2] afrende. Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat [vader verdachte] zijn vrouw [echtgenote slachtoffer 1] sloeg. [vader verdachte] sloeg haar in het gezicht. [slachtoffer 1] stond op dat moment volgens zijn verklaring achter zijn vrouw. Op foto’s in het dossier is letsel in het gelaat van [echtgenote slachtoffer 1] te zien en wel op haar rechteroog en links onder haar kin. Daarna reikte [slachtoffer 1] naar eigen zeggen over zijn vrouw heen en gaf hij [vader verdachte] een klap in diens gezicht. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de buurman [vader verdachte] geslagen of geduwd heeft puur ter verdediging van zijn vrouw [echtgenote slachtoffer 1]. Na de klap of duw zag hij dat [vader verdachte] zich verstapte en een draai maakte en vervolgens achterover viel op straat. Volgens [slachtoffer 1] struikelde [vader verdachte]. [slachtoffer 1] heeft niet gezien dat [vader verdachte] door [slachtoffer 2] is geslagen. Hij heeft geen bloed gezien in het gezicht van [vader verdachte] toen [vader verdachte] op de grond lag.
[vader verdachte] werd vervolgens met ernstig hersenletsel overgebracht naar het ziekenhuis in Almelo en daarna vanwege de ernst van het letsel naar het Medisch Spectrum Twente te Enschede. Daar is [vader verdachte] op 5 juli 2012 overleden. Volgens het rapport van de arts-patholoog Van Driessche van 6 november 2012 kan het overlijden zonder meer verklaard worden door verwikkelingen van het letsel aan het achterhoofd links, te weten een schedelbreuk, waarbij tengevolge van de inwerking van geweld aan het hoofd letsel aan de hersenen is opgetreden, alsook bloedstapeling onder de hersenvliezen. Volgens genoemde arts-patholoog is het bij [vader verdachte] aangetroffen letsel veel meer waarschijnlijk aan te treffen tengevolge van een val dan door bijvoorbeeld slaan. Verder waren aan het hoofd voornamelijk kleine letsels, bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig schavend geweld, zoals onder meer door verplaatsen tijdens ziekenhuisopname kunnen optreden, welke letsels geen rol hebben gespeeld ten aanzien van het intreden van de dood. Ten slotte zijn aan het lichaam vrij beperkte huidletsels aangetroffen, tengevolge van inwerking bij leven van stomp botsend en krassend geweld, zoals door vallen, (zich) stoten, verplaatsen, etc. Deze letsels hebben evenmin een rol gespeeld bij het intreden van de dood.
5.4 De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken is het volgende komen vast te staan. Verdachte heeft op zaterdagavond 23 juni 2012 een woordenwisseling gehad met [echtgenote slachtoffer 1], de echtgenote van aangever [slachtoffer 1] en moeder van aangever [slachtoffer 2]. Aangever [slachtoffer 1] hoorde de woordenwisseling en is op verdachte ingelopen, naar zijn zeggen om verdachte aan te spreken om reden dat verdachte de echtgenote van aangever verbaal onheus en onfatsoenlijk zou hebben bejegend. Daarop ontstond een handgemeen tussen aangever [slachtoffer 1] en verdachte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij verdachte van zich afgeduwd heeft, waarna hij door verdachte een aantal keren in het gezicht geslagen. Aangever [slachtoffer 1] heeft ontkend verdachte op dat moment geslagen te hebben, of daartoe een poging te hebben ondernomen. Volgens zijn echtgenote [echtgenote slachtoffer 1] heeft aangever wel geprobeerd om [verdachte] te slaan. Zij weet alleen niet zeker of haar man verdachte geraakt heeft.
Volgens verdachte werd hij door aangever [slachtoffer 1] met beide handen bij zijn blouse vastgepakt. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer 1] met diens rechtervuist uithaalde naar de linkerzijde van het hoofd van verdachte. Aangever schampte volgens verdachte zijn hoofd, waarop verdachte met de vuist op de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Daarop zou [slachtoffer 1] hem hebben losgelaten. Aangever [slachtoffer 1] heeft ontkend dat hij verdachte heeft vastgepakt bij de blouse. [echtgenote slachtoffer 1] verklaart het vastpakken evenmin te hebben waargenomen.
Op basis van deze verklaringen en de omstandigheden blijkend uit het dossier stelt de rechtbank vast dat het aangever [slachtoffer 1] was die als eerste met versnelde pas op verdachte inlopend fysiek contact heeft gemaakt met verdachte en verdachte daarbij met twee handen heeft geduwd. De rechtbank neemt ook als vaststaand aan dat aangever [slachtoffer 1] verdachte heeft geprobeerd te slaan, of te stompen, nu de daartoe strekkende verklaring van verdachte op dit punt ondersteuning vindt in de verklaring van [echtgenote slachtoffer 1].
De vastgestelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beroep op noodweer door verdachte nu het gedrag van aangever [slachtoffer 1] beschouwd kan worden als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte’s lijf waartegen verdediging geboden was. Verdachte heeft, naar de rechtbank heeft kunnen vaststellen, aangever [slachtoffer 1] éénmaal met de vuist op de linkerzijde van het hoofd geslagen kennelijk om daarmee de aanval van [slachtoffer 1] te stoppen. Dat verdachte vier keer zou hebben geslagen, zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard, wordt door geen ander bewijsmiddel ondersteund.
Gelet op deze vaststaande feiten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever [slachtoffer 1]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het uitdelen van één klap aan [slachtoffer 1], binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit is gebleven. Gezien de wijze waarop de tenlastegging vorm heeft gekregen en het feit dat de wederrechtelijkheid in het bestanddeel mishandeling is verdisconteerd (Hoge Raad 5 juli 2011, LJN: BQ6690) heeft een geslaagd beroep op noodweer in dit geval tot gevolg dat er een rechtvaardigingsgrond is voor het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De ten laste gelegde mishandeling kan daarom wegens het ontbreken van de daarin impliciet besloten wederrechtelijkheid niet bewezen worden. Verdachte dient dan ook van het hem onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
5.5 De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2]) tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte hem meermalen tegen het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij, omdat zijn rechterarm uit de kom was, fysiek niet in staat was om [slachtoffer 2] te slaan. [echtgenote slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar zoon heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 2] heeft geslagen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] niet heeft geslagen, wordt weersproken door aangever [slachtoffer 2] en door zijn moeder. Op basis van de aangifte en de verklaring van de moeder van aangever, alsmede de foto op pagina 73 van het dossier, waarop gering letsel aan de bovenlip van [slachtoffer 2] zichtbaar is, is de rechtbank van oordeel dat op zichzelf wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat verdachte het hem onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan in die zin dat hij [slachtoffer 2] minst genomen éénmaal heeft geslagen. Dat [slachtoffer 2] in zijn verklaring, specifiek op dit punt onbetrouwbaar zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan deze ene bewezenverklaarde klap.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer, op dezelfde wijze en gronden zoals reeds hierboven uiteengezet is ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde, waarbij de raadsman van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft verzocht om verdachte vrij te spreken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken is het volgende komen vast te staan.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vanuit een raam op de eerste verdieping van de woning van zijn ouders aan de [adres] zag dat zijn ouders in gesprek waren met iemand die hij kort daarop herkende als de zoon van de achterburen van de [adres] (verdachte). Ineens zag hij dat zijn vader met de linkerhand naar zijn linkeroog ging. [slachtoffer 2] hoorde ook dat er gescholden werd. Hij rende naar buiten en zag dat zijn vader bloed aan de linkerzijde van het gezicht had. [slachtoffer 2] nam aan dat zijn vader door verdachte was geslagen. Hij rende vervolgens in de richting van verdachte die op weg was naar de woning van zijn ouders aan de [adres]. Volgens [slachtoffer 2] hoorde verdachte hem aankomen. Verdachte draaide zich om en deed een stap naar achteren waardoor [slachtoffer 2] niet op verdachte kon inspringen zoals hij van plan was. Vervolgens ontstond er ter hoogte van het postkantoor aan de Violierstraat een vechtpartij waarbij volgens aangever [slachtoffer 2] over en weer werd geslagen. Dat wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangever. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij als gevolg van het feit dat zijn rechterarm uit de kom was geraakt niet heeft kunnen terugslaan toen hij door [slachtoffer 2] werd aangevallen, maar die verklaring van verdachte wordt weersproken door aangever en de moeder van aangever. Daarbij komt dat verdachte, ook volgens zijn eigen verklaring, in staat was zijn linkerarm te gebruiken.
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte aangever [slachtoffer 2] in elk geval éénmaal heeft geslagen, moet beoordeeld worden of en in hoeverre de
overige door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden een beroep op noodweer van verdachte rechtvaardigen. Zowel verdachte, [echtgenote slachtoffer 1], [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] op verdachte is afgerend en hem vervolgens heeft aangevallen. Hieruit volgt dat verdachte redelijkerwijs kon menen dat hij door [slachtoffer 2] werd aangevallen waarbij een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dreigde, welke dreiging vervolgens ook werkelijkheid is geworden, getuige de door verdachte opgelopen verwondingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Ook in dit geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het uitdelen van één klap aan [slachtoffer 2], binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit is gebleven.
Gezien de wijze van ten laste leggen en gelet op het feit dat de wederrechtelijkheid in het bestanddeel mishandeling is verdisconteerd (Hoge Raad 5 juli 2011, LJN: BQ6690) heeft een geslaagd beroep op noodweer tot gevolg dat er een rechtvaardigingsgrond is voor het bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten het één maal slaan van [slachtoffer 2]. Hierdoor kan de tenlastegelegde mishandeling wegens het ontbreken van de daarin impliciet besloten wederrechtelijkheid niet bewezen worden. De rechtbank zal verdachte om die reden ook vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. B.W.M. [slachtoffer 1]s en
mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.