ECLI:NL:RBAMS:2002:AF1639
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.M.I. van der Does
- S. Tammes
- A.R.J.M. Vermolen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak na vliegtuigongeluk
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren op 6 juni 1941, betrokken bij een vliegtuigongeluk op 13 juni 1998. De rechtbank heeft op 3 december 2002 uitspraak gedaan na beraadslaging op de terechtzitting van 19 november 2002. De verdachte heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van de officier van justitie, stellende dat de redelijke termijn voor vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn is gaan lopen op 17 september 1998, de datum waarop de verdachte als zodanig is gehoord door de politie. De rechtbank concludeert dat de termijn van meer dan vier jaar tussen het feit en de dagvaarding op 7 oktober 2002 onaanvaardbaar is en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De rechtbank heeft geen ruimte gezien voor compensatie in de vorm van strafvermindering, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook het subsidiair telastegelegde feit, een overtreding, niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring. De beslissing is genomen met inachtneming van het maatschappelijk belang van vervolging versus het persoonlijke belang van de verdachte bij niet-vervolging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de gemeenschap bij berechting niet opweegt tegen het belang van de verdachte om niet verder vervolgd te worden.