ECLI:NL:RBAMS:2005:AT0208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/047055-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van docenten en medewerkers van het Marcanticollege met een dreigbrief en vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders een dreigbrief heeft opgesteld. Deze brief bevatte een top tien van docenten en medewerkers van het Marcanticollege, vergezeld van een kogel. De verdachte en zijn mededaders stelden dat dit als een grap bedoeld was, maar de impact op de slachtoffers was aanzienlijk. De bedreiging heeft geleid tot schokkende en angstige reacties bij de docenten, die hierdoor niet meer konden functioneren op school. De rechtbank heeft de ernst van de bedreiging onderstreept, vooral gezien de maatschappelijke onrust die dergelijke daden veroorzaken, vooral in de context van een recent voorval waarbij een docent in Den Haag was doodgeschoten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €600 aan een benadeelde partij te betalen. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn deelname aan een Echt Rechtconferentie, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen in overeenstemming zijn met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is in dit strafgeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/047055-04
Datum uitspraak: 14 maart 2005
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vierde meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2005.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op of omstreeks 15 januari 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3] en [benadeelde partij4] en [benadeelde partij5] en [benadeelde partij6] en [benadeelde partij7] en [benadeelde partij8] en [benadeelde partij9] en [benadeelde partij10], docenten en/of medewerkers van de Esprit scholengemeenschap "Marcanti College", heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk dreigend een brief opgesteld met daarin een top tien dodenlijst met 10 namen van die docenten en/of medewerker(s) van het Marcanticollege met daarin onder andere de tekst: "Voor elke gezakte scholier een meester neer", en een afbeelding van een pistool met daaronder een patroonhouder en die brief en een pistoolpatroon in een enveloppe gedaan en die enveloppe met inhoud en met daarop de tekst: "Voor de [heer B.]", onder de deur van het kantoor van genoemde [benadeelde partij1] geschoven;
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit onder meer zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van
42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uur.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft tezamen met zijn mededaders een dreigbrief opgesteld met daarin een top tien van “neer te leggen” docenten en medewerkers van het Marcanticollege. Vervolgens hebben zij een kogel bij de brief gestopt en deze onder de deur van een van die docenten geschoven. Verdachte en zijn mededaders hebben dit volgens eigen zeggen als grap gedaan. De bedreiging heeft de docenten en medewerkers echter zwaar geshockeerd, angstig gemaakt en heeft het leven van een aantal van hen dusdanig beïnvloed dat zij niet meer konden werken op het Marcanticollege. Daarnaast heeft hun vertrouwensrelatie met hun eigen leerlingen schade opgelopen. Dit alles had een extra impact omdat twee dagen daarvoor een docent in Den Haag op school was doodgeschoten.
Ter terechtzitting heeft een woordvoerster van alle slachtoffers namens hen een brief voorgelezen die door hen allen was ondertekend om duidelijk te maken hoe zij de dreigbrief hadden ervaren en wat voor invloed de brief op hun leven had en in sommige gevallen nog steeds heeft. Tevens is verklaard dat het plaatje van een vuurwapen en een patroonhouder dat de daders onder de brief hadden geplaatst de brief nog schokkender heeft gemaakt.
Verdachte en zijn mededaders hebben ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel voor veiligheid op school en in hun privé-leven ernstig aangetast. De rechtbank acht een dergelijke bedreiging zeer ernstig, mede omdat deze voor veel maatschappelijke onrust zorgt. De school behoort een veilige omgeving te zijn; aantasting van juist de veilige schoolomgeving door een bedreiging als deze werkt door in vele geledingen van de maatschappij.
Verdachte heeft inmiddels deelgenomen aan een Echt Rechtconferentie met een aantal van de in de brief genoemde leraren. De rechtbank hoopt dat dit hem meer inzicht heeft gegeven in de consequenties van zijn daden.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op:
- een basisonderzoek d.d. 17 januari 2004 opgemaakt door P.C. van Weert van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een rapport d.d. 27 januari 2004 opgemaakt door J. Prijor, jeugdreclasseerder, van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam;
- een brief met bijlagen d.d. 10 juni 2004 van I. Annouri, coördinator Afdeling Taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam, en
- een rapport d.d. 22 februari 2005 opgemaakt door J. Schuit, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.
De heer Schuit heeft ter terechtzitting namens de jeugdreclasseerder verklaard dat verdachte de begeleiding serieus heeft opgepakt en zich aan de aanwijzingen en afspraken heeft gehouden. Voorts heeft hij verklaard dat de thuissituatie stabiel is en dat verdere begeleiding niet behoeft te worden opgelegd nu de opgestelde doelen zijn behaald en verdachte inmiddels voldoende is gestraft.
In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie, die de verdachte als voorlopige hechtenis heeft uitgezeten, en de werkstraf die verdachte reeds naar behoren heeft verricht, een flink voorwaardelijk deel op te leggen als stok achter de deur.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de [benadeelde partij6], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze bij wijze van voorschot voor immateriële schade op een bedrag van € 600,= (zeshonderd euro).De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 285(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van tweeënveertig (42) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot dertig (30) dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, welke reeds naar behoren is verricht.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij6], wonende op het adres toe tot een bedrag van € 600,= (zeshonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij6], te betalen de som van € 200,= (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van acht (8) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H. de Vries, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.M.I. van der Does en W.A.C. Crijns-van der Graaf, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2005.