ECLI:NL:RBAMS:2005:AT7152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.083-2004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon aan de Senior Public Prosecutor van het Staatsanwaltschaft Leipzig, Duitsland. Het EAB was uitgevaardigd op 20 december 2004 en is gebaseerd op een arrest warrant van het Amtsgericht Leipzig van 9 december 2004. De opgeëiste persoon, geboren in 1964 en met de Marokkaanse nationaliteit, is momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Lelystad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van de feiten waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, voldoende specifiek is naar tijd, plaats en rol, zoals opgenomen in het EAB. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte voor twijfel is over de aard van de verdenking, die betrekking heeft op illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd dient te worden vanwege onvoldoende specificiteit van de feiten, maar de rechtbank oordeelt dat de officier van justitie voldoende gegevens heeft verstrekt die de verdenking onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en staat de overlevering toe. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de opgeëiste persoon, zijn raadsman, en een tolk in de Arabische taal. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULP KAMER
Parketnummer: 13.497.083-2004
RK nummer: 05/1301
Datum uitspraak: 3 juni 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 april 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 december 2004 door de Senior Public Prosecutor van het Staatsanwaltschaft Leipzig, Duitsland (Leitender Oberstaatsanwalt bei dem Staatsanwaltschaft Leipzig). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres]
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van bewaring Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een “arrest warrant” (Haftbefehl des Amtsgerichts Leipzig) uitgevaardigd door het “Amtsgericht Leipzig” (Leipzig Local Court), d.d. 9 december 2004 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweren
6.1 De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat onvoldoende nauwkeurig is vermeld welke specifieke feiten aan de opgeëiste persoon verweten worden en op welke tijd en op welke plaats deze feiten door de opgeëiste persoon zouden zijn begaan.
6.2 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdenking voldoende feitelijk in het EAB is weergegeven nu er data, plaatsnamen en de naam en positie van de opgeëiste persoon in relatie tot namen van medeverdachten zijn opgenomen en er derhalve een heldere duidelijke omschrijving is van de verwijten die de opgeëiste persoon worden gemaakt.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van de feiten waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, voldoende specifiek naar tijd, plaats en rol van de opgeëiste persoon zijn opgenomen onder e) in het EAB.
Deze laat geen ruimte voor twijfel over de aard van de verdenking.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de “Senior Public Prosecutor” van het “Staatsanwaltschaft” Leipzig, Duitsland (Leitender Oberstaatsanwalt bei dem Staatsanwaltschaft Leipzig) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en B.M. Vroom-Cramer, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.