RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULP KAMER
Parketnummer: 13.497.075-2005
RK nummer: 05/1094
Datum uitspraak: 3 juni 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (hierna: OLW) ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 januari 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 24 januari 2005 door de adjunct procureur bij de Rechtbank van Grote Aanleg te Parijs, Frankrijk (Vice-procureur de la Republique près du Tribunal de Grande Instance de Paris). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van bewaring Haarlem te Haarlem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2005. De rechtbank heeft een interlocutoire uitspraak gedaan op 13 mei 2005. De rechtbank heeft daar reeds een beslissing genomen omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie, de grondslag en inhoud van het EAB, de identiteit van de opgeëiste persoon en het door of namens de opgeëiste persoon gevoerde onschuldverweer. Bij de beraadslaging omtrent de strafbaarheid en verder is het de rechtbank gebleken dat zij over onvoldoende informatie beschikte om tot een oordeel daaromtrent te komen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropent en meteen geschorst teneinde antwoord te verkrijgen op een aantal in de uitspraak geformuleerde vragen. Vervolgens is de behandeling voortgezet op 27 mei 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is voor zover nodig bijgestaan door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank zal nu oordelen over de nog niet beantwoordde rechtsvragen.
2.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
2.1 De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, te weten ‘deelneming aan een criminele organisatie’.
2.2 De raadsman heeft gesteld dat onvoldoende duidelijk is op welk feit de overlevering betrekking heeft en dat de officier van justitie verzuimd heeft bij de Franse autoriteiten navraag te doen omtrent de aard van de tegen de opgeëiste persoon bestaande verdenking.
2.3 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de inhoud van de stukken die door de Franse autoriteiten zijn verschaft, zoals onder meer het vonnis van 21 april 2005 en de toegezonden wetsartikelen, voldoende duidelijk blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht wegens illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
De feitenomschrijving in het EAB heeft betrekking op illegale handel in verdovende middelen. De wetsartikelen die zijn toegezonden hebben betrekking op de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
De officier van justitie heeft op 6 mei 2005 bij de behandeling van de vordering ex artikel 23 OLW verklaard dat uit een telefonische mededeling van de Franse onderzoeksrechter d.d. 28 april 2005 is gebleken dat in het EAB het verkeerde feit is aangekruist.
Uit de tekst van het op 21 april 2005 tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis blijkt niet dat hij is veroordeeld wegens deelneming aan een criminele organisatie, maar wel dat hij is veroordeeld wegens illegale handel in verdovende middelen
De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat de Franse justitie beoogd heeft de overlevering van de opgeëiste persoon te verzoeken wegens illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
3.1 De raadsman heeft zich beroepen op het feit dat er tegen de opgeëiste persoon een verstekvonnis is gewezen maar dat de Franse autoriteiten geen garantie als bedoeld in artikel 12 OLW hebben gegeven en voorts dat de mogelijkheid bestaat dat de Franse autoriteiten het verstekvonnis aan de opgeëiste persoon betekenen voordat hij feitelijk is overgeleverd.
3.2 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er wel een garantie ex artikel 12 OLW is afgegeven en dat het in Frankrijk een standaard procedure is dat vonnissen niet eerder betekend worden dan na de feitelijke overlevering.
3.3 De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft van de Franse officier van justitie, naar aanleiding van een ingediend verzoek daartoe, de volgende op 23 mei 2005 afgegeven garantie ontvangen:
“...kan ik u hierbij mededelen dat [opgeëiste persoon], na op 21 april 2005 door de 16e kamer van de Arrondissementsrechtbank te Parijs bij verstek te zijn veroordeeld.........., de mogelijkheid heeft om in verzet te komen tegen het bij verstek uitgesproken vonnis en een nieuw proces te krijgen, dat dan in zijn aanwezigheid zal plaatsvinden en waarbij de zaak opnieuw ten gronde zal worden beoordeeld.
Ik wijs u erop dat het rechtsmiddel in deze zaak het verzet is (een rechtsmiddel dat openstaat voor een verdachte die niet op de hoogte was van de zittingsdatum en die alsdan opnieuw door hetzelfde gerecht zal worden berecht), dat binnen tien dagen na betekening van het vonnis dient te worden aangetekend,.........”
Ondertekend door:
“[officier van justitie te Parijs]
Bij de behandeling van de vordering op 27 mei 2005 heeft de officier van justitie een telefoonnotitie overgelegd met de volgende inhoud:
“Tefoonnotitie 26 mei 2005: Gesproken met [officier van justitie te Parijs] Vice Procureur in Parijs, Frankrijk. Op mijn vraag of het vonnis al aan [opgeëiste persoon] is betekend of pas aan hem betekend wordt op het moment dat hij in Frankrijk is, heeft zij geantwoord: Het adres van [opgeëiste persoon] is bij hen niet bekend, dus zij hebben het vonnis nog niet kunnen betekenen. Het wordt aan hem betekend als hij in Frankrijk is en dan heeft hij de gelegenheid om een nieuw proces aan te vragen. NB in Frankrijk is dat anders geregeld dan in Nederland. In Frankrijk geldt dat als je niet op de hoogte bent geweest van de zittingsdatum, je om een nieuw proces mag vragen. Het zelfde gerecht dat het vonnis heeft gewezen, zal het proces dan overdoen.”
Ondertekend door:
[Parketsecretaris IRC Amsterdam], 26 mei 2005.
De strekking van artikel 12 OLW is dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon gewaarborgd worden. De rechtbank is van oordeel dat de door de Franse [officier van justitie te Parijs] afgegeven schriftelijke garantie d.d. 23 mei 2005 in samenhang met haar telefonische toezegging zoals op 26 mei 2005 is opgetekend door een parketsecretaris van het IRC Amsterdam, de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon voldoende waarborgen.
Het beroep van de raadsman op artikel 12 OLW wordt dientengevolge afgewezen.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, OLW
4.1 Uit de stukken blijkt dat de feiten waarvoor de Franse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen deels in Nederland zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
4.2 De raadsman heeft verzocht de overlevering niet toe te staan nu de opgeëiste persoon:
- al sinds 1990 in Nederland woont en hier geworteld is;
- een vriendin en twee kinderen in Nederland heeft;
- de Nederlandse taal spreekt;
- in Frankrijk ook ongewenst is verklaard en het zwaartepunt van de feiten waarop de verdenking betrekking heeft zich in Nederland afspelen.
4.3 Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn verblijfplaats en zijn gezin in Nederland heeft en derhalve een belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland, doch anderzijds blijkt dat:
? de opgeëiste persoon ongewenst is verklaard in Nederland;
? de medeverdachten zich in Frankrijk bevinden;
? de rechtsorde in Frankrijk het meest is aangetast omdat de verdovende middelen in Frankrijk in beslag zijn genomen;
? de opgeëiste persoon en zijn medeverdachten in Frankrijk inmiddels zijn veroordeeld voor de feiten die worden genoemd in het Europees Aanhoudingsbevel.
Deze overwegingen wegen naar het oordeel van de officier van justitie zwaarder dan het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon.
4.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 Overleveringswet bedoelde weigeringsgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 12 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de adjunct procureur bij de Rechtbank van Grote Aanleg te Parijs, Frankrijk (Vice-procureur de la Republique près du Tribunal de Grande Instance de Paris) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, te weten illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de adjunct procureur bij de Rechtbank van Grote Aanleg te Parijs, Frankrijk (Vice-procureur de la Republique près du Tribunal de Grande Instance de Paris) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek indien en voor zover de overlevering wordt verzocht wegens deelneming aan een criminele organisatie.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en B.M. Vroom-Cramer, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.