ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2953 VEROR en 05/2954 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor evenementen tijdens Gay Pride Amsterdam en de rol van belanghebbenden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2005, gaat het om de vraag of de Gay Pride Amsterdam exclusief vergund dient te worden aan de Stichting Gay Business Amsterdam (verzoekster sub 1) of dat ook andere partijen, zoals vergunninghoudster Pro Gay, een eigen evenementenvergunning kunnen aanvragen. De verzoekers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en cafés, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening aan Pro Gay en verzoeken de rechter om de vergunning voor de Gay Pride Amsterdam uitsluitend aan verzoekster sub 1 te verlenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 juli 2005 twee verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn ingediend, die samenhangen met een bezwaarschrift van verzoekers tegen besluiten van de burgemeester van Amsterdam van 29 juni 2005. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 21 juli 2005. De rechter heeft overwogen dat de verzoekers sub 2 tot en met 7 niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun belangen niet rechtstreeks zijn betrokken bij de bestreden besluiten. Dit betekent dat hun verzoeken om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk zijn.

De rechter heeft verder geoordeeld dat verzoekster sub 1 onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er is geen bewijs dat verzoekster sub 1 schade zal lijden door de vergunningverlening aan Pro Gay, en de rechter heeft geconcludeerd dat de vergunningen die aan verzoekster sub 1 zijn verleend niet substantieel minder zijn dan in voorgaande jaren. De rechter heeft de verzoeken van verzoekster sub 1 afgewezen en geen termen aanwezig geacht om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de gedingen met reg. nrs. AWB 05/2953 VEROR en 05/2954 VEROR
tussen
de Stichting Gay Business Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster sub 1, en
de besloten vennootschap De Leukste Zaken van Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster sub 2, en
de besloten vennootschap Vivelavie B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster sub 3, en
de besloten vennootschap De Amstel Taveerne B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster sub 4, en
[verzoekster sub 5] h.o.d.n. Mix Café, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster sub 5, en
[verzoekers sub 6] h.o.d.n. Café Entre Nous, gevestigd te Amsterdam,
verzoekers sub 6, en
[verzoeker sub 7] h.o.d.n. Cafe/Bar Reality, gevestigd te Amsterdam,
verzoeker sub 7,
hierna gezamenlijk ook aangeduid als verzoekers,
allen vertegenwoordigd door mr. M. Kashyap,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Fidom.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [deelnemende partij aan geding]., h.o.d.n. Pro Gay, gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger deelnemende partij]
1. PROCESVERLOOP
Ter griffie van de rechtbank zijn op 1 juli 2005 twee verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Deze verzoeken hangen samen met het bezwaarschrift van verzoekers van 1 juli 2005, gericht tegen de besluiten van verweerder van 29 juli 2005.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 21 juli 2005.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de ongewijzigde uitvoering van het besluit te dienen belang.
Verzoekster sub 1 heeft de afgelopen negen jaar de Gay Pride Amsterdam georganiseerd. De Gay Pride Amsterdam bestaat uit diverse festiviteiten en andere activiteiten gedurende meerdere dagen zoals een grachtenoptocht, straatfeesten en culturele activiteiten. Verweerder heeft met het oog op de tiende jaargang van de Gay Pride Amsterdam de volgende vergunningen verleend.
Verweerder heeft aan verzoekster sub 1 vergunning verleend voor het organiseren van diverse activiteiten in Amsterdam in de periode 3 tot en met 7 augustus 2005, een en ander zoals staat aangegeven in de bij het besluit gevoegde bijlage. Tot de vergunde activiteiten behoren onder meer een grachtenoptocht op 6 augustus 2005 van 14.00 tot 18.00 uur en straatfeesten aan de Amstel en in de Halvemaansteeg en de Paardenstraat op 5 en 6 augustus 2005. Verweerder heeft bij dit besluit de aanvraag van verzoekster sub 1 afgewezen voorzover deze betrekking had op de locaties Rembrandtplein, Thorbeckeplein en Bakkerstraat.
Verweerder heeft aan vergunninghoudster Pro Gay een vergunning verleend voor het organiseren van activiteiten op de locatie Rembrandtplein in Amsterdam op 5 en 6 augustus 2005, een en ander zoals staat aangegeven in de bij het besluit gevoegde bijlage.
In essentie verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de Gay Pride Amsterdam exclusief vergund dient te worden aan verzoekster sub 1 of dat ook anderen, in het voorliggende geval vergunninghoudster Pro Gay, ter gelegenheid van de Gay Pride Amsterdam een evenement moeten kunnen organiseren op grond van een eigen evenementenvergunning.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ter gelegenheid van de Gay Pride Amsterdam slechts aan verzoekster sub 1 een vergunning kan verlenen. Zij hebben dan ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte een vergunning heeft verleend aan vergunninghoudster Pro Gay en als gevolg daarvan ten onrechte aan verzoekster sub 1 een vergunning heeft verleend die beperkt is ten opzichte van haar aanvraag. Verzoekers verzoeken de rechter om verweerder te gelasten de gehele aanvraag van verzoekster sub 1 te honoreren en de aanvraag van vergunninghoudster af te wijzen althans een zodanige voorziening te treffen dat verzoekster sub 1 met uitsluiting van derden een vergunning krijgt voor de Gay Pride 2005.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) overweegt het volgende.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verzoekers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechter is vooralsnog van oordeel dat de belangen van de verzoekers sub 2 tot en met 7 niet rechtstreeks zijn betrokken bij de bestreden besluiten, nu zij hun belang bij deze besluiten ontlenen aan de (civielrechtelijke) afspraken die zij hebben gemaakt met verzoekster sub 1. Verweerder zal dan ook naar voorlopig oordeel het bezwaar van verzoekers sub 2 tot en met 7 niet ontvankelijk moeten verklaren, zodat de verzoeken van deze verzoekers moeten worden afgewezen.
Ter terechtzitting zijn vragen gerezen over de interpretatie van (artikel 2.11 van) de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) van de gemeente Amsterdam. Verzoekster sub 1 en verweerder verschillen van mening over de uitleg van de termen evenement en evenemententerrein. Ook is er discussie over de vraag of verweerder op grond van het doel en de strekking van de APV dan wel op grond van beleid of bestendige bestuurspraktijk gehouden is alleen verzoekster sub 1 een evenementenvergunning te verlenen voor de activiteiten die samenhangen met Gay Pride Amsterdam.
Beantwoording van deze vragen gaat het bestek van deze procedure te buiten nu, daargelaten het antwoord op de vraag of verweerder de verlening van de vergunningen heeft gebaseerd op een juiste uitleg en toepassing van artikel 2.11 van de APV, de rechter van oordeel is dat verzoekster sub 1 onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoekster sub 1 heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zodanige schade ondervindt door de bestreden besluiten dat er aanleiding is om een voorziening te treffen.
Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat sponsoren zich hebben teruggetrokken dan wel zullen terugtrekken of dat zij een zodanige inkomstenderving lijdt dat zij haar kosten niet meer kan bestrijden. Ook acht de rechter zodanige schade als gevolg van de door verweerder verleende vergunningen niet op voorhand aannemelijk. Niet gebleken is dat de aan verzoekster sub 1 verleende vergunning voor een kleiner, althans substantiëel kleiner, gebied of voor een kortere periode geldt dan de vergunning die in 2004 aan haar is verleend. Daar komt bij dat de aan vergunninghoudster verleende vergunning voor slechts een relatief klein gebied geldt dat bovendien in voorgaande jaren niet bij de Gay Pride Amsterdam was betrokken.
Voorzover verzoekster sub 1 heeft willen aanvoeren dat de tiende jaargang van de Gay Pride Amsterdam (één van) de laatste zal zijn omdat, indien verweerder de ingezette lijn om Gay Pride Amsterdam niet exclusief aan haar te vergunnen in de toekomst doorzet, zij niet meer in staat zal zijn voldoende sponsoring en andere inkomsten te genereren, overweegt de rechter het volgende. Toekomstige schade als gevolg van een op dit moment nog onzekere besluitvorming door verweerder met betrekking tot de Gay Pride Amsterdam 2006 kan geen aanleiding zijn voor het treffen van een voorziening. Deze schade is onvoldoende actueel. Daar komt bij dat deze toekomstige schade, zo deze zich al voor zal doen, naar voorlopig oordeel moet worden toegerekend aan de besluitvorming van verweerder met betrekking tot het jaar 2006 en niet aan de thans bestreden besluiten.
Op grond van het voorgaande is de rechter van oordeel dat er geen sprake is van een voldoende spoedeisend belang van verzoekster sub 1 bij het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken van verzoekster sub 1 worden reeds daarom afgewezen.
De rechter acht geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Evenmin is een grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
De rechter beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van M. Lokman, griffier,
en openbaar gemaakt op 27 juli 2005
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: C