RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULP KAMER
Parketnummer: 13.497.192-2005
RK nummer: 05/1524
Datum uitspraak: 3 juni 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 3 februari 2005 door de “Head of the III Criminal Department, Judge of the District Court” in Opole, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een “Decision of the Regional Court in Opole ref.VII kp 324/04 dated 25 October 2004, on the temporary arrest for the periode of 14 days from the day of detention”.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
I: Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
II: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6.1 De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de officier van justitie de in artikel 23, tweede lid, OLW gestelde termijn ernstig heeft overschreden nu het EAB dateert van 3 februari 2005, terwijl de vordering van de officier van justitie op 26 april 2005 opgesteld is. Dit dient te leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie omdat hierdoor het belang dat de opgeëiste persoon heeft bij duidelijkheid omtrent zijn situatie veronachtzaamd is.
6.2 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de OLW geen sanctie stelt op overtreding van de termijn zoals die genoemd wordt in het tweede lid van artikel 23 OLW. Een eventuele late indiening van de vordering ex artikel 23 OLW is niet doelbewust en niet met veronachtzaming van de belangen van de opgeëiste persoon gedaan. De belangen van de opgeëiste persoon zijn niet geschonden. Omdat de opgeëiste persoon uit anderen hoofde is gedetineerd heeft hij nog niet in voorlopige hechtenis gezeten wegens het ingediende EAB. Bovendien weet de opgeëiste persoon pas sinds eind april 2005 dat er een tegen hem gericht EAB ligt waardoor ook zijn eventuele belang op duidelijkheid niet veronachtzaamd is.
6.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de tekst van artikel 23, tweede lid, OLW dient de officier van justitie uiterlijk op de derde dag na ontvangst van het EAB schriftelijk te vorderen dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen. Uit het dossier blijkt niet wanneer het openbaar ministerie het EAB heeft ontvangen. Of er sprake is van een zeer forse termijnoverschrijding, zoals door de raadsman gesteld, is derhalve niet na te gaan. Voor de beantwoording van de vraag wat het rechtsgevolg is van een termijnoverschrijding heeft de rechtbank - omdat de Overleveringswet de rechtsgevolgen van termijnverzuimen niet heeft geregeld - aansluiting gezocht bij een arrest van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 23 Uitleveringswet. De Hoge Raad heeft in haar arrest gepubliceerd in de NJ 1985 onder nummer 88 bepaald dat een dergelijk verzuim niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat artikel 23, tweede lid, OLW niet is geschreven ter bescherming van de belangen van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is overigens van oordeel dat de belangen van de opgeëiste persoon in deze niet zijn geschaad nu hij pas eind april 2005 op de hoogte is gesteld van een tegen hem uitgebracht EAB en voorts dat de opgeëiste persoon geen belang heeft gehad bij een eerdere behandeling van het EAB omdat hij eerst de hem in een Nederlandse strafzaak opgelegde vrijheidsstraf in Nederland dient uit te zitten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Nu ten aanzien van deze feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 en 23 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan “Head of the III Criminal Department, Judge of the District Court” in Opole, Polen ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en B.M. Vroom-Cramer rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.