RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1012
Uitspraakdatum: 20 september 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Ter griffie van het gerechtshof Amsterdam is op 11 maart 2005 een beroepschrift ingekomen van eiseres. Met dagtekening 23 maart 2005 heeft het Hof het beroepschrift doorgezonden aan de griffie van deze rechtbank. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder van 14 februari 2005 betreffende de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting gedagtekend 21 september 2004 (hierna: de aanslag).
1.2 Op 27 januari 2005 heeft verweerder van eiseres een bezwaarschrift tegen de aanslag ontvangen. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Het beroep van eiseres strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van de aanslag.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van de bestreden uitspraak op het bezwaarschrift.
1.5 Het beroep is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, alwaar verschenen zijn eiseres en namens verweerder A. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6 Op 5 september 2005 heeft de rechtbank een nader stuk ontvangen van verweerder, hetwelk zij op 6 september 2005 in kopie heeft gezonden aan eiseres.
2.1 Eiseres is houder van een voertuig, een blauwe Peugeot met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto). Op 21 september 2004 rond 11.47 uur heeft eiseres de auto geparkeerd aan de a-straat te Amsterdam ter hoogte van perceelnummer 1.
2.2 Op genoemde datum en tijd heeft een parkeercontroleur van de Dienst Stadstoezicht geen geldig betaalbewijs in de auto waargenomen. Om die reden heeft de controleur aan eiseres een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is of verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien de rechtbank deze vraag ontkennend beantwoordt is de volgende vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2 Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder te verstaan het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. Van de verklaringen ter zitting zijn nog de volgende punten te vermelden.
3.3 Kort nadat de naheffingsaanslag werd opgelegd heeft eiseres, naar zij stelt, gebeld met de Dienst Stadstoezicht. Een medewerkster van deze Dienst vertelde haar dat een naheffingsaanslag niet wordt ingevorderd wanneer later blijkt dat het een vergunninghouder betreft. Om die reden heeft eiseres niet meteen bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Verder stelt eiseres dat op 6 december 2004 wederom een naheffingsaanslag werd opgelegd terwijl een geldige parkeervergunning in de auto lag. Haar zoon heeft toen gebeld met de Dienst Stadstoezicht. Daarna heeft ze nooit meer iets gehoord van deze aanslag. Ter zitting heeft eiseres een kopie van deze aanslag aan verweerder en aan de rechtbank overgelegd.
3.4. Verweerder stelt dat hij zich niet kan voorstellen dat een medewerker van de Dienst Stadstoezicht een dergelijke mededeling heeft gedaan. Niettemin heeft hij ter zitting toegezegd bij de Dienst Stadstoezicht te zullen informeren of naheffingsaanslagen worden doorgezet wanneer achteraf blijkt dat er voor dat parkeren een vergunning is. Verweerder bestrijdt niet dat eiseres een geldige parkeervergunning heeft.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef, en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking van een belastingaanslag geschiedt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet (artikel 8, eerste lid, Invorderingswet) door de ontvanger. Voor de parkeerbelasting kan in afwijking daarvan worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig (artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Een niet tijdig ingediend bezwaarschrift is niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.2 Vaststaat dat het aanslagbiljet op 21 september 2004 op de voet van artikel 234, achtste lid, Gemeentewet op of aan de geparkeerde auto is aangebracht. De bezwaartermijn is dus aangevangen op 22 september 2004. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres op 27 januari 2005 ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat het bezwaar tegen de aanslag buiten de wettelijke termijn is ontvangen. De termijn van artikel 6:7 Awb is dwingend voorgeschreven. Uit het beroepschrift van eiseres blijkt dat zij op 21 september 2004 bekend was met de opgelegde aanslag. Immers niet wordt betwist dat zij die dag over deze aanslag heeft gebeld met de Dienst Stadstoezicht. Eiseres stelt dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat een medewerkster van de Dienst Stadstoezicht haar telefonisch heeft meegedeeld dat een aanslag pas wordt verzonden nadat deze is gecontroleerd. Blijkt dat een naheffingsaanslag is opgelegd aan iemand die een geldige parkeervergunning heeft, dan wordt, volgens deze medewerkster, de aanslag niet verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres aan de uitlating de Dienst Stadstoezicht het vertrouwen ontlenen dat de aanslag niet ingevorderd zou worden, zodat eiseres ter zake van het te late indienen niet in verzuim is geweest. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.3 Op 5 september 2005 heeft de rechtbank een brief ontvangen van verweerder gedagtekend 2 september 2005. Daarin verklaart verweerder dat het inderdaad zo is dat de Dienst Stadstoezicht naheffingsaanslagen niet doorzet wanneer achteraf blijkt dat er voor dat parkeren een vergunning was. Verder verklaart verweerder dat dit in het geval van eiseres had moeten gebeuren. Nu verweerder blijkens de inhoud van deze brief volledig tegemoet komt aan de bezwaren van eiseres zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren.
Nu eiseres in het gelijk wordt gesteld acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten vast op € 6, zijnde de (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiseres om de zitting van 16 augustus 2005 bij te wonen. Van andere kosten is niet gebleken.
De rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Haarlem:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;
- verklaart het bezwaarschrift van eiseres ontvankelijk;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht van € 37 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot het beloop van € 6 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.P.M. van Rijn. De beslissing is op 20 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Roo, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.