ECLI:NL:RBAMS:2005:AU5464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/679
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging WOZ-beschikking wegens onjuiste waardebepaling en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan de A-straat te Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de waardebepaling van de onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de waardebeschikking van 15 november 2004, waarin de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 362.500 met ingangsdatum 1 januari 2002. Eiser stelde dat de waardebeschikking onterecht was vastgesteld, omdat de samenvoeging van de appartementsrechten geen nieuw feit was en verweerder hiervan op de hoogte had moeten zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de beschikking niet op de juiste gronden heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de eigendomssituatie zich hebben voorgedaan vóór de aanvang van het tijdvak en dat verweerder de beschikking niet had kunnen baseren op artikel 19, tweede lid, van de Wet WOZ. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de beschikking van 15 november 2004. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die vastgesteld werden op € 6, en werd gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de gemeente om zorg te dragen voor het verzamelen en verstrekken van gegevens betreffende onroerende zaken en hun waarde, en dat de waardebepaling moet plaatsvinden op basis van de feitelijke situatie op de waardepeildatum. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden tot hoger beroep en cassatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05 / 679
Uitspraakdatum: 9 september 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen
X te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 15 november 2004 krachtens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak A-straat q-huis en A-straat q-I (hierna ook wel: de onroerende zaak) met ingangsdatum 1 januari 2002 en met waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 362.500 (hierna: de WOZ-waarde).
1.2. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat door verweerder is ontvangen op
30 november 2004. Verweerder heeft bij uitspraak van 3 januari 2005 de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is ontvangen op
10 februari 2005.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 juli 2005. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. B..
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
2.1. Eiser is sinds 31 maart 1988 eigenaar van de onroerende zaak A-straat q te Amsterdam.
2.2. De flatexploitatie vereniging A-straat q was economisch eigenaar van 3 appartementsrechten, te weten A-straat-huis, A-straat-I (eerste verdieping) en A-straat-II (tweede, derde en vierde verdieping met dakterras).
2.3. Eiser bewoonde A-straat q-huis en heeft nadat de bewoonster van de eerste verdieping was overleden, tevens de eerste verdieping in gebruik genomen.
2.4. Verweerder heeft, voordat de bestreden WOZ beschikking werd vastgesteld, WOZ beschikkingen aan eiser gezonden waarin hij als eigenaar en gebruiker is aangemerkt van A-straat q-huis en als eigenaar van A-straat q-I.
2.5. Het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid heeft op 3 juli 1998 aan eiser een vergunning afgegeven om de appartementsrechten, die recht van gebruik geven op A-straat q-huis en A-straat q-I te Amsterdam tot één appartementsrecht samen te voegen.
2.6. De akte, waarin is vastgelegd dat A-straat q-huis en A-straat q-I in één appartementsrecht zijn ondergebracht, is op 17 maart 1999 aan het Kadaster aangeboden.
2.7. Verweerder heeft met dagtekening 15 november 2004 en met als ingangsdatum 1 januari 2002 eiser aangemerkt als eigenaar en gebruiker van A-straat q-huis en I.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder voor A-straat q-huis en A-staat-I op juiste gronden de waardebeschikking van 15 november 2004 heeft kunnen vaststellen.
3.2. Eiser stelt dat de waardebeschikking ten onrechte is vastgesteld en dat deze dient te worden vernietigd. De samenvoeging van de appartementsrechten is geen nieuw feit in de zin van artikel 27 Wet WOZ. De informatie was bekend bij de verweerder, dan wel had bekend kunnen zijn. De bewoonster van A-straat-I is medio 1998 overleden, verweerder heeft zelf de vergunning tot samenvoeging van de appartementsrechten afgegeven en de wijziging is opgenomen in het kadaster.
3.3. Verweerder heeft aangevoerd dat het gebruik van A-straat-I door de toenmalige bewoonster is beëindigd per 31 december 2001. In de loop van het jaar 2001 is geconstateerd dat eiser A-straat q-huis en A-straat q-I als één object in de zin van de Wet WOZ is gaan gebruiken. Op grond van artikel 19, tweede lid, juncto artikel 25 Wet WOZ is een mutatiebeschikking vastgesteld met als ingangdatum 1 januari 2002. Omdat geen sprake is van een herzieningsbeschikking in de zin van artikel 27 van de Wet WOZ, is een nieuw feit geen vereiste. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat, indien artikel 19, eerste lid Wet WOZ van toepassing is, de waarde gehandhaafd dient te blijven. Meer subsidiair is verweerder van mening dat, indien geoordeeld wordt dat de juridische en feitelijke situatie reeds vóór 1 januari 1999 is gewijzigd, de beschikking moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 22 Wet WOZ.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet WOZ wordt, indien een van de genoemde wijzigingen zich voordoet in de twee jaren voorafgaand aan het tijdvak, de waarde in afwijking van artikel 18, eerste lid, Wet WOZ bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het tijdvak.
4.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, Wet WOZ wordt, indien een van de genoemde wijzigingen zich voordoet tijdens het tijdvak, de waarde in afwijking van artikel 18, eerste lid, Wet WOZ bepaald naar de staat van die de zaak bij het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin de feiten geheel of ten dele hun beslag hebben gekregen.
4.4. De bestreden beschikking is gebaseerd op artikel 19, tweede lid, Wet WOZ omdat het gebruik door de toenmalige bewoner van A-straat q-I volgens verweerder per 31 december 2001 is beëindigd. Voor zover dit niet juist zou zijn, heeft verweerder aangevoerd dat hij hiervan niet op de hoogte kon zijn omdat per peildatum 1 januari 1999 niet alles wordt gecontroleerd en dat wordt uitgegaan van de oude situatie. Er wordt, aldus verweerder, evenmin onderzoek gedaan naar de gegevens van het kadaster.
4.5. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij in 1998 verweerder reeds op de hoogte heeft gesteld van het overlijden van de bewoonster en de samenvoeging van de appartementsrechten. Bovendien was verweerder van het overlijden van de bewoonster op de hoogte, aldus eiser, omdat dit uit de gemeentelijke basisadministratie volgt. Verweerder kon uit de akte van samenvoeging van de twee appartementsrechten, die op 17 maart 1999 aan het kadaster is aangeboden, opmaken dat een wijziging was opgetreden.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder de beschikking niet op artikel 19, tweede lid, Wet WOZ baseren omdat de hiervoor door eiser gestelde feiten zich hebben voorgedaan voor aanvang van het tijdvak. Dat verweerder tijdens het tijdvak de wijzigingen heeft geconstateerd, komt geheel voor zijn rekening. Uit artikel 38 Wet WOZ volgt immers dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor het verzamelen, opslaan en verstrekken van de gegevens betreffende de in de gemeente gelegen onroerende zaken en betreffende de waarde ervan, een en ander voor zover dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.
4.7. Nu verweerder de beschikking heeft gebaseerd op artikel 19, tweede lid, Wet WOZ is de waarde bepaald naar de staat van de zaak aan het begin van het kalenderjaar volgend op dat waarin de wijziging zich zou hebben voorgedaan, te weten de staat per 1 januari 2002. Conversie van de beschikking in een die is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, Wet WOZ, dan wel artikel 22 Wet WOZ is niet mogelijk omdat de waarde op basis van deze wettelijke bepalingen wordt bepaald naar de staat aan het begin van het tijdvak respectievelijk de staat op de waardepeildatum.
4.8. De beschikking dient gelet op het voorgaande te worden vernietigd.
4.9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die eiser heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op € 6. Van overige kosten is niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking van 15 november 2004;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, onder aanwijzing van de gemeente Amsterdam die deze kosten aan eiser dient te vergoeden; en
- gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.P.M. van Rijn , lid van de enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op 9 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H. Çiblak, griffier.
De griffier is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.