ECLI:NL:RBAMS:2006:AX9436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.223.2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in verband met seksuele misdrijven tegen minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord te Zwaag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, zowel naar Duits als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De feiten omvatten onder andere het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, omdat niet was gebleken van economische exploitatie. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De beslissing is genomen na een openbare zitting op 24 mei 2006, waar de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd vanwege een vol zittingsrooster. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals vermeld in het EAB, en dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.223.2006
RK nummer: 06/1258
Datum uitspraak: 6 juni 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 27 februari 2006 door de 'Leitende Oberstaatsanwalt' bij de 'Staatsanwaltschaft' te Bayreuth (Bondsrepubliek Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 Overleveringswet op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een 'arrest warrant of the local court of Bayreuth' van 17 februari 2006 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 5 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Irakese nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, te weten:
Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
en
Verkrachting.
Deze feiten vallen respectievelijk onder de nummers 4 en 27 op bijlage 1 bij de OLW.
De officier van justitie heeft in dit kader gewezen op een Official Journal of the European Union, Council Framework Decision 2004/68/JHA van 22 december 2003 betreffende combating the sexual exploitation of children and child pornography. Artikel 2 van dit besluit houdt het volgende in:
Article 2
Offences concerning sexual exploitation of children
Each Member State shall take the necessary measures to ensure that the following intentional conduct is punishable:
(a) coercing a child into prostitution or into participating in pornograhic performances, or profiting from or otherwise exploiting a child for such purposes;
(b) recruiting a child into prostitution or into participating in pornographic performances;
(c) engaging in sexual activities with a child, where
(i) use is made of coercion, force or threaths;
(ii) money or other forms of remuneration or consideration is given as payment in exchange for the child engaging in sexual activities; or
(iii) abuse is made of a recognised position of trust, authority or influence over the child.
Deze tekst rechtvaardigt aldus de officier van justitie aankruising van het feit als genoemd onder 4 op bijlage 1 bij de OLW.
De rechtbank overweegt als volgt:
De letterlijke tekst van deze bepaling zou er op kunnen duiden dat het enkele gebruik van dwang, geweld of bedreiging bij seksueel contact met kinderen valt onder de noemer ‘sexual exploitation of children’. Echter de kennelijke bedoeling van genoemde regeling is nu juist het bestrijden van het economisch exploiteren van seksuele handelingen of contacten met kinderen en de rechtbank is van oordeel dat de bewuste bepaling ook in dat licht moet worden beschouwd. Nu hier weliswaar sprake is van seksueel misbruik van minderjarigen, maar noch is gesteld, noch is gebleken dat sprake was van economische exploitatie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval ten onrechte het lijstfeit ‘seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie’ is aangekruist.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij, met uitzondering van de feiten 1 en 2 opgenomen in het EAB onder e), in redelijkheid de feiten 3 tot en met 5 opgenomen in het EAB onder e) kunnen aanduiden als verkrachting. De overlevering kan ten aanzien daarvan worden toegestaan.
Op de feiten 3 tot en met 5 is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Uit de feitenomschrijving in het EAB onder e) blijkt dat er sprake is van
1. dat de opgeëiste persoon een meisje van 13 jaar heeft gedwongen over zijn geslachtsdeel te wrijven totdat hij klaar kwam en
2. dat hij een meisje van 13 jaar in haar gezicht en haar hoofd tegen een muur heeft geslagen waardoor zij verwond raakte.
Deze feiten zijn zowel naar het recht van Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen en
Mishandeling.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de 'Leitende Oberstaatsanwalt' bij de 'Staatsanwaltschaft' te Bayreuth ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. van Sliedregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.