RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.311.2006
RK nummer: 06/1924
Datum uitspraak: 7 juli 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 mei 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 11 april 2006 door de Hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie te Hanau (Leitende Oberstaatsanwältin van het Staatsanwaltschaft Hanau). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Griekse taal
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het “Amtsgericht” van Hanau van 10 maart 2006 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan 62 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in het Haftbefehl voornoemd en onderdeel e) van het EAB, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlage aan deze uitspraak zijn gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Griekse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 1 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 44, tweede lid, van de Douanewet.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat zijn cliënt suikerziekte heeft en dat indien zijn cliënt na overlevering een minder goede behandeling zou ontvangen, dit kan leiden tot een verslechtering van zijn situatie en zelfs tot zijn dood.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat nergens uit is gebleken dat de opgeëiste persoon in Duitsland een minder goede behandeling zou krijgen dan in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden dat er concrete aanwijzingen bestaan dat de opgeëiste persoon in Duitsland in detentie minder goed behandeld zal worden dan in Nederland en dit dan in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende
Justitiële autoriteit kan worden bevolen.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 44 van de Douanewet.
Artikelen 2, 5, 7, 11, 49 en 50 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie te Hanau (Leitende Oberstaatsanwältin van Staatsanwaltschaft Hanau) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2006.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.