Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 03/5939 CSV
[eiseres] gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. R.H.R. Vliese,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
De rechtbank heeft op 15 december 2003 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 10 november 2003 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is ter zitting van 4 mei 2006 geschorst. Nadat toestemming van partijen is verkregen om uitspraak te doen zonder nadere zitting is het onderzoek gesloten.
Tijdens een looncontrole heeft verweerder geconstateerd dat eiseres in de jaren 1998 tot en met 2001 de betalingen aan student-recruiters niet op de juiste wijze verantwoord heeft.
Verweerder heeft naar aanleiding daarvan eiseres correctienota’s en boetes over de jaren 1998 tot en met 2001 opgelegd.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit waarbij haar bezwaar ongegrond is verklaard. Eiseres voert in beroep onder andere aan dat de recruiters niet in privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam zijn bij eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) is de werkgever verplicht aan verweerder opgave te doen van het door de werknemer genoten loon.
Volgens artikel 3 van de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheid verzekering (WAO) is, voorzover hier van belang, een werknemer een natuurlijk persoon, jonger dan 65 jaar die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan drie voorwaarden, te weten de verplichting van de werknemer tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting van de werkgever tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.
De rechtbank komt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot de conclusie dat aan de laatste voorwaarde, te weten het bestaan van een gezagsverhouding, niet is voldaan. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ingevolge vaste jurisprudentie is voor het bestaan van een gezagsverhouding doorslaggevend of degene die de arbeid verricht, gehouden is opdrachten en aanwijzingen op te volgen omtrent de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Niet vereist is dat daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven.
Student-recruiters zijn studenten die betrokken worden bij de werkzaamheden van eiseres. Zij dienen eiseres te wijzen op medestudenten die naar de mening van de student-recruiter geschikt zijn om voor te stellen aan bedrijven die eiseres hebben ingeschakeld om voor hen getalenteerde academici te werven en te selecteren. De vacatures halen de student-recruiters van een website die ook voor andere studenten toegankelijk is.
De student-recruiter volgt bij aanvang van zijn functie een tweedaagse instructie. Deze instructie is een kennismaking voor beide partijen. Niet gebleken is dat tijdens deze twee dagen een instructie wordt gegeven op welke wijze de recruiters studenten moeten werven. De student-recruiters zijn niet verplicht op bepaalde tijden werkzaamheden te verrichten en een bepaald aantal kandidaten voor te dragen. In het contract staat vermeld dat de student-recruiter 1 kandidaat per maand aandraagt. In het contract staat echter ook vermeld dat dit slechts een richtlijn is. Niet gebleken is dat, indien de student-recruiter hier niet aan voldoet, daaraan consequenties worden verbonden.
Ook overigens is niet gebleken van een mogelijkheid voor eiseres de student-recruiters aanwijzingen te geven. De student-recruiters komen één keer per maand bij elkaar maar deze bijeenkomsten worden geleid door andere student-recruiters. Eiseres is hier niet bij aanwezig.
De conclusie is derhalve dat niet is komen vast te staan dat de student-recruiter gehouden is opdrachten en aanwijzingen van eiseres omtrent de wijze waarop hij zijn werk verricht op te volgen. De student-recruiter voert zijn taak vrijwel geheel naar eigen inzicht in.
De werving van studenten is een belangrijk onderdeel van het werk van eiseres. Dit maakt echter, naar het oordeel van de rechtbank, nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de student-recruiters.
Volgens het contract kan de student-recruiters ingezet worden voor een aantal extra opdrachten. Ook deze omstandigheid maakt niet dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de student-recruiter. De student-recruiter zal immers slechts voor extra opdrachten worden ingezet indien de student-recruiter hierin zelf geïnteresseerd is. Het is geen verplichting voor de student-recruiter extra werkzaamheden te verrichten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gesproken kan worden van een gezagsrelatie tussen de student-recruiters en eiseres en derhalve evenmin van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en van verzekeringsplicht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden nu verweerder bij gebreke van een wettelijke grondslag niet bevoegd was tot het opleggen van premiecorrecties over te gaan.
Aangezien er naar het oordeel van de rechtbank na de vernietiging van het bestreden besluit rechtens slechts één beslissing op bezwaar mogelijk is, zal de rechtbank onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door de oplegging van de correctienota’s te herroepen.
Nu de oplegging van de premiecorrecties herroepen wordt, ontvalt aan het boetebesluit de grondslag zodat ook dit besluit dient te worden herroepen.
Verweerder dient het griffierecht en de proceskosten te vergoeden.
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? herroept de correctie- en boetebesluiten van 10 juli 2003 en van 15 juli 2003 onder gegrondverklaring van de daartegen gerichte bezwaren;
? bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
? bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad € 232,00 (zegge: tweehonderd tweeëndertig euro) voldoet;
? veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2006 door mr. H.P. Kijlstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. de Vries, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B